Home

Hoge Raad, 01-10-2004, AO9900, C03/093HR

Hoge Raad, 01-10-2004, AO9900, C03/093HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 oktober 2004
Datum publicatie
1 oktober 2004
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO9900
Formele relaties
Zaaknummer
C03/093HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 24

Inhoudsindicatie

1 oktober 2004 Eerste Kamer Nr. C03/093HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: 1. [Eiseres 1], gevestigd te [vestigingsplaats], 2. [Eiser 2], wonende te [woonplaats], 3. [Eiser 3], wonende te [woonplaats], EISERS tot cassatie, advocaat: mr. E. van Staden ten Brink, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. D. Rijpma. 1. Het geding in feitelijke instanties...

Uitspraak

1 oktober 2004

Eerste Kamer

Nr. C03/093HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [Eiseres 1],

gevestigd te [vestigingsplaats],

2. [Eiser 2],

wonende te [woonplaats],

3. [Eiser 3],

wonende te [woonplaats],

EISERS tot cassatie,

advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,

t e g e n

[Verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. D. Rijpma.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij drie exploten van 14 juli 1999 Delta Lloyd Schadeverzekering N.V., kantoorhoudende te Zwolle, hierna: Delta Lloyd, en eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Groningen en gevorderd bij vonnis geheel en al uitvoerbaar bij voorraad:

primair: Delta Lloyd te veroordelen aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 58.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 1997 tot aan de dag der algehele voldoening, en

subsidiair: [eiser] c.s. te veroordelen aan [verweerder] te betalen een bedrag van ƒ 58.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.

Delta Lloyd en [eiser] c.s. hebben de vordering bestreden.

De rechtbank heeft bij vonnis van 15 december 2000 de vordering afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Daarbij heeft hij zijn eis in die zin gewijzigd dat hij primair vergoeding van zijn schade heeft gevorderd van [eiser] c.s. en subsidiair van Delta Lloyd.

Bij arrest van 20 november 2002 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd, voorzover [verweerder] bij dat vonnis is veroordeeld in de kosten aan de zijde van Delta Lloyd, het vonnis waarvan beroep voor het overige vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 26.546,14 (ƒ 58.500,--), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 1997 tot de dag der voldoening, [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld in de kosten van de gedingen in beide instanties aan de zijde van [verweerder], dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Delta Lloyd.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. in de zaak tegen [verweerder] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. A.G.A. van Rappard, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [Verweerder] exploiteert een loonbedrijf en heeft met het assurantiekantoor [A], de rechtsvoorgangster van PSW, een advies- en bemiddelingsovereenkomst gesloten. In verband daarmee heeft [eiser 2], firmant van PSW, eind 1993/begin 1994 opgemerkt dat [verweerder] mogelijk onderverzekerd was, alsmede dat de lopende (brand)verzekering bij Univé Onderlinge Verzekering Maatschappij Noord Groningen (hierna: Univé) wellicht onder betere voorwaarden zou kunnen worden ondergebracht bij Delta Lloyd.

(ii) In verband daarmee heeft [eiser 2] het verzoek aan Delta Lloyd gedaan ten behoeve van [verweerder] een offerte op te stellen ter zake van de "brandposten", dat wil zeggen: de opstallen, de roerende zaken en de bedrijfsschade.

(iii) Ter voldoening aan dat verzoek heeft [betrokkene 1], landbouwverzekeringsdeskundige van Delta Lloyd, het risico ter plaatse geïnspecteerd en een offerte opgesteld, alsmede tussen de Univé-polis en die van Delta Lloyd een vergelijking gemaakt. De vergelijking is besproken in een tweetal bijeenkomsten waarbij aanwezig waren [betrokkene 1], [verweerder] en [eiser 2].

(iv) In de vergelijking is onder meer opgenomen dat in de Univé-polis de schade als gevolg van een eigen gebrek is uitgesloten. Ten aanzien van de Delta Lloyd-polis staat in de vergelijking vermeld: "ev. losse clausule op polisblad".

(v) Ten aanzien van de Delta Lloyd-polis geldt krachtens art. 2 lid 5 van de Voorwaarden Brandverzekering Agrarische Bedrijven dat ook brand en ontploffing als gevolg van eigen gebrek of eigen bederf zijn gedekt, maar dat deze dekking voor motorrijtuigen uitsluitend geldt voor zover op het polisblad uitdrukkelijk is vermeld dat deze zijn meeverzekerd tegen zelfontbranding en ontploffing.

(vi) In januari 1994 heeft [verweerder] een verzekeringsovereenkomst (brandverzekering agrarische bedrijven) met Delta Lloyd gesloten. Op het aan hem afgegeven polisblad staat niet een uitdrukkelijke vermelding zoals hiervoor in (v) bedoeld.

