Hoge Raad, 09-12-2008, BD2775, 07/11408
Hoge Raad, 09-12-2008, BD2775, 07/11408
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 december 2008
- Datum publicatie
- 9 december 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BD2775
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD2775
- In cassatie op : ECLI:NL:GHLEE:2007:BA3007
- Zaaknummer
- 07/11408
Inhoudsindicatie
Dubbele doodslag en poging doodslag te Tolbert. Cassatie verdachte en OM-cassatie. (Voorwaardelijk) opzet. HR stelt voorop dat bij een beroep op een ernstige geestelijke stoornis om het opzet te bestrijden zo’n stoornis de bewezenverkalring slechts dan in de weg staat indien bij verdachte t.t.v. zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (HR LJN AR3226). Daarvan zal overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. ’s Hofs oordeel over het ontbreken van opzet geeft geen inzicht in zijn gedachtengang. ‘s Hofs oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, of is niet zonder meer begrijpelijk. Ook ‘s Hofs oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet is ontoereikend gemotiveerd.
Uitspraak
9 december 2008
Strafkamer
nr. 07/11408
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 16 april 2007, nummer 24/000457-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden, locatie Scheveningen" te 's-Gravenhage.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 16 februari 2006 - de verdachte ter zake van 1. en 2. telkens "doodslag" en 3. "poging tot doodslag" veroordeeld tot achttien jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 18.219,20, haar voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de verdachte heeft mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, het beroep van de Advocaat-Generaal tegengesproken en zijnerzijds bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. Namens de benadeelde partij heeft mr. M.J. Veenstra, advocaat te Drachten, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.3. De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2.4. Na de terechtzitting waarop de conclusie van de Procureur-Generaal is genomen, is bij de Hoge Raad nog een schrijven van de advocaat van de benadeelde partij ingekomen.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 1 augustus 2005 te Tolbert, gemeente Leek, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
- meermalen met (een of meerdere delen van) een kandelaar geslagen op het hoofd van [slachtoffer 1] en met een mes gestoken en gesneden in het lichaam van [slachtoffer 1] en
- de hals van [slachtoffer 1] doorgesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. hij op 1 augustus 2005 te Tolbert, gemeente Leek, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
- meermalen met (een of meerdere delen van) een kandelaar geslagen op het hoofd en lichaam van [slachtoffer 2] en
- met kracht de hals van [slachtoffer 2] samengedrukt en/of met kracht op de hals van [slachtoffer 2] geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
3. hij op 1 augustus 2005 te Tolbert, gemeente Leek, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet
- zijn kunstgebit in de mond en keel van [slachtoffer 3] heeft geduwd en verder geduwd en
- het hoofd van [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en gedraaid en
- meermalen heeft gestompt tegen het lichaam van [slachtoffer 3] en
- met een stang heeft geslagen op het hoofd en schouder en rug van [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2007, voor zover inhoudende:
"Ik bewoonde op 1 augustus 2005 een bovenwoning met een balkon aan [a-straat 1] in [plaats]. Het klopt dat ik 's ochtends speed had gebruikt. Ik heb een kunstgebit. Het zou kunnen dat het in haar (het hof begrijpt: [slachtoffer 3]s) mond is gevallen. Ik weet over welk fitnessapparaat [slachtoffer 3] spreekt. Dat was van mij. Het is juist dat we met z'n vieren (het hof begrijpt: verdachte, [slachtoffer 3] en de twee kinderen [slachtoffer 1 en 2]) in het huis waren. Er waren geen andere mensen in de woning. Op een gegeven moment zag ik dat [slachtoffer 3] van het balkon sprong. Ik zag bloed bij [slachtoffer 2]. Ik herkende [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Ik wist dat zij het waren. U toont mij de foto van de kandelaar (foto met nummer 05-097673, opgenomen in de fotomap), nadat deze in elkaar is gezet. Ik herken de kandelaar. Deze had ik in mijn woning. Ik moet het wel gedaan hebben. Op 1 augustus 2005 heb ik onverdunde speed gebruikt. Ik weet zeker dat als ik geen speed had gebruikt, de kinderen nog hadden geleefd.
