Home

Hoge Raad, 06-06-2006, AV4834, 01395/05

Hoge Raad, 06-06-2006, AV4834, 01395/05

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 juni 2006
Datum publicatie
7 juni 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AV4834
Formele relaties
Zaaknummer
01395/05
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 342

Inhoudsindicatie

Slachtoffer (X) van mishandeling legt bij politie een verdachte (haar partner) belastende verklaring af. Ter terechtzitting in eerste aanleg verklaart ze niet door verdachte, maar door een kennis te zijn mishandeld. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 1994, 427 en overweegt geen aanleiding te zien om op die vaste rechtspraak terug te komen. Die rechtspraak is ingegeven door zorg voor een zo betrouwbaar mogelijke bewijsvoering in gevallen waarin de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde slechts rechtstreeks kan volgen uit een in het opsporingsonderzoek afgelegde belastende verklaring van een derde en zich de in NJ 1994, 427 genoemde omstandigheden voordoen. Een zorgvuldige totstandkoming van het rechterlijk bewijsoordeel eist dan dat de zittingrechter zo mogelijk zelf die getuige hoort. Hoewel, gelet op de verklaring van Y, zich i.c. niet het geval voordoet dat de tegenover de politie afgelegde verklaring van X het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen, moet dit geval niettemin met zodanig geval op een lijn worden gesteld. De onderhavige zaak wordt immers gekenmerkt door de bijzondere omstandigheid dat de verklaring van Y omtrent de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde uitsluitend is gebaseerd op hetgeen X haar heeft medegedeeld, terwijl X kort daarop bij de politie haar – nadien ingetrokken – verklaring omtrent die betrokkenheid heeft afgelegd. Dat brengt mee dat het hof, nu het niet ambtshalve de dagvaarding van de getuige X heeft bevolen, het politie-pv houdende de verklaringen van X niet tot het bewijs had mogen bezigen.

Uitspraak

6 juni 2006

Strafkamer

nr. 01395/05

SG/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 maart 2005, nummer 22/004897-04, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 2 augustus 2004 - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van "poging tot zware mishandeling" veroordeeld tot 68 dagen gevangenisstraf, waarvan dertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.

2. Geding in cassatie

Het beroep, dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak, is ingesteld door de verdachte.

Namens deze heeft mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte de bij de politie afgelegde verklaring van het slachtoffer tot het bewijs heeft gebezigd.

3.2.1. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende voorop te worden gesteld.

(i) Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de zaak en de omstandigheid of en in hoeverre het tenlastegelegde door de verdachte wordt ontkend, kunnen beginselen van een behoorlijke procesorde meebrengen dat het openbaar ministerie bepaalde personen als getuige ter terechtzitting dient op te roepen dan wel dat de rechter zodanige oproeping ambtshalve dient te bevelen bij gebreke waarvan processen-verbaal voorzover inhoudende de door die personen in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.

(ii) Het onder (i) overwogene zal in ieder geval gelden indien een ambtsedig proces-verbaal inhoudende een in het opsporingsonderzoek afgelegde belastende verklaring van een persoon, het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen en die persoon nadien door een rechter is gehoord en ten overstaan van deze die verklaring heeft ingetrokken of een op essentiële punten ontlastende nadere verklaring heeft afgelegd, dan wel heeft geweigerd te verklaren omtrent de feiten en omstandigheden waarover hij eerder heeft verklaard.

Indien dit is geschied ter gelegenheid van een verhoor van de bedoelde persoon door de rechter-commissaris behoort deze persoon ter terechtzitting in eerste aanleg en in geval van appel ook ter terechtzitting in hoger beroep als getuige te worden gedagvaard of opgeroepen, opdat de rechter zich door eigen waarneming van de getuige een oordeel zal kunnen vormen omtrent de betrouwbaarheid van diens verklaringen dan wel omtrent de redenen van diens weigering aldaar een verklaring af te leggen. Bedoelde persoon zal eveneens ter terechtzitting in hoger beroep als getuige moeten worden opgeroepen indien hij ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst is teruggekomen op zijn eerder in het voorbereidend onderzoek afgelegde verklaring dan wel heeft geweigerd een verklaring af te leggen.

(iii) Indien in de onder (ii) omschreven gevallen een getuige, die ter terechtzitting is opgeroepen, hetzij aldaar verschijnt, hetzij aldaar niet verschijnt en verdere oproeping zinloos is gebleken, staat het de rechter vrij de in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring voor het bewijs te bezigen (vgl. HR 1 februari 1994, NJ 1994, 427).

3.2.2. De Hoge Raad ziet geen aanleiding op zijn onder 3.2.1 weergegeven rechtspraak terug te komen. Die rechtspraak is ingegeven door zorg voor een zo betrouwbaar mogelijke bewijsvoering in gevallen waarin de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit slechts rechtstreeks kan volgen uit een in het opsporingsonderzoek afgelegde belastende verklaring van een derde en zich de daar genoemde omstandigheden voordoen. Een zorgvuldige totstandkoming van het rechterlijk bewijsoordeel eist dan dat de zittingsrechter zo mogelijk zelf die getuige hoort.

3.3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 28 april 2004 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met kracht in het kruis van [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."

3.3.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voorzover inhoudende:

"Op woensdag 28 april 2004 was ik bij [slachtoffer]. Op 29 april 2004 ben ik 's-morgens weggegaan."

b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:

"Op 28 april 2004 heeft mijn vriend [verdachte] mij in mijn woning te [woonplaats] mishandeld. Ik voelde dat [verdachte] mij één keer in mijn kruis schopte. Ik voelde dat dit een hele harde schop was. Het deed enorm veel pijn. Ik weet zeker dat [verdachte] dit expres deed. Ik heb ook gekeken en zag dat mijn kruis helemaal blauw en opgezet was.