(vii) Op 3 november 1997 is voor ƒ 58.500,-- brandschade ontstaan aan een graafmachine van [verweerder]. Delta Lloyd heeft met een beroep op art. 2 lid 5 van de polisvoorwaarden uitkering geweigerd, nu volgens een expert van Delta Lloyd de machine uit eigen beweging in brand is geraakt (eigen gebrek) en deze schadeoorzaak contractueel van dekking is uitgesloten.

3.2 In dit geding heeft [verweerder] de hiervoor in 1 vermelde vorderingen ingesteld. Aan de vordering, voorzover gericht tegen PSW, heeft hij ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat als de vordering tegen Delta Lloyd wordt afgewezen, dit betekent dat hij niet op de door deze verschafte polisvergelijking had mogen afgaan. Gelet op de met PSW gesloten advies- en bemiddelingsovereenkomst behoorde het volgens [verweerder] tot de advies- en zorgtaak van PSW dat de mogelijkheid dat ook motorrijtuigen tegen zelfontbranding en ontploffing zouden worden meeverzekerd, met hem zou worden besproken. Nu dit niet is gebeurd, is PSW tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de advies- en bemiddelingsovereenkomst en is zij daarom aansprakelijk voor de geleden schade.

PSW heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.3 De rechtbank heeft de vordering afgewezen.

Het hof heeft het door de rechtbank gewezen vonnis vernietigd en de tegen PSW gerichte vordering van [verweerder] alsnog toegewezen. Samengevat weergegeven overwoog het hof daartoe als volgt. PSW is op grond van art. 6:76 BW aansprakelijk voor eventuele verkeerde of onvolledige informatie die door [betrokkene 1] (als hulp-persoon van PSW) aan [verweerder] is verstrekt omdat tussen [verweerder] en PSW een advies- en bemiddelingsovereenkomst bestond, [betrokkene 1] door [eiser 2] was ingeschakeld in het kader van een door [verweerder] aan PSW gedaan verzoek om advies en de verzekeringsovereenkomst tussen [verweerder] en Delta Lloyd via PSW tot stand is gekomen (rov. 5). Het is van tweeën één: òf [verweerder] mocht op basis van de door [betrokkene 1] opgestelde vergelijking erop vertrouwen dat zijn gemotoriseerde landbouwmachines ook waren verzekerd tegen zelfontbranding als gevolg van een eigen gebrek, òf PSW c.q. [betrokkene 1] had [verweerder] expliciet erop moeten wijzen dat bedoeld risico standaard was uitgesloten, doch wel als optie kon worden meegenomen (rov. 6).

Ten overvloede heeft het hof voorts overwogen dat PSW ook zelf toerekenbaar is tekortgeschoten in de advisering van [verweerder]. Weliswaar ontkent PSW dat zij tijdens een van de besprekingen op haar kantoor tussen [verweerder] en [betrokkene 1] of nadien de beschikking heeft gekregen over een kopie van de polisvergelijking, maar gesteld noch gebleken is dat zij niet de beschikking over (een kopie van) die polisvergelijking had kunnen krijgen. Wel staat vast dat bedoelde besprekingen steeds in aanwezigheid van [eiser 2] zijn gevoerd. Nu [verweerder] uiteindelijk juist op basis van deze polisvergelijking heeft besloten via PSW de polis bij Delta Lloyd af te sluiten, had het in de gegeven omstandigheden op de weg van PSW gelegen zich ervan te vergewissen dat de uiteindelijke polis niet op essentiële punten afweek van de met [verweerder] besproken polisvergelijking. Zij had dan kunnen vaststellen dat in de polisvergelijking voor de verzekering van Delta Lloyd niet uitdrukkelijk de uitsluiting voor brandschade voor eigen gebrek voor motorrijtuigen stond vermeld, terwijl een dergelijke uitsluiting wel in de polis onder art. 2 lid 5 was opgenomen, zij het dat een extra dekking had kunnen worden verkregen. PSW had [verweerder] van dit onderscheid op de hoogte moeten stellen, zodat deze in de gelegenheid zou zijn geweest terzake desgewenst aanvullende dekking overeen te komen, dan wel alsnog af te zien van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst met Delta Lloyd (rov. 8).

3.4 Onderdeel 1.2 is gericht tegen 's hofs oordeel dat [betrokkene 1] te dezen moet worden aangemerkt als hulppersoon van PSW. Volgens het onderdeel heeft [verweerder] dit niet aan zijn vordering ten grondslag gelegd, zodat het hof ten onrechte de feitelijke grondslag van de eis van [verweerder] heeft aangevuld.

