Home

Hoge Raad, 22-02-2005, AS2500, 01460/04

Hoge Raad, 22-02-2005, AS2500, 01460/04

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 februari 2005
Datum publicatie
23 februari 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AS2500
Formele relaties
Zaaknummer
01460/04

Inhoudsindicatie

Noodweer(exces). In het verweer wordt uitgegaan van één voortdurende wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf door het latere slachtoffer, die niet effectief door diens zoon X is onderbroken, en van twee steken die verdachte het slachtoffer tijdens die aanranding bijna in één beweging heeft toegebracht. Het hof heeft vastgesteld dat, gelet op de door het hof geloofwaardig bevonden en ten dele ondersteunde verklaring van X, er wel sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding doch dat deze door tussenkomst van X is beëindigd en dat zijn vader toen nog geen verwondingen had, terwijl X toen ook geen mes heeft gezien. In dit feitelijke en niet onbegrijpelijke oordeel ligt besloten dat het hof niet in het midden heeft gelaten hoe de fatale steekpartij heeft plaatsgevonden, doch dat het niet aannemelijk heeft geacht de in zoverre van het voorgaande afwijkende lezing van de verdediging en m.n. niet de stelling dat direct vóór de door verdachte toegebrachte messteken (nog) sprake was van een wederrechtelijke aanranding. Voorts heeft het hof feitelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat er door de aanval van het slachtoffer bij verdachte een hevige gemoedsbeweging is ontstaan die tot verdachtes handelen heeft geleid.

Uitspraak

22 februari 2005

Strafkamer

nr. 01460/04

SG/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 maart 2004, nummer 21/004833-03, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor vrouwen te Zwolle.

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 7 oktober 2003 - de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van subsidiair "doodslag" veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.

De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof het beroep op noodweer en noodweerexces op ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden heeft verworpen, meer in het bijzonder dat het Hof ten onrechte in het midden heeft gelaten hoe de fatale steekpartij zich precies heeft afgespeeld.

3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte daar verklaard, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang:

"Bij de deur naar buiten kreeg ik toen een klap of schop van [betrokkene 5], ik viel over de tafel die buiten staat. Wat ik mee had gegrist uit de keuken moet zijn gevallen. Ik kwam op mijn rug te liggen. [Betrokkene 5] dook boven op me, de tuinstoelen vlogen alle kanten op. Hij sloeg me in mijn gezicht, kneep mijn keel dicht en bonkte mijn hoofd op de tegels.

(...)

Ik heb [betrokkene 3] buiten op het terras en in de tuin niet gezien."

3.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:

"Net nadat cliënte buiten is, wordt zij door [betrokkene 5] gegrepen. Cliënte had inmiddels tijd verloren door het openen van de buitendeur. [Betrokkene 5] pakt haar vast en smijt haar, deels over tuinmeubilair, op de grond, waarbij cliënte mes en schoudertas verliest (de tas is later in het gras waar cliënte lag, teruggevonden). Hij spring op haar (zijn knieën zijn bij sectie behoorlijk beschadigd) en begint met zijn vuisten op haar in te slaan, zoals hij altijd deed.

Cliënte weert zich af. Vervolgens zet [betrokkene 5] een verwurging aan en slaat haar met haar hoofd tegen de betonnen tegels. Uit het dossier leiden wij af dat [betrokkene 3] dan op een gegeven moment buiten moet zijn gekomen. Hij ziet dat zijn vader cliënte bij haar nek vast heeft; dat heeft hij uitdrukkelijk tijdens de reconstructie aangegeven. [Betrokkene 3] bevestigt dus de wurging. [Betrokkene 3] probeert zijn vader van cliënte af te trekken, maar dat lukt niet. Hij gaat dan weer naar binnen.

De wurging gaat dan door. Omdat cliënte zich niet meer hoeft af te weren heeft zij haar handen vrij om het voorwerp dat zij had verloren, met haar rechterhand weer uit het gras te pakken. Zij maakt dan een stekende beweging naar de rug van [betrokkene 5]. Deze steek gaat in de rechterzijde van de rug van [betrokkene 5] en komt in de oksel naar buiten. [Betrokkene 5] wordt dan nogmaals gestoken door cliënte, hetgeen zij zich niet meer kan herinneren. Ik ga ervan uit dat [betrokkene 5] eerst in zijn rug werd gestoken en direct daarna, bijna in 1 beweging, nog een keer in zijn rechterbovenarm."

