Home

Hoge Raad, 08-02-2008, BC3716, 41171

Hoge Raad, 08-02-2008, BC3716, 41171

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 februari 2008
Datum publicatie
8 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC3716
Formele relaties
Zaaknummer
41171

Inhoudsindicatie

Art. 46, lid 1, letter c, Wet IB 1964. Huisvestingskosten deels aan te merken als studiekosten.

Uitspraak

Nr. 41.171

8 februari 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 juni 2004, nr. BK 1903/02, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende is werkzaam als verpleegkundige. In mei 1999 is zij begonnen met de opleiding tot Gestalttherapeut. Deze opleiding wordt verzorgd door B (hierna: B) en duurt drie jaar. Per jaar bestaat de opleiding uit tien opleidingsweekenden, een vijfdaagse workshop en twee keer per maand een huiswerk- of studiebijeenkomst.

3.1.2. De opleidingsweekenden duren van vrijdagavond tot zondagmiddag (in totaal 41,5 uur) en vinden plaats in een kampeerboerderij. B huurt deze ruimte. B beschikt niet over een eigen opleidingsruimte. Per opleidingsweekend worden vijf sessies van maximaal drie uur per sessie gehouden. B heeft aan belanghebbende in het onderhavige jaar (2000) naast de directe opleidingskosten een bedrag van ƒ 1176,81 in rekening gebracht ter zake van de kosten van huisvesting in de kampeerboerderij. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar zowel de directe opleidingskosten als de haar in rekening gebrachte huisvestingskosten bij haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen als studiekosten aangemerkt. De Inspecteur heeft de huisvestingskosten niet in aftrek aanvaard.

3.2. Voor het Hof was in geschil of de helft van de huisvestingskosten die aan belanghebbende door B in rekening zijn gebracht, in aftrek kunnen worden gebracht als studiekosten als bedoeld in artikel 46, lid 1, letter c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).

3.3. Het Hof heeft - voor zover in cassatie van belang - geoordeeld dat een bedrag ter grootte van 36 percent van de aan belanghebbende door B in rekening gebrachte huisvestingskosten als studiekosten in aanmerking komt. Het Hof heeft hiertoe geoordeeld dat 36 percent (15 uren ter zake van de sessies gedeeld door 41,5 uur, zijnde de totale duur van het verblijf maal 100 percent) van de huisvestingskosten niet is aan te merken als uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud. Voormelde kosten vormen namelijk, aldus het Hof, geen verblijfkosten, maar houden direct verband met de door belanghebbende gevolgde opleiding. Het middel richt zich tegen dit oordeel.

3.4. Met zijn oordeel dat B, doordat zij niet over een eigen opleidingsruimte beschikt, tijdens de opleidingsweekenden een kampeerboerderij huurt waarin (opleidings)sessies worden gehouden, heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de huisvestingskosten die B aan de cursisten in rekening heeft gebracht mede betreffen de aan hen doorberekende kosten voor het gebruik van door B gehuurde opleidingsruimten. Zodanige kosten van huisvesting zijn, evenmin als in cursusgelden begrepen kosten van lesruimten in bijvoorbeeld scholen of universiteiten, niet te rekenen tot de kosten van levensonderhoud van de cursisten, welke kosten niet aftrekbaar zijn als studiekosten in de zin van artikel 46, lid 1, letter c, van de Wet (vgl. HR 26 juni 1974, nr. 17384, BNB 1974/208, HR 22 april 1981, nr. 20462, BNB 1981/147, HR 12 maart 2004, nr. 38476, V-N 2004/15.13). Aldus verstaan geeft 's Hofs oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Waar het Hof dit gedeelte van de huisvestingskosten heeft berekend op 36 percent van de in totaal aan belanghebbende doorberekende kosten kan dit oordeel als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden.

Het middel faalt derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2008.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 433.