Ik zag [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], maar ik wist op dat moment niet dat ik ze niets aan moest doen. Ik zag ze als de duivel. Misschien heb ik geprobeerd [slachtoffer 3] te pakken. Ik probeerde me te verdedigen. Het is mijn schuld dat de kinderen er niet meer zijn.
Ik heb waarschijnlijk iets gedaan om dat beest weg te krijgen.
Nadere bewijsoverweging
Uit de verklaring van verdachte "Ik moet het wel gedaan hebben" in samenhang met "Het is mijn schuld dat de kinderen er niet meer zijn" leidt het hof af dat verdachte erkent dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
"Met [verdachte] bedoel ik [verdachte]. Hij is de bewoner van [a-straat 1] te [plaats]. Sinds ongeveer twee maanden kom ik bij hem thuis. Op 1 augustus 2005 waren de kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan het spelen in de woning. Ik zag dat [verdachte] naar het toilet ging en dat hij de speed en het rietje in zijn handen had en meenam de badkamer in. Toen hij de badkamer uit kwam, zag ik dat zijn ogen rood waren. Hij omhelsde mij heel stevig en ik omhelsde hem. Ik raakte uit balans en wij vielen beiden op de grond. [Verdachte] begon opeens heel stevig te zoenen. Dit was voor mij het wisselpunt. Hij voelde wanhopig. Hij lag op mij, waardoor ik klem zat. Toen hij bovenop mij lag, duwde hij zijn kunstgebit in mijn mond. Ik merkte dat hij met zijn tong zijn kunstgebit in mijn mond duwde en steeds verder in mijn mond duwde. Ik had het idee dat ik het kunstgebit moest doorslikken en dat hij mij op die manier wilde laten stikken. Uiteindelijk werkte ik tegen, want ik wilde niet dood. Op een gegeven moment stopte [verdachte] met duwen.
Op een gegeven moment ging [verdachte] rechtop zitten. Hij pakte mij weer beet en legde mij in zijn schoot neer. Hij had zijn hand in mijn nek. Ik voelde dat hij mijn nek wilde omdraaien. Ik voelde dat hij mij in mijn zij stompte. Hij sloeg hard. Hij bleef op mij inslaan. Vervolgens pakte [verdachte] een ijzeren stang. Hij sloeg mij met die stang. Hij raakte mij meerdere malen met die stang hard op mijn hoofd. Hij raakte mij ook op mijn schouders en op mijn rug. Opeens merkte ik dat ik los was. Ik rende naar het balkon en klom over de balustrade. Vervolgens sprong ik naar beneden en rende ik weg. Ik heb de politie gebeld om mijn kinderen terug te krijgen. Ik durfde niet zelf terug. Er was verder, behalve [verdachte], niemand bij mijn kinderen in de woning. Toen ik de woning uitvluchtte waren mijn kinderen nog ongedeerd."
c. een aanvraagformulier medische informatie, van G. Beerthuizen, arts, voor zover inhoudende:
"Verzoek om medische informatie over:
Naam: [achternaam slachtoffer 3]
Voornamen: [voornamen slachtoffer 3]
Uitwendig waargenomen letsel:
2x hoofdwond, achterzijde hoofd
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 1 augustus 2005 kreeg ik samen met collega [verbalisant 2] het verzoek naar het adres [a-straat 2] te [plaats] te gaan. Aldaar zou de bewoonster van perceel [a-straat 1] zijn binnengevlucht na problemen met haar vriend. Wij troffen een ontredderde [slachtoffer 3] aan. Zij vertelde dat zij ruzie had gehad met haar vriend [verdachte] en dat zij een klap van hem had gehad. Kennelijk had zij hierdoor een dikke, bloedende lip gekregen. Ik zag tevens dat er bloed zat aan de handen van [slachtofefr 3] en dat zij aan de linkerzijde van haar hals een spoor van gestold bloed had. Desgevraagd antwoordde [slachtoffer 3] dat [verdachte] en de kinderen nog thuis waren.