3.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"Primair heeft de raadsman ter terechtzitting betoogd - zakelijk weergegeven - dat verdachte haar partner [betrokkene 5] met een mes heeft gestoken toen hij met zijn volle gewicht boven op haar zat. [betrokkene 5] heeft verdachte, terwijl zij op haar rug op de grond lag, met zijn vuisten in haar gezicht geslagen, haar gepoogd te wurgen en haar met haar hoofd tegen de tegels geslagen. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. Verdachte kon niet vluchten en verkeerde in levensgevaar. Een verwurging, gepaard gaande met het slaan van het hoofd tegen betonnen stenen, had kunnen leiden tot de dood van verdachte, dan wel tot zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft om die redenen verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat zij zich kan beroepen op noodweer.

Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat sprake is geweest van noodweerexces. Aannemelijk is dat sprake is geweest van een overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging, die veroorzaakt werd door een hevige gemoedsbeweging, die door de aanranding veroorzaakt werd.

(...).

Op grond van de verklaringen van verdachte en getuigen, acht het hof aannemelijk dat het volgende zich heeft voorgedaan:

- Op 10 mei 2003 was verdachte samen met [betrokkene 5] in de kantine van het bungalowpark "Muiderberg" te Lelystad. Gedurende de avond dronk verdachte wijn en [betrokkene 5] bier. Verdachte heeft een woordenwisseling met [betrokkene 5] gehad omdat zij naar hun huisje terug wilde keren, maar hij niet mee wilde gaan.

- Omstreeks 02.00 uur sloot de kantine en zijn verdachte en [betrokkene 5], in het gezelschap van anderen, naar het huisje van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gegaan. Ook daar kreeg verdachte een woordenwisseling, waarna [betrokkene 2] haar verzocht weg te gaan. Verdachte ging daarop naar haar huisje en is na enige tijd naar bed gegaan.

- Niet lang daarna is [betrokkene 5] thuisgekomen en is ook hij op bed gaan liggen om te gaan slapen. Wederom ontstond een woordenwisseling. Hierbij was verdachte de initiatiefneemster omdat [betrokkene 5] geen zin had in een discussie en wilde slapen.

- De bij partijen inwonende zoon van [betrokkene 5], [betrokkene 3], heeft verdachte verzocht stil te zijn, omdat hij wilde slapen. Verdachte riep [betrokkene 3] toe zijn bek te houden en ging voort met het maken van opmerkingen tegen [betrokkene 5].

- Volgens [betrokkene 3] werd zijn vader op een gegeven moment kwaad en stelde verdachte voor de keuze om te gaan slapen en de ruzie de volgende dag uit te praten of de ruzie zou nog heviger worden. [Betrokkene 3] heeft verdachte op uitdagende toon horen roepen woorden als "kom maar op", waarop hij [betrokkene 5] uit zijn bed hoorde stappen en [betrokkene 5] verdachte kennelijk aanvloog.

- Verdachte is de slaapkamer uitgerend en heeft terwijl ze door de keuken rende volgens haar eigen verklaring iets meegegrist.

Het hof constateert dat de lezingen van verdachte en [betrokkene 3] omtrent de gebeurtenissen tot zover in hoofdlijn gelijkluidend zijn.

