Home

Hoge Raad, 17-10-2006, AW3558, 01249/05 B

Hoge Raad, 17-10-2006, AW3558, 01249/05 B

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 oktober 2006
Datum publicatie
17 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AW3558
Formele relaties
Zaaknummer
01249/05 B
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 98, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 552a

Inhoudsindicatie

Beklag ex art. 552a Sv van advocatenkantoor X tegen inbeslagneming. Tegen 2 advocaten, die t.t.v. de inbeslagneming werkzaam waren bij X, is een GVO ingesteld. Zij worden er van verdacht een zogenaamd informatiebureau, Y B.V. en/of Z B.V., geld te hebben geboden om, i.s.m. de wet, vertrouwelijke gegevens te verschaffen over diverse (rechts)personen, wederpartijen van een cliënt van X. Het klaagschrift is gericht tegen de inbeslagneming van stukken uit een bij X berustend dossier. Gelet op de tegen de 2 advocaten gerezen verdenking en op de aard van de inbeslaggenomen stukken en voorts in aanmerking genomen dat, zoals op grond van de processtukken moet worden aangenomen, X, noch de betrokken advocaten, noch de deken kennis hebben genomen van de inhoud van de inbeslaggenomen stukken, had de Rb haar van de RC afwijkend oordeel, dat zich hier niet de situatie voordoet dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat onjuist is het standpunt van de klager dat de in beslag genomen stukken noch voorwerp uitmaken van het strafbare feit noch tot het begaan daarvan hebben gediend, nader dienen te motiveren (HR NJ 2006, 248).

Uitspraak

17 oktober 2006

Strafkamer

nr. 01249/05 B

KD/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 19 april 2005, nummer RK 04/1241, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[Klager], in de persoon van [betrokkene 1], gevestigd te [vestigingsplaats].

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft het door klager ingediende beklag gegrond verklaard strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenstaande beschikking omschreven bescheiden.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage dat opnieuw op het bestaande klaagschrift zal dienen te beslissen.

2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe van de klager, mr. A.E.M. Röttgering, advocaat te Amsterdam.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank ten onrechte dan wel ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de onder de klager inbeslaggenomen voorwerpen aan hem moeten worden teruggegeven. Het middel komt meer in het bijzonder op tegen het oordeel van de Rechtbank dat zich hier niet de situatie voordoet dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van de klager dat de inbeslaggenomen stukken noch voorwerp uitmaken van het strafbare feit noch tot het begaan daarvan hebben gediend, onjuist is.

3.2. Het betreft hier een beschikking op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv. Tegen twee advocaten, die destijds werkzaam waren bij [klager], is een gerechtelijk vooronderzoek ingesteld ter zake van onder meer medeplegen dan wel uitlokken van het doen plegen van schending van de geheimhoudingsplicht en/of het medeplegen van oplichting, subsidiair van opzet-/schuldheling door [A] B.V. en/of [B] B.V. Zij worden er - kort gezegd - van verdacht een zogenaamd informatiebureau, [A] B.V. en/of [B] B.V., geld te hebben geboden om, in strijd met de wet, vertrouwelijke gegevens te verschaffen over diverse (rechts)personen, wederpartijen van een cliënt van het advocatenkantoor.

Het klaagschrift is gericht tegen de inbeslagneming van stukken uit een bij de klager berustend dossier inzake [C].

3.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich:

(i) Een brief van 8 juli 2004 van de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te 's-Gravenhage, mr. H.H.J. Knol, aan [betrokkene 2], inhoudende, voor zover hier van belang:

"Hierbij deel ik u mede dat er een gerechtelijk vooronderzoek tegen u is geopend. (...) Verder deel ik u mee dat in het kader van dit gerechtelijk vooronderzoek ik mij op 1 juni jl. heb vervoegd bij uw voormalige kantoor [van klager]. Aldaar heb ik onder meer gesproken met [betrokkene 3]. Na overleg met de waarnemend deken in het arrondissement Amsterdam heeft [betrokkene 3] mij een gesloten envelop meegegeven, waarin zich stukken bevinden die mogelijk voor inbeslagneming in aanmerking komen. Uiteraard heb ik tot op heden die stukken niet ingezien.

Alvorens tot inbeslagneming van die stukken over te gaan, krijgt u de gelegenheid zich over die stukken uit te laten en in samenspraak met de deken onder meer te beoordelen of deze stukken vallen onder uw verschoningsrecht als advocaat. (...)"