Vervolgens ben ik naar perceel [001] gelopen. Ik zag dat de voordeur gedeeltelijk open stond. Ik ben de hal binnengestapt. Ik zag [verdachte] achter de badkamerdeur liggen. Ik zag dat hij boven op een kind lag. Ik zag dat het kind zeer wit van kleur was en besmeurd was met bloed. Het kind gaf geen enkel teken van leven."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], voor zover
inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 1 augustus 2005 ben ik naar de woning [a-straat 1] gegaan. Ik zag dat onder het bovenlichaam van de man, die op de grond lag, een kind lag. Ik zag dat het hoofdje van het kind ernstig bebloed was. Het bloed was nog vers. Nadat de man van het kind was gehaald, zagen wij dat het kind, dat onder de man had gelegen, ernstig was bebloed, voornamelijk nabij het hoofd, en dat de ledematen geheel wit waren.
Hierna ben ik de woonkamer van de woning ingelopen. Ik zag dat in de kamer nog een kind lag. Dit kind lag ook op de rug en met het hoofd in de richting van de badkamer. Het lichaam was verminkt en lag in een plas bloed. Gezien de kleur van de ledematen en de situatie kreeg ik de indruk dat dit kind ook was overleden."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 1 augustus 2005 kregen wij het verzoek te gaan naar perceel [a-straat 1] te [plaats] in verband met de gewelddadige dood van twee kinderen. Door ons werd ter plaatse een sporenonderzoek ingesteld.
In de gang van de woning lag het slachtoffer [slachtoffer 2]. Rondom het slachtoffer vonden wij delen van een kandelaar. Deze delen waren met bloed besmeurd. Slachtoffer [slachtoffer 2] had diverse verwondingen in zijn gelaat die boogvormig waren.
Slachtoffer [slachtoffer 1] werd aangetroffen in de woonkamer. Haar hals was doorgesneden en ook zij had boogvormige verwondingen aan haar gezicht. Ook rondom [slachtoffer 1] werden delen van een kandelaar gevonden.
Gelet op het bloed aan de diverse onderdelen van de kandelaar en gelet op het feit dat deze kandelaar verbogen en gedeeltelijk uit elkaar werd aangetroffen, is het zeer aannemelijk dat de beide kinderen met dit voorwerp zijn geslagen. De boogvormige verwondingen aan het gelaat van de beide kinderen passen goed bij de schaalvorm van de kandelaar.
Het aangetroffen mes was bebloed. Dit mes had een lemmet van 20 cm. De maximale steeklengte volgens het voorlopig sectieverslag van [slachtoffer 1] bedroeg eveneens 20 cm.
Op grond van deze feiten is het aannemelijk dat met dit mes slachtoffer [slachtoffer 1] is gestoken."
g. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 7], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 9 augustus 2005 hebben wij een onderzoek ingesteld naar aanleiding van de gewelddadige dood van twee kinderen in een bovenwoning aan [a-straat 1] te [plaats].
Op de volgende hoogten (gemeten vanaf de vloer van de hal) hebben de krachtinwerkingen plaatsgevonden, in de bloedende wonden aan het hoofd van slachtoffer [slachtoffer 2]:
A. éénmaal op een hoogte tussen circa 65 en 80 cm.
B. tenminste één en zeer wel mogelijk meerdere malen op een hoogte tussen circa 78 en 87 cm.
C. éénmaal op een hoogte tussen circa 30 en 37 cm.
D. één en vrijwel zeker meerdere malen op een hoogte tussen circa 0 en 25 cm.
Uit de analyse van de bloedspatten blijkt dat er met een met bloed besmeurd voorwerp ten minste vijf nagenoeg verticale (slaande) bewegingen zijn gemaakt."