Volgens verdachte vloog [betrokkene 5] haar aan, sloeg haar in het gezicht en is hij achter haar aan gerend. Toen ze door de keuken rende heeft zij iets meegegrist om zich naar eigen zeggen tegen [betrokkene 5] te kunnen verdedigen. Juist toen zij de deur naar het terras uitliep, zou hij haar een harde trap of duw hebben gegeven, waarbij zij over de tuintafel heen viel. Daarbij zou hetgeen zij had meegegrist op de grond zijn gevallen. Verdachte zou boven op haar gedoken zijn, waarbij de stoelen wegvlogen. [betrokkene 5] zou op haar zijn gaan zitten, terwijl zij op haar rug op de grond lag. In die positie zou [betrokkene 5] haar in haar gezicht hebben geslagen, haar hebben willen wurgen en haar met haar hoofd tegen de grond hebben geslagen. Zij zou met haar hand gezocht hebben naar het voorwerp dat zij had meegegrist en bij haar val had verloren, dit hebben vastgepakt en daarmee een zwaaibeweging hebben gemaakt, waarbij zij [betrokkene 5] in de rug ter hoogte van de schouder had getroffen. Zij zou één keer een zwaaibeweging hebben gemaakt. Verdachte heeft telkens verklaard niet te hebben geweten wat ze uit de keuken meegriste. Volgens verdachte zou ze pas later hebben gemerkt dat ze een mes had meegegrist waarmee zij de zwaaibeweging had gemaakt.

Het hof overweegt te dien aanzien het volgende.

- Verdachte is degene geweest die aanvankelijk de confrontatie met [betrokkene 5] aanging en kennelijk niet tot andere gedachten te brengen was;

- Vast is komen te staan dat verdachte een mes heeft meegegrist uit een zich in de keuken bevindend messenblok. Gelet op de handeling die nodig is om het mes uit het messenblok te pakken, de afmetingen en zwaarte van het mes, is niet aannemelijk dat verdachte niet meteen wist dat ze een mes meepakte. Verdachte heeft daar overigens ook verschillend over verklaard. Zij heeft ook verklaard dat zij direct na het weggrissen uiteraard wel in de gaten had dat zij een mes in haar handen had;

- Uit de verklaring van [betrokkene 3], zoals afgelegd ten tijde van de gehouden reconstructie, blijkt dat hij - nadat verdachte en [betrokkene 5] naar buiten gingen - heel snel zijn bed uitkwam en ook naar buiten ging. Hij trof [betrokkene 5] aan zittend boven op verdachte, met zijn handen ter hoogte van haar schouders/hals - hij kon dit niet goed zien, omdat zijn vader met zijn rug naar hem toe zat - terwijl verdachte op haar rug op de grond lag. Hij heeft verklaard zijn vader toen bij de schouder te hebben gepakt en van verdachte af te hebben getrokken, waarna zijn vader opstond. Er was op dat moment volgens [betrokkene 3] geen sprake van enige verwonding bij zijn vader. Hij heeft toen geen mes gezien. De tuintafel stond op zijn normale plek met de tuinstoelen op hun gewone plaats. Omdat hij dacht dat de rust was weergekeerd, is hij weer naar bed gegaan. Het was vervolgens even stil en daarna hoorde hij lawaai dat leek op het breken van tuinmeubilair, waarna het opeens helemaal stil was. Toen hij wederom naar buiten liep trof hij zijn vader bloedend aan en was verdachte niet meer ter plekke aanwezig;

- De verklaring van [betrokkene 3] wordt op dit laatste punt bevestigd door een buurvrouw, [betrokkene 4], die verklaard heeft dat zij op het toilet gezeten, tuinmeubelen hoorde schuiven, waarna het stil werd;

- Verdachte zelf heeft verklaard [betrokkene 3] in de tuin in het geheel niet te hebben gezien;

- Uit het dossier blijkt dat [betrokkene 5] twee steekwonden zijn toegebracht. Eén ter hoogte van de schouder, waarbij het mes via het schouderblad twee wonden heeft veroorzaakt in de oksel van de rechterarm en een tweede snijwond in de rechterbovenarm, waardoor een slagaderlijke bloeding ontstond; [betrokkene 5] is ten gevolge van massaal bloedverlies overleden;

- Uit het dossier blijkt ten slotte dat verdachte zelf diverse oppervlakkige verwondingen opliep, bestaande uit schrammen en ontvellingen.

