Home

Hoge Raad, 18-11-2003, AM0234, 00869/03

Hoge Raad, 18-11-2003, AM0234, 00869/03

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 november 2003
Datum publicatie
20 november 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AM0234
Formele relaties
Zaaknummer
00869/03
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 274

Inhoudsindicatie

Vertegenwoordiger van verdachte met gehoorproblemen. Niet toepassen van art. 274 Sv getuigt in casu niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Uitspraak

18 november 2003

Strafkamer

nr. 00869/03

AGJ/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 24 juli 2002, nummer 21/001086-97, in de strafzaak tegen:

[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 10 februari 1997 - de verdachte ter zake van "valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd en strafbaar gesteld bij artikel 225 (oud) juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht" en "het gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 225 (oud) en artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht" veroordeeld tot een geldboete van € 45.375,--.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de hoogte van de opgelegde sanctie en tot verwerping van het beroep voor het overige. De conclusie is aan dit arrest gehecht.

2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de

Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.

3.2. De verdachte heeft op 24 juli 2002 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 10 april 2003 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Nu de Hoge Raad de zaak evenwel binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet waardoor de overschrijding van de inzendingstermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan voor wat betreft de berechting in cassatie in haar geheel niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn. Daarom faalt het middel.

4. Beoordeling van het derde middel

4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte onvoldoende rekening heeft gehouden met gehoorproblemen van de vertegenwoordiger van de verdachte, [betrokkene 1], waarop deze herhaaldelijk heeft gewezen, en dat het Hof terzake geen maatregelen heeft genomen, waardoor art. 6 EVRM is geschonden.

4.2. Art. 274 Sv, welke bepaling op grond van art. 415 Sv ook op het rechtsgeding voor het gerechtshof van toepassing is, houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:

"1. Indien de verdachte niet of slechts zeer gebrekkig kan horen of spreken, geschieden de vragen of antwoorden schriftelijk. De voorzitter deelt de resultaten van deze ondervraging mondeling mee."

4.3. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de gehoor-problemen van [betrokkene 1] niet van dien aard waren dat - mede in het licht van art. 6 EVRM - toepassing moest worden gegeven aan het in art. 274 Sv bepaalde. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is in aanmerking genomen het procesverloop in hoger beroep, voorzover hier van belang weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.1, evenmin onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.

4.4. Het middel faalt.

5. Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

7. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 november 2003.