h. een rapport van F.R.W. van de Goot, arts-patholoog, voor zover inhoudende:
"Naam: [slachtoffer 2]
Er waren aan het lichaam zeer vele letsels zichtbaar aan onder andere het hoofd, de armen, romp en nek. Deze waren het gevolg van herhaaldelijke inwerking van hevig, uitwendig, botsend, mechanisch geweld, zoals kan optreden bij herhaaldelijk slaan met een of meerdere voorwerpen. Gezien de markante boogvorm van vele letsels kan gedacht worden aan een voorwerp met een hard, gebogen, of rond, kantig oppervlak. De onderhuidse bloeduitstortingen aan het hoofd zouden ook (mede) door botsend geweld kunnen zijn veroorzaakt, zoals bijvoorbeeld bij herhaaldelijk slaan (al dan niet met een voorwerp) zou kunnen optreden. In de hals werden aanwijzingen gevonden voor inwerking van hevig uitwendig, samendrukkend, mechanisch geweld, zoals bijvoorbeeld zou kunnen optreden bij wurging (echter ook bij herhaaldelijk slaan). Vele bevindingen, en dan met name aan het hoofd en de hals, waren gezien de bloeduitstorting bij leven opgelopen en zij verklaren het intreden van de dood zonder meer op basis van onder andere hersenschade, bloedverlies en verstikking."
i. een rapport van F.R.W. van de Goot, arts-patholoog, voor zover inhoudende:
"Naam: [slachtoffer 1]
Er waren aan het lichaam zeer vele letsels zichtbaar aan onder andere het hoofd, gezicht, de hals, borst, buik, mg en ledematen. Er waren verschillende typen letsels herkenbaar:
- De halfronde letsels waren het gevolg van inwerking van hevig, uitwendig, botsend, mechanisch geweld, zoals kan optreden bij herhaaldelijk slaan met een hard, kantig voorwerp. Gezien de markante boogvorm van vele letsels kan gedacht worden aan een voorwerp met een hard, gebogen, of rond, kantig oppervlak.
- Vele letsels in het gezicht en vele letsels van de borst en buik waren scherprandig.
Deze waren het gevolg van inwerking van uitwendig perforerend mechanisch geweld, zoals bijvoorbeeld kan optreden bij het steken en snijden met een mes.
- Gezien de breuk van de kaak is ook hevig botsend mechanisch geweld op de kaak geweest, zoals kan optreden bij hard slaan (al dan niet met een voorwerp).
- De letsels aan de hals waren eveneens het gevolg van herhaaldelijke inwerking van uitwendig snijdend of stekend mechanisch geweld, zoals bijvoorbeeld kan optreden bij snijden of steken met een mes. Er zijn ten minste twee en waarschijnlijk meer snijbewegingen gemaakt.
- De puntvormige letsels aan met name de borst was het gevolg van inwerking van uitwendig perforerend mechanisch geweld, zoals zou kunnen optreden bij steken met bijvoorbeeld een priem of ander smal, dun voorwerp. De scherpe punt van een kaarsenhouder zou bijvoorbeeld ook tot de mogelijkheden behoren.
- De ronde perforaties waren het gevolg van inwerking van uitwendig stomp mechanisch geweld, zoals zou kunnen optreden bij het steken met een buis of staafvormig voorwerp.
Vele van deze letsels, waaronder het halsletsel, zijn gezien de bloeduitstorting en de hoeveelheid bloed in de borst en buikholte en de aanwijzingen voor bloedinademing bij leven toegebracht. Ze verklaren het intreden van de dood zonder meer op basis van verbloeding, hersenletsel en weefselschade, alsmede verstikking."
j. een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door P.E. de Vreede, vast gerechtelijk deskundige, M.J. van der Scheer en T.J.P. de Blaeij, vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende:
"Haaronderzoek
In de bemonstering haren afkomstig van de rechterhand van de verdachte en in de bemonstering haren afkomstig rondom het hoofd van de verdachte zijn één, respectievelijk vier hoofdharen aangetroffen die gezien de gevonden morfologische overeenkomsten mogelijk van het slachtoffer [slachtoffer 2] afkomstig zijn.
In de bemonstering haren afkomstig van de rechterhand van de verdachte is één hoofdhaardeel aangetroffen die gezien de gevonden morfologische overeenkomsten zeer wel mogelijk van het slachtoffer [slachtoffer 1] afkomstig is.
In de bemonstering haren afkomstig van de linkerschouder van de verdachte en in de bemonstering haren afkomstig rondom het hoofd van de verdachte zijn twee hoofdhaardelen aangetroffen die gezien de gevonden morfologische overeenkomsten zowel mogelijk van het slachtoffer [slachtoffer 2] als mogelijk van het slachtoffer [slachtoffer 1] afkomstig is.
