Home

Hoge Raad, 25-09-2007, BA7257, 02140/06

Hoge Raad, 25-09-2007, BA7257, 02140/06

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 september 2007
Datum publicatie
25 september 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA7257
Formele relaties
Zaaknummer
02140/06

Inhoudsindicatie

1. Kennelijke misslag in de bewezenverklaring. 2. Aftrek voorarrest. 3. Vordering benadeelde partij. Ad 1. De gebezigde bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan worden afgeleid dat verdachte met zijn tong is binnengedrongen in de vagina van het slachtoffer. De HR neemt echter aan dat de desbetreffende onderdelen van de tll. a.g.v een kennelijke misslag in de bewezenverklaring zijn opgenomen. De HR leest de bewezenverklaring met herstel van deze misslag. Aangezien in die lezing de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, behoeft ’s Hofs kennelijke vergissing niet tot cassatie te leiden. Ad 2. Ingevolge art. 27.1 Sr dient de rechter bij het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf te bevelen dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. Het Hof heeft evenwel nagelaten art. 27.1 Sr in acht te nemen, voor zover het deze inverzekeringstelling betreft. Ad 3. In ’s Hofs overwegingen ligt als het oordeel van het Hof besloten dat de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 259,09 materiële schade en tot een bedrag van EUR 5.000,- immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat zich bij de stukken van het geding een schaderapport van Slachtofferhulp Nederland bevindt, waarin het door de benadeelde partij gevorderde schadebedrag gespecificeerd en met bescheiden gestaafd wordt gemotiveerd, en dat namens verdachte enkel is aangevoerd dat er geen direct oorzakelijk verband is tussen de klachten van de benadeelde partij en de feiten. Hetgeen namens verdachte tegen de vordering is aangevoerd, noopte het Hof niet tot een nadere motivering.

Uitspraak

25 september 2007

Strafkamer

nr. 02140/06

KM/RR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 19 december 2005, nummer 21/002024-05, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 5 april 2005 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 2 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 primair "met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld en de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging voor zover op de opgelegde gevangenisstraf niet in mindering is gebracht de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, en dat de Hoge Raad art. 27, eerste lid, Sr zal toepassen, met verwerping van het beroep voor het overige.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte met zijn tong is binnengedrongen in de vagina van [benadeelde partij 1].

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 1 januari 1995 t/m 13 februari 2003 te Arnhem telkens handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft gepleegd met [benadeelde partij 1], geboren op [geboortedatum] 1994, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, bestaande die handelingen hierin dat verdachte met zijn penis en tong is binnengedrongen in de mond van die [benadeelde partij 1] en met zijn vinger(s) en/of tong is binnengedrongen in de vagina van die [benadeelde partij 1] en de vagina van die [benadeelde partij 1] heeft betast en/of gelikt en zich door die [benadeelde partij 1] aan zijn penis heeft laten betasten en zich door die [benadeelde partij 1] heeft laten aftrekken."

3.3. De gebezigde bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte met zijn tong is binnengedrongen in de vagina van [benadeelde partij 1]. De Hoge Raad neemt echter aan dat de desbetreffende onderdelen van de tenlastelegging als gevolg van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring zijn opgenomen. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring met herstel van deze misslag. Aangezien in die lezing de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, behoeft 's Hofs kennelijke vergissing niet tot cassatie te leiden.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel bevat de klacht dat de strafoplegging onvoldoende met redenen is omkleed, nu het Hof in strijd met art. 27 Sr bij het opleggen van de gevangenisstraf niet heeft bevolen dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.

4.2. Ingevolge het eerste lid van art. 27 Sr dient de rechter - voor zover hier van belang - bij het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf te bevelen dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.

4.3. De stukken van het geding houden in dat de verdachte op 22 maart 2004 om 13.15 uur in verzekering is gesteld en op 24 maart 2004 om 15.45 uur is heengezonden. Het Hof heeft evenwel nagelaten art. 27, eerste lid, Sr in acht te nemen, voor zover het deze inverzekeringstelling betreft. Het middel is dus gegrond. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.

5. Beoordeling van het derde middel

5.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel in het licht van het dienaangaande gevoerde verweer onvoldoende heeft gemotiveerd.

