Home

Hoge Raad, 27-09-2005, AT4094, 02850/04

Hoge Raad, 27-09-2005, AT4094, 02850/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 september 2005
Datum publicatie
27 september 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT4094
Formele relaties
Zaaknummer
02850/04
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 420bis, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 420quater

Inhoudsindicatie

1. Afkomstig uit enig misdrijf ex art. 420bis en 420quater Sr. Zoals de HR heeft geoordeeld in LJN AP2124 behoeft bij art. 420bis Sr niet uit de bewijsmiddelen te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Uit de bewijsmiddelen behoeft niet te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Er bestaat geen grond om t.a.v. art. 420quater Sr anders te oordelen. Wel is voor een veroordeling t.z.v. art. 420bis en 420quater Sr vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Het hof heeft geoordeeld dat aan deze eis is voldaan op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het onderhavige geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – afkomstig is uit enig misdrijf ex art. 420quater.1.b Sr. Dat oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk. 2. Bij de klacht over verbeurdverklaring heeft verdachte geen belang, nu zij afstand heeft gedaan van het verbeurdverklaarde.

Uitspraak

27 september 2005

Strafkamer

nr. 02850/04

SG/AM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 januari 2004, nummer 23/002465-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost (Huis van Bewaring "ter Peel") te Evertsoord.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 24 maart 2003 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van "schuldwitwassen" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.N.R. Nasrullah, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het vijfde middel

3.1. Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft aangenomen dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf.

3.2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"zij op 2 oktober 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp te weten een groot bedrag aan geld, voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf."

3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2004 voorzover inhoudende:

"Ik blijf bij de verklaring die ik ter terechtzitting van 23 september 2003 van uw hof heb afgelegd en die u mij voorhoudt. Op de dag van mijn aanhouding, 2 oktober 2002, was ik samen met [betrokkene 1] onderweg naar Spanje om het geld terug te geven aan [betrokkene 3]. Wij hadden het geld verdeeld over onze bagage. Ik toon u een overschrijvingsformulier van 17 september 2003 waarop de rente over het geleende geld is betaald."

b. de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 23 september 2003, voorzover inhoudende:

"Op het moment dat ik op Schiphol werd gecontleerd, is mij gevraagd hoeveel geld ik bij mij had. Ik heb toen geantwoord € 2.000. Ik wist dat in mijn handbagage ongeveer € 25.000 zat, maar heb dit niet gezegd. Ik heb het geld van [betrokkene 1] gekregen. Vrienden van ons die in Spanje verbleven hebben ons gebeld en gevraagd of wij naar Malaga wilden komen om daar naar een voetbalwedstrijd te gaan kijken. Ik kan mij niet herinneren dat ik in een eerdere verklaring heb gezegd dat ik naar Spanje ging om een zieke vriendin op te zoeken. Het vliegticket is betaald door [betrokkene 1]. Het kan zijn dat ik eerder heb verklaard dat ik het ticket zelf heb betaald."

c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren J.W.J.M. Derix, A. van Eijk, A.T.W. van Essen en H.J.W.P. Savelberg, voorzover inhoudende als relaas van verbalisanten of één of meer van hen:

"Op 2 oktober 2002 zagen wij op Schiphol twee voor ons onbekende personen bij de ticketbalie van Iberia staan. Wij zagen dat deze man en vrouw geen ruimbagage bij zich hadden en vervolgens in twee aparte rijen bij de security-check gingen staan. Nadat ik, eerste verbalisant, de vrouw had aangesproken, overhandigde zij mij desgevraagd haar reisdocumenten. Hieruit kon ik opmaken dat zij op uitreis was naar Madrid en Malaga en genaamd was:

[verdachte] e/v [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats]. Zij vertelde mij dat zij alleen op reis was naar Spanje om een zieke kennis te bezoeken. Op dat moment kreeg ik portofonisch een mededeling van Van Eijk dat hij een grote hoeveelheid geld bij de man had aangetroffen. Hierop trof ik in de handbagage van de vrouw op verschillende plaatsen in een spijkerbroek en in een toilettasje verschillende bundels van 50 euro-biljetten aan. Betrokkene verklaarde dat het in totaal € 25.000,- betrof. Zij vertelde dat het geld van 'iemand' was, maar verklaarde er verder niets over."

d. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:

"De vrouw die samen met mij is aangehouden is [verdachte], de zus van mijn vrouw. Ik heb het geld aan haar gegeven. We hebben het samen in haar tas gestopt. Ze heeft ook € 25.000,- gekregen. U vraagt mij of ze een beloning zou krijgen om het geld mee te nemen. Ik zou het ticket voor haar betalen en het verdere verblijf in Spanje. Het geld heb ik geleend. Ik hoefde hierover geen rente te betalen."

e. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Ik ben aangehouden omdat ik een grote som contant geld bij mij had waarvan ik de herkomst niet kon aantonen. U vraagt mij door wie ik ben benaderd om deze reis te maken. Ik zeg u dat ik daar liever geen antwoord op geef. U vraagt mij van wie het geld is dat bij mij is aangetroffen. Ik wil daar geen antwoord op geven. U vraagt mij door wie mijn ticket naar Spanje is betaald. Ik heb dat ticket zelf betaald. U vraagt mij of ik wist dat ook [betrokkene 1] veel geld bij zich had. Ik wist het niet zeker. Ik weet ook niet hoe hij aan het geld is gekomen. U vraagt mij wanneer ik het geld heb gekregen. Ik geef daar geen antwoord op. U vraagt mij waarom ik desgevraagd tijdens de controle vertelde dat ik 2000 euro bij mij had. Ik wist dat diegene die mij controleerde mij niet zou beroven. U vraagt mij of ik het geld voor [betrokkene 3] naar Spanje moest brengen. Ik geef daar geen antwoord op."

f. een schriftelijk stuk van het District Koninklijke marechaussee Schiphol/Schipholteam uitvoer, zijnde een afstandverklaring van de verdachte, voorzover inhoudende:

"Ondergetekende, [verdachte], verklaart hierbij vrijwillig afstand te doen van het hieronder vermelde, waarvan zij eigenaar is en waarover zij volledig kan beschikken:

Soort: geld

Bijzonderheden: 500bb x 50 euro."

3.2.3. Voorts heeft het Hof in een nadere bewijsoverweging overwogen:

"Op grond van de wijze waarop het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag geprobeerd is Nederland uit te voeren, te weten verstopt op verschillende plaatsen in een spijkerbroek en een toilettas van verdachte, de hoogte van het geldbedrag en de wisselende verklaringen die verdachte tijdens haar verhoor door de politie en de rechtbank heeft afgelegd ten aanzien van het doel van haar reis en de bestemming en herkomst van het inbeslaggenomen geld, alsmede met betrekking tot de vraag of zij al dan niet alleen reisde en voorts de vraag of al dan niet rente betaald moest worden, is het hof van oordeel dat het geld slechts afkomstig kan zijn van een strafbaar feit dat opzettelijk is begaan, een misdrijf derhalve en dat verdachte dat ook redelijkerwijs moest vermoeden. Mede gelet op het feit dat er eerst op l7 september 2003 -ruim 11 maanden na de aanhouding van verdachte- rente zou zijn betaald, is het hof van oordeel, dat de beweerdelijk gestelde geldlening eerst achteraf is geconstrueerd."

3.3. Art. 420quater, eerste lid aanhef en onder b, Sr luidt:

"Als schuldig aan schuldwitwassen wordt gestraft (...)

hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt, of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf."

3.4. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 28 september 2004, LJN AP2124 moet op grond van doel en strekking van art. 420bis Sr en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Er bestaat geen grond ten aanzien van art. 420quater Sr anders te oordelen. Wel is voor een veroordeling ter zake van art. 420bis dan wel art. 420quater Sr vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.

3.5. Het Hof heeft geoordeeld dat aan deze eis is voldaan op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het onderhavige geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - afkomstig is uit enig misdrijf als bedoeld in art. 420quater, eerste lid onder b, Sr. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen:

- dat de verdachte en haar reisgenoot op uitreis waren naar Spanje terwijl zij geen ruimbagage bij zich hadden;

- dat zij bij de security-check in twee aparte rijen gingen staan;

- dat bij die reisgenoot een grote hoeveelheid geld is aangetroffen;

- dat bij de verdachte een bedrag van € 25.000,- in beslag is genomen;

- dat de verdachte het geld vervoerde in de vorm van 500 biljetten van € 50,- die waren verstopt op verschillende plaatsen in een spijkerbroek en een toilettas;

- dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van het geld;

- dat de verdachte steeds wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd omtrent het doel van haar reis en omtrent de bestemming en de herkomst van het geld;

- dat van algemene bekendheid is dat de luchthaven Schiphol niet zelden wordt gebruikt voor de in-, uit- of doorvoer van voorwerpen die onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit misdrijf.

3.6. Het middel faalt derhalve.

4. Beoordeling van het vierde middel

4.1. Het middel klaagt over de verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 25.000,-.

4.2. De verdachte heeft geen belang bij behandeling van de klacht, nu zij blijkens de hiervoor onder 3.2.2 sub f weergegeven verklaring afstand heeft gedaan van het door het Hof verbeurdverklaarde geldbedrag.

5. Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

7. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 27 september 2005.