Bloedspoorpatroononderzoek
Op de broekspijpen van verdachte zijn relatief kleine zogenaamde geprojecteerde bloedspatjes waargenomen. Dit type bloedsporen kan ontstaan tijdens krachtsinwerkingen op vloeibaar bloed, bijvoorbeeld slaan, steken, schoppen, etc. Gezien de geringe grootte van de aangetroffen bloedspatjes is de drager van de broek ten tijde van het ontstaan van deze bloedspoortjes zeer dicht op de bloedbron aanwezig geweest.
Resultaten vergelijkend DNA-onderzoek
Sporenmateriaal: Celmateriaal kan afkomstig zijn van:
Trekveer [slachtoffer 3]
Prothese [slachtoffer 3] en [verdachte]
Legging [slachtoffer 3]
Legging [verdachte]
Vest [slachtoffer 3]"
3.2.2. Voorts heeft het Hof in de bestreden uitspraak onder het opschrift "De feiten" het volgende overwogen:
"Het hof gaat bij de beoordeling van de zaak en de bespreking van de verweren van de raadsman uit van de navolgende vaststaande feiten.
[Slachtoffer 3] en haar twee kinderen, [slachtoffer 2], 2 jaar oud, en [slachtoffer 1], 4 jaar oud, zijn vanaf eind maart 2005 bij de broer van [slachtoffer 3] te [plaats] ingetrokken en hebben daar verdachte leren kennen. Begin juni 2005 zijn zij bij verdachte gaan wonen aan [a-straat 1] te [plaats]. Verdachte had op dat moment gedurende ongeveer vier jaren veelvuldig amfetamine gebruikt en was daaraan verslaafd geraakt. Verdachte betrok zijn amfetamine van een vaste dealer. Op 29 juli 2005 heeft verdachte opnieuw een hoeveelheid amfetamine gekocht en heeft daarvan reeds vóór 1 augustus 2005 gebruikt. Verdachte constateerde toen dat de amfetamine anders was dan de vorige keren. Op grond hiervan stelt het hof vast dat verdachte wist dat de amfetamine kennelijk van een andere samenstelling was dan gewoonlijk en hierdoor een andere uitwerking op hem had of zou kunnen hebben. Op 31 juli 2005 hebben verdachte en [slachtoffer 3], nadat ze beiden van de laatst gekochte amfetamine hadden gebruikt, religieus getinte gesprekken met elkaar gevoerd.
In de ochtend van 1 augustus 2005 waren verdachte, [slachtoffer 3] en de beide kinderen in de woning van verdachte. Verdachte heeft die ochtend op het toilet opnieuw amfetamine gebruikt. Hierna is hij wederom met [slachtoffer 3] in gesprek gegaan. Op een zeker moment heeft hij haar zo stevig omhelsd, dat ze uit evenwicht raakten en vielen. Verdachte begon [slachtoffer 3] vervolgens hevig te zoenen. Op dat moment ervoer [slachtoffer 3] een omslag in de houding van verdachte van liefdevol in onbeheerst agressief. Verdachte duwde zijn kunstgebit in de mond van [slachtoffer 3]. Zij kon op dat moment geen kant op, doordat verdachte boven op haar lag, en had het idee dat verdachte haar op deze manier wilde laten stikken. Zij voelde dat verdachte zijn kunstgebit verder in haar keel duwde. Ze heeft zich hiertegen verzet. Op een gegeven moment liet verdachte [slachtoffer 3] los en is gaan bidden. Na enige tijd pakte hij [slachtoffer 3] echter weer vast, begon harder te praten en te schelden en probeerde het hoofd van [slachtoffer 3] om te draaien, hetgeen niet is gelukt, doordat [slachtoffer 3] haar lichaam meedraaide. Hierna begon hij haar te stompen. Vervolgens pakte hij een metalen voorwerp en sloeg [slachtoffer 3] daarmee. Toen [slachtoffer 3] er achter kwam dat verdachte haar niet meer vasthield, is zij naar het balkon gerend, over de balustrade geklommen en heeft zich van de eerste verdieping naar beneden laten vallen. Op dat moment waren de beide kinderen van [slachtoffer 3] alleen met verdachte in de woning en leefden ze nog. Ongeveer een kwartier later trof de op verzoek van [slachtoffer 3] gealarmeerde politie verdachte in zijn woning aan. Tevens werden de beide kinderen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met zeer ernstig letsel in de woning aangetroffen. Zij waren beiden toen reeds overleden.
