Home

Parket bij de Hoge Raad, 28-09-2004, AP2124, 02679/03

Parket bij de Hoge Raad, 28-09-2004, AP2124, 02679/03

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
28 september 2004
Datum publicatie
29 september 2004
ECLI
ECLI:NL:PHR:2004:AP2124
Formele relaties
Zaaknummer
02679/03

Inhoudsindicatie

Bewijs van “afkomstig uit enig misdrijf” bij witwassen ex art. 420bis.1.b Sr. Uit de bewijsmiddelen behoeft niet te kunnen worden afgeleid a) dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf en b) door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan.

Conclusie

Nr. 02679/03

Mr. Fokkens

Zitting: 15 juni 2004

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1. "witwassen" 2. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid, onder C, van de opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf met verbeurverklaring van het onder de verdachte inbeslaggenomen geld, een vliegticket en de inbeslaggenomen hennep.

2. Namens verdachte heeft mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat het geld uit een misdrijf afkomstig was.

4. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezen verklaard;

"hij op 19 april 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een groot geldbedrag, te weten 24.000,-- euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat voornoemd geldbedrag -middellijk of onmiddellijk- afkomstig was uit enig misdrijf."

5. Het Hof heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen gebezigd:

- een proces-verbaal van de opsporingsambtenaren Savelberg en Buis, inhoudende als relaas van bevindingen:

"Op 19 april 2002 bevonden wij ons op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Ik, Savelberg, zag een voor mij onbekende man. Desgevraagd overhandigde hij mij zijn vliegticket en paspoort. Uit het paspoort kon ik opmaken dat de man bleek te zijn genaamd:

[Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] (het hof begrijpt: op [geboortedatum] 1980). Uit het vliegticket kon ik opmaken dat [verdachte] voornemens was naar Bonaire te vertrekken.

Op mijn vraag of hij geld bij zich had antwoordde hij dat hij ongeveer 800 US Dollar bij zich had. Op mijn vraag of hij nog meer geld bij zich had antwoordde hij ontkennend. Hierop heb ik [verdachte] onderworpen aan een lijfs- en kledingvisitatie. Bij dit onderzoek voelde ik ter hoogte van beide enkels een harde verdikking. Desgevraagd vertelde [verdachte] dat hij twee pakketjes op zijn enkels had, waarin zich in totaal €4000 bevond en dat hij niet meer geld bij zich had. Desgevraagd overhandigde [verdachte] ons twee pakketjes, die verstopt zaten in zijn sokken. Wij zagen dat de inhoud van de twee pakketjes bestond uit een hoeveelheid euro bankbiljetten. Hierop hebben wij [verdachte] meegenomen voor een voortgezet onderzoek aan zijn lichaam en kleding. Bij dit onderzoek voelde ik, Buis, ter hoogte van de schaamstreek en in zijn broekzak een abnormale verdikking. Desgevraagd overhandigde [verdachte] ons een pakketje, dat hij uit zijn broeksband haalde. Wij zagen dat de inhoud van dit pakketje bestond uit een groene stof, die qua geur en samenstelling geleek op marihuana. Tevens overhandigde [verdachte] ons een stapel bankbiljetten dat hij uit zijn broekzak haalde.

In totaal had de verdachte bij zich: Euro 24.000 aan bankbiljetten.

Ik, Buis, testte de aangetroffen stof met een van rijkswege verstrekte en daartoe bestemde testset. Ik zag het volgende: Bij de set, waarmee ik de stof testte op de aanwezigheid van hennep, trad een positieve kleurreactie op, zodat aangenomen mocht worden dat de geteste stof vermoedelijk betrof: hennep. Het netto gewicht van de aangetroffen stof bedroeg totaal ongeveer 32,5 gram.

en

- de verklaring van de verdachte zoals afgelegd op 19 april 2002 weergegeven in het proces-verbaal van de opsporingsambtenaren Savelberg en Buis:

"Het geld dat u bij mij heeft aangetroffen is van [betrokkene 1]. Ik zou geld meekrijgen van [betrokkene 1] en dit geld moest ik naar Bonaire brengen. Ik dacht dat het geld niet van eerlijk werken kwam, omdat het zulke grote bedragen zijn. Ik dacht dat het geld van drugs of stelen afkomstig was.

[Betrokkene 1] heeft het ticket voor mij gekocht. [Betrokkene 1] zei tegen mij dat ik het geld moest verbergen bij mijn enkels en op mijn rug. Onderweg naar Schiphol heb ik van [betrokkene 1] 2 pakketjes gekregen en los geld. Dat losse geld hebben jullie ook.

