Home

Hoge Raad, 23-01-2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6163 BH0625, 42870

Hoge Raad, 23-01-2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6163 BH0625, 42870

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 januari 2009
Datum publicatie
23 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH0625
Formele relaties
Zaaknummer
42870

Inhoudsindicatie

Waterschapsomslag. Kostentoedeling met toepassing methode-Delfland, instelling omslagklassen met toepassing methode-Oldambt. Omslagklassen-verordening onverbindend? Afwijzing verzoek om uitstel zitting ontoereikend gemotiveerd.

Uitspraak

nr. 42870

23 januari 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 november 2005, nr. P04/03611, betreffende aanslagen in de waterschapsomslag.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2004 vier op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de omslag ongebouwd van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: HHNK) opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, zijn gehandhaafd bij in één geschrift vervatte uitspraken van de ambtenaar die door HHNK met de heffing is belast.

Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van HHNK (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende is eigenaar van vier in de omslagheffing ongebouwd betrokken ongebouwde onroerende zaken. Het betreft percelen grasland gelegen in de polder Q, die deel uitmaakt van het gebied waar HHNK taken uitvoert.

3.1.2. Voor wat betreft de in artikel 119, lid 1, van de Waterschapswet (tekst 2004; hierna: de Wet) bedoelde kostentoedeling aan de verschillende categorieën belanghebbenden, is HHNK met ingang van het jaar 2004 overgestapt van de zogenoemde methode-Oldambt (waarbij kostentoedeling plaatsvond in evenredigheid met (geschatte) kostenveroorzaking) op de zogenoemde methode-Delfland (waarbij de kosten gemoeid met de behartiging van specifieke taakbelangen over de categorieën gebouwd respectievelijk ongebouwd worden verdeeld in evenredigheid met de totale waarde van de onroerende zaken die tot die (respectieve) categorieën behoren). Belanghebbende aanvaardt dat HHNK bij de kostentoedeling heeft gekozen voor de methode-Delfland.

3.1.3. In overeenstemming met de leden 2-5 van artikel 120 van de Wet heeft HHNK als heffingsmaatstaf voor de categorie gebouwde onroerende zaken de waarde van die onroerende zaken gehanteerd.

3.1.4. In overeenstemming met artikel 120, lid 1, van de Wet heeft HHNK in 2004 als heffingsmaatstaf voor de categorie ongebouwd de oppervlakte van de onroerende zaak gehanteerd. Dit heeft tot gevolg dat de waarde van de afzonderlijke ongebouwde zaken geen invloed heeft op de verdeling van de aan de categorie ongebouwde zaken toegedeelde kosten over de afzonderlijke ongebouwde zaken.

3.1.5. Op de voet van artikel 120, lid 7, van de Wet heeft HHNK voor de taak waterkwantiteitsbeheer voor de categorie ongebouwd drie omslagklassen ingesteld, waarin geheven wordt naar 100, 25, respectievelijk 0 percent van het tarief. De omslagklassen zijn ingesteld op basis van verschillen in kostenveroorzaking die voortvloeien uit hoedanigheid of ligging (methode-Oldambt). Geen rekening is gehouden met verschillen in waarde van de ongebouwde zaken. De gronden van belanghebbende zijn ingedeeld in de omslagklasse waarin 100 percent van het tarief wordt geheven.

3.1.6. De waarde (per hectare) van ongebouwde gronden in Q ligt meer dan 50 percent lager dan de gemiddelde waarde (per hectare) van alle ongebouwde gronden binnen het taakgebied van HHNK.