Verdachte heeft aangegeven met betrekking tot de ten opzichte van beide kinderen gepleegde feiten zelf geen enkele herinnering te hebben. Hij heeft daarover dan ook in zijn afgelegde verklaringen niets gezegd. Gelet op de toedracht als hiervoor weergegeven staat voor het hof vast dat verdachte de beide kinderen om het leven heeft gebracht. Voorts gaat het hof er vanuit dat verdachte de feiten heeft gepleegd terwijl hij verkeerde in een psychotische toestand als gevolg van amfetaminegebruik."
3.2.3. Onder het opschrift "Verweren van de raadsman" heeft het Hof in de bestreden uitspraak overwogen:
"Ten aanzien van het opzet
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet op de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de cognitieve vermogens van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten door een ontstane amfetaminepsychose dermate beperkt waren dat hij niet in staat is geweest opzet op welke gedraging dan ook te hebben gehad. Bovendien is naar de mening van de raadsman ook voorwaardelijk opzet niet te bewijzen. Verdachte zou dan de aanmerkelijke kans moeten hebben aanvaard dat hij door het amfetaminegebruik in een psychose zou komen te verkeren en daarbij zou hij de kans, dat hij tijdens een dergelijke psychose de verweten feiten zou plegen, moeten hebben aanvaard. Nu verdachte niet heeft geweten en ook niet kon weten dat deze gevolgen zouden intreden, kan niet worden gezegd dat hij de kans, dat dit wel zou gebeuren, voor lief heeft genomen, aldus de raadsman. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat opzet op de feiten niet louter kan worden aangenomen op basis van culpa in causa.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Om te beoordelen of er sprake is geweest van opzet op de ten laste gelegde feiten, dient in beginsel te worden uitgegaan van het moment van het plegen van die feiten. Uit de verklaringen van de verschillende deskundigen, welke zij ter terechtzitting van het Hof hebben afgelegd, volgt dat, wanneer iemand evident in dit type psychose verkeert, die persoon gedurende de psychose niet de vrijheid heeft om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, althans niet in de context van de feitelijke realiteit, en alsdan ontoerekeningsvatbaar is. Dit was bij verdachte het geval, zo blijkt uit de verklaringen. In die zin zou er aldus geen sprake zijn geweest van opzet op de feiten.
Het hof is, gelet op na te noemen omstandigheden, echter van oordeel dat dit in casu anders is. In zijn algemeenheid is het bekend dat amfetamine een uitwerking heeft op de hersenfunctie. Vooraf is het nooit bekend wat de precieze samenstelling van de drug is, zodat een gebruiker van tevoren nooit precies weet, en in beginsel ook niet kan weten, wat de gevolgen van het gebruik van de drug zullen zijn. Amfetamine is immers een verboden drug en slechts via illegale weg te verkrijgen. Verdachte had vóór 1 augustus 2005 al een hoeveelheid amfetamine gebruikt van dezelfde portie amfetamine die hij ook op 1 augustus 2005 weer heeft gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat hij daardoor wist dat de amfetamine anders was dan de amfetamine die hij eerder had gebruikt. Het Hof acht, op basis van hetgeen daaromtrent door de ter terechtzitting gehoorde deskundigen is verklaard, het aantal psychoses als gevolg van amfetaminegebruik dusdanig groot, dat bekend verondersteld mag worden dat iemand door het gebruik van drugs in een psychose kan geraken. Daarnaast komen ook impulsdoorbraken en geweldgebruik tijdens een psychose geregeld voor. Hoewel de exacte gevolgen hiervan in een concreet geval niet te voorspellen zijn, is het wel bekend dat iemand zich tijdens een psychose ongecontroleerd kan gedragen. Het hof is aldus met de raadsman van oordeel dat verdachte niet heeft voorzien dat hij tijdens de psychose juist deze ernstige feiten zou plegen, maar is wel van oordeel dat verdachte zich willens en wetens in een situatie van intoxicatie heeft gebracht en daarmee aan zichzelf heeft te wijten dat hij in een psychotische toestand is geraakt. Verdachte wist, gelet op zijn jarenlange intensieve amfetaminegebruik, wat de risico's van zijn drugsgebruik zouden kunnen zijn. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte door een herhaald gebruik van de op 29 juli 2005 gekochte amfetamine, waarvan hij wist dat deze anders was dan de amfetamine die hij eerder had gehad, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij in een psychose zou geraken en tijdens die psychose gewelddadige handelingen zou kunnen verrichten. Aldus is het hof van oordeel, dat het opzet, zoals ten laste is gelegd, bewezen kan worden."
