Home

Hoge Raad, 21-10-2008, BE9820, 01905/07

Hoge Raad, 21-10-2008, BE9820, 01905/07

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 oktober 2008
Datum publicatie
21 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BE9820
Formele relaties
Zaaknummer
01905/07

Inhoudsindicatie

Ingeval na sluiting van het onderzoek ttz. bij de beraadslaging blijkt dat het onderzoek niet volledig is geweest en het Hof beveelt dat het onderzoek moet worden hervat, wordt gehandeld als ware het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst (art. 415 jo. art. 346.1 en 3 Sv). Nu de oproeping voor de nadere tz. niet in persoon aan verdachte is gedaan of betekend, verdachte niet op de nadere terechtzitting is verschenen en zich evenmin anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de nadere terechtzitting verdachte tevoren bekend was, moest beroep in cassatie worden ingesteld binnen 14 dgn nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het arrest verdachte bekend was (art. 432.2 en 3 Sv). Dit betekent dat verdachte in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen. De AG heeft geconcludeerd dat verdachte n-o zal worden verklaard in het beroep en heeft zich niet uitgelaten over de middelen. De HR stelt de AG daartoe alsnog in de gelegenheid en verwijst de zaak naar de rolzitting.

Uitspraak

21 oktober 2008

Strafkamer

nr. 01905/07

Hoge Raad der Nederlanden

Tussenarrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 september 2006, nummer 20/001923-04, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.

1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman, op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1. De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in:

(i) De zaak is in hoger beroep voor de eerste maal behandeld op 22 februari 2006. Op die terechtzitting waren de verdachte en zijn raadsman, mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda, verschenen. De inhoudelijke behandeling van de zaak is toen aangehouden tot 3 mei 2006.

(ii) Het onderzoek is hervat op 3 mei 2006. De verdachte en zijn raadsman waren verschenen. Na de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft de Voorzitter het onderzoek ter terechtzitting gesloten en meegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 17 mei 2006.

(iii) Het Hof heeft op 17 mei 2006 bij tussenarrest beslist dat het onderzoek ter terechtzitting diende te worden hervat ter terechtzitting van 14 september 2006 omdat gelijktijdige afdoening met de zaak tegen de medeverdachte aangewezen was. De verdachte was niet bij de uitspraak aanwezig.

(iv) De oproeping voor de terechtzitting van 14 september 2006 is niet in persoon aan de verdachte uitgereikt.

(v) Ter terechtzitting van 14 september 2006 zijn de verdachte en zijn raadsman niet verschenen. De Voorzitter heeft het onderzoek ter terechtzitting wederom gesloten en bepaald dat op 28 september 2006 uitspraak zal worden gedaan.

(vi) De verdachte heeft op 23 oktober 2006 beroep in cassatie ingesteld.

2.2. Ingeval na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting bij de beraadslaging blijkt dat het onderzoek niet volledig is geweest en het Hof beveelt dat het onderzoek moet worden hervat, wordt gehandeld als ware het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst (art. 415 in verbinding met art. 346, eerste en derde lid, Sv). Nu de oproeping voor de nadere terechtzitting niet in persoon aan de verdachte is gedaan of betekend, de verdachte niet op de nadere terechtzitting is verschenen en zich evenmin anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, moest beroep in cassatie worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het arrest de verdachte bekend was (art. 432, tweede en derde lid, Sv).

2.3. Dit betekent dat de verdachte in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.

3. Slotsom

De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep. De Advocaat-Generaal heeft zich evenwel niet uitgelaten over de voorgestelde middelen.

De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwijst de zaak naar de rolzitting van 28 oktober 2008;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 oktober 2008.