Home

Hoge Raad, 28-02-2006, AU9096, 00531/05 E

Hoge Raad, 28-02-2006, AU9096, 00531/05 E

Inhoudsindicatie

Medeplegen kwaliteitsdelict door iemand zonder de desbetreffende kwaliteit. De opvatting is onjuist dat een kwaliteitsdelict niet kan worden medegepleegd door iemand die de desbetreffende kwaliteit, i.c. (art. 2.1 Wav) die van werkgever, mist (HR NJ 1926, p. 955).

Uitspraak

28 februari 2006

Strafkamer

nr. 00531/05 E

PB/IC

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 6 september 2004, nummer 21/005805-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 13 november 2003 - de verdachte ter zake van 1. "het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, twaalf maal gepleegd" en 2. "het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, tien maal gepleegd" veroordeeld ten aanzien van feit 1 tot twaalf maal een geldboete van € 750,-, subsidiair telkens vijftien dagen hechtenis en ten aanzien van feit 2 tot tien maal een geldboete van € 750,-, subsidiair telkens vijftien dagen hechtenis.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de verdachte, nu deze niet als werkgever in de zin van art. 1 Wet arbeid vreemdelingen (Wav) kan worden aangemerkt, ten onrechte als medepleger van overtreding van een voorschrift gesteld bij art. 2, eerste lid, Wav heeft veroordeeld.

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"1. hij op 16 december 2002 te Glane, gemeente Losser, tezamen en in vereniging met anderen als werkgever vreemdelingen, te weten

(...)

zijnde vreemdelingen als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning"

en

"2. hij op 28 januari 2003 te Glane, in de gemeente Losser, tezamen en in vereniging met anderen als werkgever vreemdelingen, te weten

(...)

zijnde vreemdelingen als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning"

3.3. Het Hof heeft omtrent het bewijs overwogen:

"Uit de bewijsmiddelen volgt dat [A], gevestigd te [B], gemeente [C], ten tijde van de controles dienst deed als bordeel, een pand dat onderdak bood aan prostituees, die aldaar tegen betaling hun werkzaamheden verrichtten. Uit het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente blijkt dat als exploitant van deze club was ingeschreven de Belangenvereniging [D], de Stichting [E] dan wel de Stichting [F]. Op grond daarvan kunnen deze worden aangemerkt als werkgever in de zin van artikel 1 van de Wet arbeid vreemdelingen. Verdachte was voorzitter van de stichtingen. Verdachte heeft toegegeven dat in de club door de aanwezige dames werkzaamheden van sexuele aard werden verricht. Het hof is van oordeel dat verdachte, gelet op zijn betrokkenheid bij de exploitatie en de feitelijke werkzaamheden die hij in de club verrichtte, als medepleger van het telastegelegde en bewezenverklaarde moet worden beschouwd."

3.4. Art. 2 Wav luidt:

"1. Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling ten aanzien van wie tevens een ander als werkgever optreedt, indien die ander beschikt over een voor de desbetreffende arbeid geldige tewerkstellingsvergunning."

3.5. Het middel berust op de opvatting dat een kwaliteitsdelict niet kan worden medegepleegd door iemand die de desbetreffende kwaliteit, in dit geval die van werkgever, mist. Die opvatting is onjuist (vgl. reeds HR 21 juni 1926, NJ 1926, p. 955).

3.6. Het middel faalt.

4. Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 28 februari 2006.