3.2. Evenals voor het Hof betoogt belanghebbende in cassatie (middel I) dat, nu HHNK voor de kostentoedeling heeft gekozen voor de methode-Delfland (die de waarde van de onroerende zaken kiest als toedelingsmaatstaf), HHNK ook omslagklassen had moeten instellen naar de maatstaf van waardeverschillen, en dus niet, zoals HHNK heeft gedaan, naar de maatstaf van verschillen in kostenveroorzaking (methode-Oldambt). Zou HHNK omslagklassen hebben ingesteld met toepassing van de methode-Delfland, dan zou (gelet op het hiervoor in 3.1.6 weergegeven feit) voor ongebouwde gronden in Q een omslagklasse ingesteld hebben moeten worden met een lagere heffing dan 100 percent, aldus belanghebbende.

Belanghebbende heeft dit middel uitgewerkt in drie onderdelen, die de Hoge Raad achtereenvolgens zal bespreken.

3.3.1. In de eerste plaats betoogt belanghebbende dat de Wet HHNK ertoe dwingt om aan het begrip “belang” in artikel 120, lid 7, van de Wet (dat handelt over de instelling van omslagklassen) dezelfde invulling te geven als het gegeven heeft aan het begrip “belang” in artikel 119 van de Wet (lid 6, medebepalend voor de toepassing van lid 1, dat handelt over kostentoedeling).

Dit betoog faalt. Zowel bij de toedeling van kosten (op de voet van artikel 119) als bij de instelling van omslagklassen (op de voet van artikel 120) mag een waterschap zich mede laten leiden door overwegingen van doelmatigheid. Doelmatigheidsoverwegingen kunnen in de ene respectievelijk de andere context in verschillende richting wijzen. De Wet verzet zich er niet tegen dat in dat geval het belangcriterium op verschillende wijze wordt ingevuld.

3.3.2. In de tweede plaats betoogt belanghebbende dat sprake is van heffing in strijd met het willekeurverbod doordat HHNK de maatstaf die het voor de kostentoedeling heeft gekozen, niet doortrekt naar de instelling van omslagklassen.

Dit betoog faalt eveneens. Dat overwegingen van doelmatigheid in de context van artikel 119 hebben geleid tot een andere methodiek dan in de context van artikel 120, brengt op zichzelf niet mee dat de resulterende heffing strijdt met het willekeurverbod. Dat de methode die HHNK heeft gekozen om de noodzaak van instelling van omslagklassen te beoordelen (de methode-Oldambt) noodzakelijkerwijs leidt tot een willekeurige heffing, is door belanghebbende terecht niet aangevoerd.

3.3.3. In de derde plaats betoogt belanghebbende dat het verschil tussen de waarde van gronden in Q en de gemiddelde waarde van gronden binnen het taakgebied van HHNK, een verschil is in hoedanigheid of ligging, als bedoeld in artikel 120, lid 7, van de Wet.

Ook dit betoog faalt, omdat het in strijd is met vaste rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de betekenis van de term “verschillen in hoedanigheid of ligging” (laatstelijk HR 3 maart 2006, nr. 39811, BNB 2006/178), waaraan de Hoge Raad

vasthoudt.

3.3.4. Middel I faalt dus.

3.4.1. De cassatiemiddelen II en III klagen erover dat belanghebbende onvoldoende mogelijkheden heeft gehad zijn bezwaren in te brengen tegen een “Rapport B 2002”, dat ten grondslag ligt aan het instellen van omslagklassen op basis van de methode-Oldambt en waartegen belanghebbende voor het Hof een subsidiaire stelling had gericht, doordat het Hof heeft geweigerd uitstel van de zitting te verlenen, terwijl het Hof belanghebbende verder geen mogelijkheden heeft geboden informatie en standpunten in te brengen.

3.4.2. Het beroep en de gronden van het beroep van belanghebbende zijn bij het Hof ingediend door D, als gemachtigde van belanghebbende. In de gronden van het beroep wordt het volgende opgemerkt:

“Ondergetekende opteert in het kader van een efficiënte procesvoering voor een gelijktijdige behandeling van zijn beroepschrift met die van andere belanghebbenden, allen in deze woonplaats kiezende ten kantore van de Waterschapsvereniging G, per adres secretaris F, c-straat 1, R, en machtigt bij deze het bestuur van de Waterschapsvereniging G hem in deze procedure te vertegenwoordigen, zowel in geschrift als in persoon bij gemachtigde, aan te wijzen door het bestuur.”