Bij de beoordeling van het onderdeel staat voorop dat [verweerder] PSW aansprakelijk heeft gesteld op gronden die aldus kunnen worden samengevat dat zij is tekortgeschoten in de zorg die zij ten opzichte van de voor hen kenbare belangen van [verweerder] had moeten betrachten. De gedingstukken laten in dit verband geen andere uitleg toe dan dat [verweerder] aan zijn vordering niet ten grondslag heeft gelegd dat [betrokkene 1] als hulppersoon van PSW had te gelden.

Onder deze omstandigheden heeft het hof, door PSW niettemin aansprakelijk te achten op de grond dat [betrokkene 1] als hulppersoon van PSW onvolledige informatie aan [verweerder] heeft verstrekt, in strijd met art. 24 Rv. de feitelijke grondslag aangevuld van de vordering van [verweerder], voor zover gericht tegen PSW. Het staat de rechter immers niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering of verweer zijn ten grondslag gelegd (vgl. HR 29 maart 1996, nr. 15958, NJ 1996, 421). Daardoor wordt de wederpartij immers tekortgedaan in haar recht zich daartegen naar behoren te kunnen verdedigen.

3.5 Omdat reeds onderdeel 1.2 doel treft behoeven de onderdelen 1.1 en 1.3, die eveneens zijn gericht tegen de dragende grond voor 's hofs door het middel bestreden oordeel, geen behandeling.

3.6 De onderdelen 1.4-1.6 zijn gericht tegen de ten overvloede door het hof voor zijn oordeel gegeven motivering. Kort gezegd voeren deze onderdelen aan dat het hof zijn desbetreffende oordeel (dat PSW ook zelf toerekenbaar is tekortgeschoten in de advisering van [verweerder]) onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.

Ten eerste is dit het geval omdat PSW heeft gesteld dat het [verweerder] duidelijk was dat zij het werk van [betrokkene 1] niet nog eens minutieus zou overdoen, dat [verweerder] niet aan haar heeft gevraagd zelf deze vergelijking nog eens te maken en dat zij niet eens beschikte over de polisvergelijking (onderdeel 1.4).

Ten tweede valt niet in te zien dat het hier ging om een voor [verweerder] essentieel punt. Schade wegens eigen gebrek was onder de Univé-polis immers in het geheel niet gedekt en onder de Delta Lloyd-polis wél, zij het dat een uitzondering gold voor motorrijtuigen (onderdeel 1.5).

Ten derde is in dit geding gesteld dat het hier niet meer dan een globale polisvergelijking betrof. Het hof heeft de juistheid van die stelling in het midden gelaten. In dit licht is onbegrijpelijk waarom [verweerder] op grond van die polisvergelijking erop mocht vertrouwen dat het risico van zelfontbranding van zijn graafmachine mede onder de polisdekking viel of althans dat hij over deze kwestie door PSW nader voorgelicht had moeten worden (onderdeel 1.6).

3.7 In elk geval onderdeel 1.5 is gegrond. De omstandigheid dat na contractsluiting brandschade is ontstaan aan een graafmachine van [verweerder], zodat achteraf kan worden gezegd dat de vraag of de Delta Lloyd-polis mede dekking bood voor eigen gebreken van motorrijtuigen van de verzekerde, voor [verweerder] essentieel was, doet immers niet ter zake bij de beoordeling van de zorgvuldigheid waarmee PSW de belangen van [verweerder] diende te behartigen. Van belang is in dat verband slechts de vraag of van PSW kon worden gevergd bij de advisering van en bemiddeling voor [verweerder] ter zake van de vraag of deze zijn bij Univé lopende verzekering zou oversluiten naar Delta Lloyd, dat zij de onderhavige kwestie onder de aandacht van [verweerder] bracht. Mede in aanmerking genomen dat de Univé-polis in het geheel geen dekking bood tegen eigen gebreken van de verzekerde voorwerpen en de Delta Lloyd-polis wél, zij het niet ten aanzien van motorrijtuigen, en voorts dat niet is gesteld dat [verweerder] in het kader van de polisvergelijking of anderszins naar voren heeft gebracht dat hij een bijzonder belang had bij de uitbreiding van de dekking op dat punt, is 's hofs oordeel zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk.

3.8 Ook de overweging die het hof ten overvloede aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd, kan dus geen stand houden. De onderdelen 1.4 en 1.6 behoeven derhalve geen behandeling. Hetzelfde geldt voor de onderdelen 2 en 3.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 20 november 2002;

verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van PSW begroot op € 852,34 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, P.C. Kop, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 1 oktober 2004.