Home

Hoge Raad, 17-06-2005, AT6529, R04/095HR

Hoge Raad, 17-06-2005, AT6529, R04/095HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 juni 2005
Datum publicatie
17 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT6529
Formele relaties
Zaaknummer
R04/095HR
Relevante informatie
Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-05-2022] art. 81

Inhoudsindicatie

17 juni 2005 Eerste Kamer Rek.nr. R04/095HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: [De man], wonende te [woonplaats], VERZOEKER tot cassatie, advocaat: mr. B.F.F. Gosschalk-Davidson, t e g e n [De vrouw], wonende te [woonplaats], VERWEERSTER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties...

Uitspraak

17 juni 2005

Eerste Kamer

Rek.nr. R04/095HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. B.F.F. Gosschalk-Davidson,

t e g e n

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 2 oktober 2002 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en, voor zover thans van belang en zakelijk weergegeven, verzocht:

- echtscheiding tussen haar en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - uit te spreken;

- de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen minderjarig kind te bepalen op € 650,-- per maand;

- te bepalen dat de verblijfplaats van het kind bij de vrouw zal zijn en

- te bepalen dat de huwelijksgoederengemeenschap zal worden gescheiden en gedeeld.

De man heeft het echtscheidingsverzoek niet en de overige verzoeken van de vrouw wel bestreden en zelfstandig verzocht:

- primair te bepalen dat de man wordt bekleed met het gezag over het minderjarig kind van partijen, subsidiair dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de man zal zijn;

- een omgangsregeling tussen de man en het minderjarige kind vast te stellen en

- de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van een bedrag van € 21.000,-- ter zake van onttrekking aan zijn vermogen.

De vrouw heeft de zelfstandige verzoeken van de man bestreden.

Met een op 8 april 2003 ter griffie van voormelde rechtbank ingekomen aanvullend verzoekschrift heeft de vrouw verzocht:

- de vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en het minderjarig kind pro forma aan te houden tot 1 september 2003, waarbij tussentijds de omgang tussen de man en het minderjarig kind zal gelden als bepaald bij beschikking van 27 februari 2003;

- de scheiding en deling van de boedel te gelasten conform de huwelijkse voorwaarden, waarbij de man een bedrag van € 105.000,-- aan de vrouw dient te voldoen.

De man heeft de aanvullende verzoeken van de vrouw bestreden.

De rechtbank heeft bij beschikking van 5 september 2003 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de verzoeken inzake verrekening volgens de huwelijkse voorwaarden afgewezen, en bepaald dat de behandeling van de verzoeken met betrekking tot de gewone verblijfplaats van het minderjarig kind van partijen, het gezag over en de alimentatie voor dit kind, alsmede de omgangsregeling met beide kinderen zullen worden aangehouden in afwachting van het rapport en advies van de raad voor de kinderbescherming.

Tegen deze beschikking heeft de man onder meer wat de echtscheiding betreft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft zij het hof verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoek af te wijzen en onder meer te bepalen dat de man aan haar een bedrag van € 117.500,-- betaalt op grond van art. 8 van de huwelijkse voorwaarden.

Bij beschikking van 14 mei 2004 heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding en iedere verdere beslissing aangehouden.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.

De advocaat van de man heeft op die op 25 maart 2005 gedateerde en aan partijen toegezonden conclusie gereageerd bij brief van 23 mei 2005. Nu deze reactie meer dan twee weken nadat de conclusie aan partijen was verzonden, en derhalve na het verstrijken van de termijn van art. 44 lid 3 Rv. bij de Hoge Raad is ingekomen, heeft de Hoge Raad deze brief terzijde gelegd.

3. Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere

motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgeproken door de vice-president P. Neleman op 17 juni 2005.