3.4.3. De uitnodiging voor de mondelinge behandeling heeft de griffier van het Hof bij brief met dagtekening 19 mei 2005 aangetekend verzonden aan D. Bij brief van 14 juni 2005 (verzonden per fax) heeft de gemachtigde van het Bestuur van de Waterschapsvereniging G, C, het Hof verzocht om uitstel van de zitting teneinde een aantal zaken gezamenlijk ter zitting te kunnen behandelen en omdat, gelet op de korte periode, het niet mogelijk was adequaat te reageren nu het Hof had verzuimd het bestuur van de Waterschapsvereniging G te informeren over de mondelinge behandeling. Bij brief met dagtekening 20 juni 2005 heeft het Hof dit verzoek afgewezen:

“De reden daarvoor is dat de uitnodiging voor de zitting op 19 mei 2005 aan de gemachtigde D is verzonden en dat het uitstelverzoek pas op 14 juni 2005 is ingediend. Het is daarom niet meer mogelijk om andere zaken op de rol van 30 juni a.s. te zetten. Belanghebbende heeft expliciet een andere gemachtigde (D) aangewezen dan het bestuur van de Waterschapsvereniging G; daarom is de vereniging niet als gemachtigde van belanghebbende aangemerkt.”

3.4.4. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 30 juni 2005 heeft C, die ter zitting optrad als de gemachtigde van belanghebbende, ter zitting het volgende verklaard:

“Op de vraag van het Hof of ik meer tijd nodig heb om de zaken goed te kunnen bepleiten, kan ik alleen maar antwoorden dat dat ter beoordeling aan het Hof ligt. Als de rapporten van B een belangrijke rol spelen bij de totstandkoming van de uitspraak, wil ik graag meer tijd hebben. Ik heb vijf weken geleden een hartoperatie ondergaan en ben pas sinds 23 juni jl. weer aan het werk.”

3.4.5. Het Hof heeft geoordeeld dat nu belanghebbende expliciet D heeft aangewezen als gemachtigde en nimmer heeft verklaard dat deze machtiging zou zijn ingetrokken, er geen reden is de onjuistheid van de verzending van de uitnodiging aan te nemen en dat het Hof dan ook geen reden ziet het onderzoek te heropenen om C gelegenheid te geven voor een nadere reactie op het rapport van B.

3.5.1. Gelet op het recht van een belastingplichtige zich door een gemachtigde te doen vertegenwoordigen of bijstaan en voorts in aanmerking genomen dat het fiscale geding ten tijde van de onderhavige procedure slechts één instantie kende waarin de rechter over de feiten oordeelt, brengen de eisen van een goede rechtspleging mee dat in geval de gemachtigde tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of zich op de behandeling kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen latere dag te doen plaatsvinden, het gerechtshof dat verzoek inwilligt tenzij het oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zodanig uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient in de uitspraak van het gerechtshof met redenen te worden omkleed (HR 31 januari 2001, nr. 35914, BNB 2001/132).

3.5.2. Gelet op de in 3.4.2 tot en met 3.4.4 vermelde feiten en op het hiervoor in 3.5.1 overwogene had het Hof zijn beslissing om aan het hiervoor vermelde verzoek geen gevolg te geven, moeten baseren op een belangenafweging als hiervoor in 3.5.1 aangeduid, en daarvan in de bestreden uitspraak rekenschap moeten geven. De in de brief van 20 juni 2005 en onderdeel 5.0 van de uitspraak door het Hof opgegeven redenen zijn daartoe niet voldoende. De middelen II en III zijn derhalve in zoverre gegrond en behoeven voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen voor een nader onderzoek naar de subsidiaire stelling van belanghebbende.

4. Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103, en

veroordeelt het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.J.J. van Maanen als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2009.