5.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich een "voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces" ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]. Aan dit voegingsformulier is een schaderapport van Slachtofferhulp Nederland gehecht. Dit schaderapport houdt onder meer het volgende in:

"Materiële schade

Niet vergoede kosten bezoek huisarts (bijlage I) € 11,16

Niet vergoede kosten (laboratoriumonderzoek) (bijlage 2) € 33,18

Totale kosten naamswijziging (bijlage 3, 4 en 5) € 282,77

Reiskosten (bijlage 6) 828 km á € 0,20 € 165,60

Telefoonkosten (bijlage 7 en bijlage 8 **) € 25,46

€ 518,17

Bijgaand overzicht gemaakte kosten (bijlage 8)

De materiële kosten worden in tweeën gedeeld, gezien ze betrekking hebben op twee kinderen en ieder apart voegt.

Totaal € 259,09

Immateriële schade

(...)

Conclusie

Samenvattend concludeer ik dat de beschadiging van [benadeelde partij 1] door het jarenlang seksueel misbruik erg groot is en van grote invloed zal zijn op haar verdere leven. Ze is boos en verdrietig, ze heeft een minderwaardigheidsgevoel en ze kan al deze verwarrende gevoelens moeilijk uiten. Ze huilt veel, kan moeilijk inslapen en moet er veel aan denken, maar ze kan er moeilijk over praten. Ook is ze bang dat ze haar vader tegen komt. [Benadeelde partij 1] is gestart met professionele hulp in de vorm van speltherapie (bijlage 9).

Aangezien thans geen inzicht bestaat over het verloop ten aanzien van de verwerking van het seksueel misbruik van [benadeelde partij 1] wordt de vordering van de immateriële schade als een voorschot ingediend en verzoeken wij U deze vordering als maatregel op te leggen.

Op grond van het bovenstaande acht ik een schadeclaim van € 10.000,00 redelijk en billijk. Plus de wettelijke rente vanaf datum delict tot aan de dag der algehele voldoening P.M."

5.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:

"De verdachte en de raadsman voeren het woord tot de verdediging. De raadsman verklaart daartoe - zakelijk weergegeven - als volgt:

(...)

De vorderingen van de benadeelde partijen kan hij niet betalen. Hij zou dan na zijn detentie de bijstand in gaan. Ik vind de rapportage van slachtofferhulp niet representatief genoeg om de schade te kunnen aannemen die wordt gevorderd. Er waren al een aantal klachten aanwezig. Ik zie geen direct oorzakelijk verband met de feiten."

5.4. De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 10.259,09 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 3.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

De vordering is opgebouwd als volgt:

- een bedrag van EUR 259,09 aan materiële schade;

- een bedrag van EUR 10.000,- aan immateriële schade.

Het onderdeel van de vordering betreffende de materiële schade kan als onweersproken en overigens ook op de wet gegrond, worden toegewezen.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof, ten aanzien van de vordering betreffende de immateriële schade, voldoende gebleken, dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Het hof ziet tevens aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

(...)

BESLISSING

Het hof:

(...)

Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van EUR 5.259,09 (vijfduizend tweehonderdnegenvijftig euro en negen cent).

Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van EUR 5.259,09 (vijfduizend tweehonderdnegenenvijftig euro en negen cent), bij gebreken van betaling en verhaal te vervangen door 105 (honderdvijf) dagen hechtenis.

Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."

5.5. In de hiervoor onder 5.4 weergegeven overwegingen ligt als het oordeel van het Hof besloten dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 259,09 materiële schade en tot een bedrag van € 5.000,- immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat zich - zoals hiervoor onder 5.2 is weergegeven - bij de stukken van het geding een schaderapport van Slachtofferhulp Nederland bevindt, waarin het door de benadeelde partij gevorderde schadebedrag gespecificeerd en met bescheiden gestaafd wordt gemotiveerd, en dat namens de verdachte enkel is aangevoerd dat er geen direct oorzakelijk verband is tussen de klachten van de benadeelde partij en de feiten. Hetgeen namens de verdachte tegen de vordering is aangevoerd, noopte het Hof niet tot een nadere motivering.

5.6. Het middel faalt.

6. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd ter zake van de in verzekering doorgebrachte tijd art. 27, eerste lid, Sr toe te passen;

beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht de tijd welke de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak in verzekering heeft doorgebracht;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 september 2007.