Hoge Raad, 02-06-2006, AV1227, 41392
Hoge Raad, 02-06-2006, AV1227, 41392
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 juni 2006
- Datum publicatie
- 2 juni 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AV1227
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AV1227
- Zaaknummer
- 41392
Inhoudsindicatie
Uitdrukkelijk en ondubbelzinnig beroep op interne compensatie?
Uitspraak
Nr. 41.392
2 juni 2006
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X1 te Z, alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 november 2004, nr. BK-02/00946, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd,
welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 210.520.137, waarvan een bedrag van ƒ 209.877.760 belast naar het tarief van artikel 57b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 208.806.619 dat geheel is belast naar het tarief van artikel 57b van de Wet. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 22 december 2005 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van beide beroepen in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 17 december 2004, nr. 39561, BNB 2006/107).
4. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
4.1. Het middel houdt de klacht in dat het Hof geen rekening heeft gehouden, bij wijze van interne compensatie, met een ten onrechte door de Inspecteur niet in de aanslag betrokken bedrag aan rente-inkomsten.
4.2. Indien een belastingplichtige in beroep een aanslag op een bepaald punt bestrijdt, staat het de inspecteur vrij een beroep te doen op interne compensatie (vgl. HR 9 december 1998, nr. 33370, BNB 1999/68 en HR 25 juni 2004, nr. 38997, BNB 2004/343). Zo de inspecteur van die bevoegdheid gebruik wil maken, dient hij daarvan in de procedure echter uitdrukkelijk en ondubbelzinnig blijk te geven.
Hetgeen de Inspecteur heeft gesteld op pagina 19 van het verweerschrift voor het Hof, heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk en ondubbelzinnig beroep op interne compensatie. Hierop stuit het middel in zijn geheel af.
5. Proceskosten
Wat betreft het cassatieberoep van belanghebbende acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Wat betreft het cassatieberoep van de Staatssecretaris zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart zowel het beroep van belanghebbende als het beroep van de Staatssecretaris ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 805 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2006.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 422.