Vanmorgen, donderdagochtend, is [verdachte] weggegaan. Buiten kwam ik de buurvrouw, [de buurvrouw] tegen. [De buurvrouw] vroeg mij wat er aan de hand was. Ik vertelde wat er was gebeurd."

c. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [de buurvrouw]:

"Op 29 april 2004 omstreeks 10.00 uur ging ik 's-ochtends mijn woning te [woonplaats] uit. Ik zag mijn buurvrouw [slachtoffer] [het hof leest: [slachtoffer]] uit haar woning komen. Ik zag dat ze bijna stond te huilen. Ik hoorde dat ze zei: "Ik heb zo'n pijn.

Ik heb zo'n pijn". Ik zag dat [slachtoffer] haar rok een stukje optilde. Ik zag dat haar hele kruis blauw was. Ze vertelde mij dat [verdachte], haar vriend, dat had gedaan."

d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar B. Nugteren, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisant:

"Op 29 april 2004 is van het letsel van aangever [slachtoffer] een foto gemaakt, waarop te zien is dat haar gehele kruis blauw en opgezet is."

3.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg heeft het slachtoffer [slachtoffer] het volgende verklaard:

"Ik wil zelf graag een verklaring afleggen. Ik ben namelijk niet door [verdachte] mishandeld, een kennis van mij heeft het gedaan. Ik heb bij de politie gezegd dat ik in elkaar was geslagen. Ik weet niet meer zo goed wat er gebeurd is. Ik weet nog wel dat ik omstreeks mijn verjaardag mishandeld ben bij mijn schaamstreek, borsten en keel. Ik weet niet meer precies wanneer het was, het was zoals gezegd omstreeks mijn verjaardag, maar ik weet niet meer of het 1 of 2 dagen daarvoor was of nog langer geleden.

Ik heb mijn verjaardag niet gevierd, omdat het niet gezellig meer was nu deze mishandeling gebeurd was. Volgens mij is het 1 dag voor mijn verjaardag gebeurd, maar ik weet dit niet zeker omdat ik een borreltje ophad.

Toen ik mijn blauwe plekken aan [verdachte] liet zien had ik nog niet gedronken.

De dag voor mijn blauwe plekken werden mijn biertjes weggegooid door [verdachte]. Ik was daardoor in de war en ben weggelopen. Ik kwam toen een kennis tegen en ben met hem meegegaan. Die kennis heeft mij vervolgens zo geschopt. Ik ben meteen daarna naar huis gegaan en heb tegen [verdachte] gezegd dat ik tegen een stoel was gelopen.

Ik was met die kennis meegegaan en we hebben een biertje gedronken. Vervolgens kregen we bonje, verder weet ik het niet meer. Ik weet nog wel dat ik die kennis 's middags tegenkwam. Ik weet ook nog dat wij ergens over spraken toen ik opeens een schop van hem kreeg. Ik werd op straat door die kennis geschopt, ik ben daarna nog wel wat gaan drinken met die kennis.

Vervolgens ben ik naar huis gegaan.

Ik was heel erg boos op [verdachte] vanwege die biertjes. Ik weet ook nog dat [verdachte] en ik ergens woorden over kregen en dat ik toen op de grond viel, verder weet ik het allemaal niet meer.

Ik ben wel een maand blauw geweest, het deed ook heel erg zeer.

[Verdachte] was heel erg bezorgd om mij vanwege deze mishandeling.

De blauwe plekken waren van de stoel, niet van het trappen.

Ik heb later wel tegen [verdachte] gezegd dat ik getrapt was, ik durfde hem dat niet meteen al te zeggen.

Ik heb tegen de politie gezegd dat het [verdachte] was die mij getrapt heeft omdat ik verward en dronken was en dan zeg je maar wat.

De buurvrouw zou mijn naar het ziekenhuis brengen, maar dat deed ze opeens niet meer en bracht mij naar het politiebureau.

Op vragen van de officier van justitie wil ik zeggen dat ik in augustus 2003 aangifte tegen [verdachte] heb gedaan. Ik was namelijk toen door hem in elkaar geslagen. Die keer had [verdachte] het echt gedaan.

Ik heb de buurvrouw over de mishandeling net voor mijn verjaardag niets gezegd. Als ik hierover wel wat tegen haar gezegd heb, dan heb ik dat in mijn dronkenschap gedaan.

[Verdachte] heeft niets gedaan.

Op de dag voor mijn verjaardag ben ik de stad ingegaan. Ik heb daar toen een biertje gedronken en ben geschopt. Ik ben daarna naar huis gegaan en daar ben ik nog tegen een stoel opgelopen.

Ik was op de ochtend van mijn verjaardag nuchter."

3.5. Hoewel, gelet op de verklaring van [de buurvrouw], zich hier niet het geval voordoet dat de tegenover de politie afgelegde verklaring van [slachtoffer] het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen, moet dit geval niettemin met zodanig, hiervoor onder 3.2.1 sub (ii) bedoeld geval op een lijn worden gesteld. De onderhavige zaak wordt immers gekenmerkt door de bijzondere omstandigheid dat de verklaring van [de buurvrouw] omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit uitsluitend is gebaseerd op hetgeen [slachtoffer] haar heeft meegedeeld, terwijl [slachtoffer] kort daarop bij de politie haar - nadien ingetrokken - verklaring omtrent die betrokkenheid heeft afgelegd. Dat brengt mee dat het Hof, nu het niet ambtshalve de dagvaarding van de getuige [slachtoffer] heeft bevolen, het proces-verbaal van de politie houdende de verklaringen van [slachtoffer] niet tot het bewijs had mogen bezigen.

3.6. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak, voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen;

Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 juni 2006.

Mr. Corstens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.