Gelet op het hiervoor overwogene, met name

- het feit dat verdachte geweten moet hebben dat zij een mes meegriste;

- het feit dat sprake is geweest van het toebrengen van twee steekwonden;

- de verklaringen van [betrokkene 3], die door het hof als geloofwaardig en authentiek worden beschouwd en die in een aantal opzichten lijnrecht staan tegenover de verklaringen van verdachte, waarbij het hof het onaannemelijk acht dat verdachte niets van het ingrijpen door [betrokkene 3] zou hebben gemerkt;

- het tamelijk geringe letsel bij verdachte zelf,

faalt het beroep op noodweer en noodweerexces. Er staat wel vast dat er sprake is geweest van wederrechtelijke aantasting van het lijf van verdachte, maar een verdediging als de onderhavige te weten steken met een mes was niet geboden. De weergave van de feiten door de verdediging is op cruciale punten niet aannemelijk geworden. Zo was de aanval beperkt van aard gelet op het tamelijk geringe letsel, is de aanval mede op het conto van verdachte te schrijven -verdachte heeft de confrontatie gezocht- en heeft [betrokkene 3] volgens zijn verklaring een einde aan de aanval gemaakt. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat verdachte nu juist door deze aanval voor haar leven moest vrezen. Er was immers volgens haar zeggen veel vaker sprake van confrontaties en deze hadden slechts beperkt letsel ten gevolge. Gesteld noch gebleken is dat deze aanval van eerdere aanvallen afweek. Met deze kanttekeningen was de aard van de aanval niet zodanig dat daartegen verdediging door twee keer gericht met een mes te steken geboden was. Uit de verwondingen valt immers zonder meer af te leiden dat anders dan verdachte meermalen heeft verklaard er niet één, maar twee keer gestoken is en wel rechtstreeks in de richting van vitale delen.

Het beroep op noodweerexces faalt in het bijzonder bij het ontbreken van de door de aanval veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Als hierboven gezegd komt de aanval mede voor rekening van verdachte. De verdediging heeft volstaan met te stellen dat aannemelijk is te achten dat verdachte heeft gehandeld in een vlaag van angst, paniek, woede en emotie. De aannemelijkheid wordt niet gestaafd met feiten en omstandigheden en het gaat te ver om alle denkbare mogelijkheden te noemen van de hevige gemoedsbeweging zonder aan te geven of er nu sprake was van angst, paniek, woede, een andere emotie of enige combinatie van deze gevoelens. Dat er door de aanval een hevige gemoedsbeweging is ontstaan die er toe heeft geleid dat de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn overschreden is niet aannemelijk geworden. Voor de reactie van verdachte op het gedrag van [betrokkene 5] zijn in ieder geval ook andere factoren van belang geweest zoals het alcoholgebruik door verdachte op die avond en een zekere frustratie tengevolge van de eerdere geschillen in de woning van [betrokkenen 1 en 2] en in de kantine.

(...).

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn."

3.5. Het Hof heeft het verweer kennelijk zo opgevat, hetgeen niet onbegrijpelijk is, dat daarin wordt uitgegaan van één voortdurende wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf door het latere slachtoffer, die niet effectief door diens zoon [betrokkene 3] is onderbroken, en van twee steken die de verdachte het slachtoffer tijdens die aanranding bijna in één beweging heeft toegebracht.

Het Hof heeft in de eerste plaats vastgesteld dat, gelet op de door het Hof geloofwaardig bevonden en ten dele ondersteunende verklaring van [betrokkene 3], er wel sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding doch dat deze door de tussenkomst van [betrokkene 3] is beëindigd en dat zijn vader toen geen verwondingen had, terwijl [betrokkene 3] toen ook geen mes heeft gezien. Dat oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk en kan in cassatie niet verder worden getoetst. Daarin ligt besloten dat het Hof, anders dan het middel blijkens de toelichting wil, niet in het midden heeft gelaten hoe de fatale steekpartij heeft plaatsgevonden, doch dat het niet aannemelijk heeft geacht de in zoverre van het voorgaande afwijkende lezing van de verdediging en met name niet de stelling dat direct voorafgaande aan de door de verdachte toegebrachte messteken (nog) sprake was van een wederrechtelijke aanranding.

Voorts heeft het Hof nog overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat er door de aanval van het slachtoffer bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging is ontstaan die tot de aan de verdachte verweten gedragingen heeft geleid. Ook dit oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk en kan in cassatie niet verder worden getoetst.

Gelet op het voorgaande heeft het Hof het beroep op noodweer en noodweer-exces zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting op toereikende gronden verworpen.

3.6. Het middel faalt derhalve.

4. Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 februari 2005.