(ii) Een brief van 14 juli 2004 van de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te 's-Gravenhage, mr. H.H.J. Knol, aan de raadsman van de klager, inhoudende, voor zover hier van belang:

"Naar aanleiding van uw schrijven van 13 juli jl. bericht ik u dat ik de gesloten enveloppen slechts onder mij had genomen tot het moment dat de betrokkenen zich daarover hadden kunnen uitlaten, waarna ik formeel tot inbeslagneming zou overgaan. Ik begrijp dat noch [betrokkene 2], noch [betrokkene 4], noch [betrokkene 1] namens [klager] er behoefte aan heeft om de enveloppen te openen. Dat betekent dat ik die stukken vandaag formeel in beslag heb genomen. Een ontvangstbewijs sluit ik hierbij.

Aangezien de verdachten en [betrokkene 1], die wellicht als belanghebbende ten aanzien van de inbeslagneming kan worden aangemerkt, hebben meegedeeld dat zij zich verzetten tegen de inbeslagneming van de hiervoor genoemde stukken, die naar hun mening onder hun geheimhoudingsplicht vielen, en u heeft aangegeven namens hen een bezwaarschrift tegen de inbeslagneming te zullen indienen, zullen de inbeslaggenomen stukken in de ongeopende enveloppen op het kabinet van de rechter-commissaris blijven totdat onherroepelijk op het klaagschrift zal zijn beslist. (...)."

(iii) Een "Ontvangstbewijs", inhoudende dat de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te 's-Gravenhage op 1 juni 2004 op het adres [a-straat 1] te [plaats] onder zich heeft genomen:

"1. verzegelde enveloppe inhoudende copieën van bescheiden uit het dossier [C]."

(iv) Een "Ontvangstbewijs", inhoudende dat de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te 's-Gravenhage op 14 juli 2004, in beslag heeft genomen:

"1. gesloten envelop met opschrift [001] inhoudende kopieën van bescheiden uit het dossier [C]."

3.4. De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:

"Het beslag heeft betrekking op twee soorten documenten:

a. correspondentie tussen [A] enerzijds en [betrokkene 4] anderzijds en

b. correspondentie tussen [klager]/[betrokkene 1] enerzijds en de cliënt anderzijds.

(...)

De rechtbank overweegt als volgt.

Doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat mag ingevolge artikel 98, tweede lid, Sv ook zonder diens toestemming plaatsvinden wanneer zij is gericht op brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan de advocaat toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de advocaat als de tot verschoning bevoegde persoon.

Uit het verhandelde in raadkamer is gebleken dat de inbeslaggenomen bescheiden onder het verschoningsrecht van klager vallen en hij mitsdien om teruggave verzoekt. In raadkamer heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen stukken noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend.

Voornoemd standpunt dient door de rechtbank te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn hier geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten voor.

Het verschoningsrecht van de advocaat is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt prevaleert boven het verschoningsrecht. In die omstandigheden kan doorzoeking gericht op geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen geoorloofd zijn zonder toestemming van de advocaat. In het licht van de jurisprudentie, te weten HR 30 november 1999, NJ 2002, 438; HR 12 februari 2002, NJ 2002, 439 en HR 18 juni 2002, NJ 2003, 621, is in het onderhavige geval geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in genoemde jurisprudentie.

De rechtbank zal het klaagschrift dan ook gegrond verklaren en de teruggave aan klager gelasten van de bescheiden uit het dossier inzake [C]."

3.5. Gelet op de tegen de desbetreffende advocaten gerezen verdenking en op de aard van de inbeslaggenomen stukken en voorts in aanmerking genomen dat, zoals op grond van de processtukken moet worden aangenomen, de klager, noch de betrokken advocaten, noch de deken kennis hebben genomen van de inhoud van de inbeslaggenomen stukken had de Rechtbank haar van de Rechter-Commissaris afwijkend oordeel, dat zich hier niet de situatie voordoet dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat onjuist is het standpunt van de klager dat de in beslag genomen stukken noch voorwerp uitmaken van het strafbare feit noch tot het begaan daarvan hebben gediend, nader dienen te motiveren (vgl. HR 4 april 2006, NJ 2006, 248).

3.6. Het middel slaagt dus.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden beschikking;

Wijst de zaak terug naar de Rechtbank te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2006.

Mr. Thomassen is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.