De drugs die ik bij mij had heb ik van [betrokkene 1] gekregen en die moest ik aan iemand afgeven tezamen met het geld op Bonaire. Deze persoon zou mij herkennen aan mijn kleding. Ik zou aan deze persoon het geld en de drugs afgeven. [Betrokkene 1] heeft tegen mij gezegd dat, wanneer ze mij zouden pakken, ik niet mocht zeggen van wie het geld was. Ik weet dat ik iets verbodens deed."

6. Art. 420bis Sr luidt:

1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:

a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;

b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.

2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.

7. Dit artikel is ingevoerd bij de Wet van 6 december 2001, Stb. 606.(1) Het derde hoofdstuk van de Memorie van Toelichting bij het ontwerp van die wet gaat over het bewijs van witwassen. De voor de bespreking van het middel relevante passages uit dit hoofdstuk luiden:

8. In de artikelsgewijze toelichting wordt vervolgens in dit verband nog opgemerkt:

"Voldoende is dat wordt (tenlastegelegd en) bewezen dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Niet vereist is dat de rechter identificeert welk misdrijf precies aan het voorwerp ten grondslag ligt. Vaak zal dit niet mogelijk zijn, terwijl het ook niet relevant is voor de strafwaardigheid van het witwassen. Gaat het bijvoorbeeld om handelingen van verdachte Y ten aanzien van een bankrekening waarop hij en zijn compaan opbrengsten van hun verschillende criminele activiteiten (mensenhandel, afpersing, drugshandel) plachten te storten, maar is niet duidelijk uit welke van die activiteiten de betrokken gelden afkomstig waren (wellicht uit allemaal), dan kan niettemin bewezen worden geacht dat die gelden uit enig misdrijf afkomstig waren."(2)

9. De stelling van het middel is dat de bewijsvoering van het Hof erop neerkomt dat verdachte wordt veroordeeld omdat het geld kennelijk van misdrijf afkomstig zou zijn en dat dit onvoldoende is. Van een dergelijke verlichting van de bewijslast heeft de regering immers, zo blijkt uit de MvT bewust afgezien. Ten onrechte heeft het Hof op een verweer van deze strekking niet gereageerd.

10. Ik acht het middel niet gegrond. Bewezen moest worden dat het geld dat verdachte bij zich droeg van misdrijf afkomstig is. Dergelijk bewijs kan geleverd worden op een wijze zoals hiervoor is weergegeven in de MvT waarbij er een direct verband kan worden gelegd tussen vastgestelde criminele gedragingen en het aangetroffen geld, maar ook doordat de rechter in de bewijsvoering feiten en omstandigheden vaststelt die naar zijn oordeel tot de slotsom leiden dat het niet anders kan dan dat het geld van misdrijven afkomstig is. Dat laatste geval; doet zich hier voor. Het Hof heeft uit de inhoud van de bewijsmiddelen de conclusie getrokken dat het geld van misdrijf afkomstig moet zijn. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk gelet op de omstandigheid

- dat het om een groot bedrag in contanten gaat,

- dat de opdrachtgever van verdachte de reis heeft geregeld en het ticket heeft gekocht,

- dat verdachte het geld in opdracht van zijn opdrachtgever heeft verborgen;

- dat verdachte het geld op Bonaire moest afgeven aan een persoon die hem aan zijn kleding zou herkennen;

- dat verdachte niet mocht zeggen van wie het geld was als hij werd gepakt.

Dat alles wijst er immers op dat het hier gaat om geld waarvan de het bestaan en herkomst verborgen moeten blijven en derhalve heeft het Hof de mogelijkheid dat het geld ook legaal verkregen zou kunnen zijn als zo onwaarschijnlijk kunnen beschouwen dat het als bewezen heeft kunnen aannemen dat het geld van misdrijf(ven) afkomstig was.

11. Er is ook geen sprake van een verweer waarop het Hof uitdrukkelijk had moeten reageren, omdat het Hof geen verlichting van de bewijslast heeft toegepast, maar in de bewijsmiddelen voldoende heeft vastgesteld om te kunnen oordelen dat het geld van misdrijf afkomstig is.

12. Het middel faalt.

13. Ook overigens geen gronden voor cassatie aanwezig achtend concludeer ik tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

plv.

1 Wijziging van het Wetboek van strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven (27 159), inwerking getreden op 14 december 2001.

2 TK 1999-2000, 27 159, nr. 3, p. 16.