4. Beoordeling van het middel van de verdachte
4.1. Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld ontoereikend is gemotiveerd
4.2. Bij de beoordeling van het middel moet voor een geval als het onderhavige waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, worden vooropgesteld dat zo'n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (vgl. onder meer HR 14 december 2004, LJN AR3226, NJ 2006, 448). Daarvan zal overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
4.3.1. De gedachtegang van het Hof komt in de kern hierop neer. Het heeft geoordeeld dat op basis van verschillende deskundigenverklaringen op zichzelf moet worden aangenomen dat op het moment van het plegen van de feiten geen sprake was van opzet, gelet op de psychose waarin de verdachte toen verkeerde. Het Hof heeft niettemin het opzet in voorwaardelijke vorm bewezen geacht omdat - kort gezegd - de verdachte door amfetamine in te nemen "bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij in een psychose zou geraken en tijdens die psychose gewelddadige handelingen zou kunnen verrichten".
4.3.2. Met zijn oordeel over het ontbreken van opzet heeft het Hof geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang. Indien het bij dat oordeel niet van de hiervoor onder 4.2 vooropgestelde regel is uitgegaan, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het die regel wel tot uitgangspunt heeft genomen, is zijn oordeel niet zonder meer begrijpelijk. De vaststelling door het Hof dat de verdachte de vrijheid niet had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, betekent nog niet dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat, naar het Hof voorts in aanmerking heeft genomen, de verdachte gedurende de psychose "ontoerekeningsvatbaar" was, sluit evenmin uit dat sprake is geweest van opzettelijk handelen. De bestreden uitspraak is in dit opzicht dus ontoereikend gemotiveerd.
4.3.3. Het oordeel van het Hof dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet is eveneens ontoereikend gemotiveerd. Ofschoon de verdachte volgens het Hof niet heeft voorzien dat hij tijdens de psychose juist deze ernstige feiten zou plegen, wist hij wat de risico's van zijn drugsgebruik zouden kunnen zijn en heeft hij zich "willens en wetens in een situatie van intoxicatie gebracht". Daarmee heeft hij, aldus het Hof, het aan zichzelf te wijten dat hij in een psychotische toestand is geraakt. Het Hof is uiteindelijk tot de slotsom gekomen dat de verdachte door het gebruik van de desbetreffende amfetamine "bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij in een psychose zou geraken en tijdens die psychose gewelddadige handelingen zou kunnen verrichten". Uit die door het Hof aangenomen bewuste aanvaarding kan echter niet zonder meer volgen dat de verdachte de onderhavige feiten opzettelijk - in de vorm van voorwaardelijk opzet - heeft gepleegd. Dat de verdachte het aan zichzelf te wijten heeft dat hij in een psychotische toestand is geraakt zou, bij bewezenverklaring van diens opzet op levensberoving, wel van belang kunnen zijn voor het antwoord op de vraag of sprake is van bijvoorbeeld ontoerekenbaarheid.
4.4. Het middel klaagt dus terecht over de motivering van de bewezenverklaring van het opzet.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de door de Advocaat-Generaal bij het Hof en de namens de benadeelde partij voorgestelde middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 9 december 2008.