Home

Hoge Raad, 18-11-2003, AJ0535 AO0453, 00221/03

Hoge Raad, 18-11-2003, AJ0535 AO0453, 00221/03

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 november 2003
Datum publicatie
19 november 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AJ0535
Formele relaties
Zaaknummer
00221/03
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 46

Inhoudsindicatie

Strafbare voorbereidingshandelingen ex art. 46 (oud) Sr. Het voorhanden hebben van een auto kennelijk bestemd tot het begaan van een misdrijf als bedoeld in art. 46 (oud) Sr.

Uitspraak

18 november 2003

Strafkamer

nr. 00221/03

EW/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 mei 2002, nummer 20/002003-01, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 3 september 2001, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 subsidiair "medeplichtigheid bij diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", 2. "voorbereiding van diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd" en 4. "diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof het ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit gevoerde verweer dat de desbetreffende auto niet 'kennelijk bestemd' was tot het begaan van het misdrijf als bedoeld in art. 46 (oud) Sr. ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.

3.2. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte onder 2 tenlastegelegd dat:

"hij in of omstreeks de periode van 03 oktober 2000 tot 03 januari 2001 te Blaricum en/of te Lexmond en/of te Zegveld en/of te Rotterdam en/of te Dordrecht, ter voorbereiding van het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening weg te nemen een hoeveelheid geld, geheel of gedeeltelijk toebehorende aan de Rabobank en/of de ABN-bank te Blaricum en/of te Lexmond en/of te Zegveld, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen medewerk(st)ers van die Rabobank en/of die ABN-bank, aldaar werkzaam, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, opzettelijk

- (een) auto(s) (ford transit) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of

- (vervolgens) met die auto(s) naar die bank(en) is gereden en/of

- (vervolgens) met die auto(s) rond die bank(en) is gereden en/of

in de directe nabijheid van die bank(en) (in die auto(s)) heeft staan wachten en/of staan kijken, kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf;"

3.3. Ten laste van de verdachte heeft het Hof onder 2 bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 3 oktober 2000 tot 3 januari 2001 te Blaricum en/of te Rotterdam en/of te Dordrecht, ter voorbereiding van het misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan de ABN-bank te Blaricum en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen medewerk(st)ers van die ABN-bank, aldaar werkzaam, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, opzettelijk een auto (Ford Transit) voorhanden heeft gehad, kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf."

3.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"Door de raadsman is als verweer aangevoerd dat de Ford Transit waarvan de verdachten zich hebben bediend een alledaags voorwerp is, waarvan niet gezegd kan worden dat het kennelijk bestemd was tot het in vereniging begaan van misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Aan de wetsgeschiedenis ontleent het hof dat aan de term "kennelijke bestemming" een objectieve beperkte strekking moet worden toegekend in die zin dat de gemiddelde rechtsgenoot uit de combinatie van zaken overduidelijk moet kunnen afleiden dat op het moment van handelen met het betreffende voorwerp er een crimineel doel is.

De verdachte is overeenkomstig een daartoe vooraf met de medeverdachten gemaakte afspraak op 13 oktober 2000 naar Blaricum gegaan;

de verdachte heeft zijn auto tegenover het bankfiliaal van de ABN/AMRO geparkeerd en heeft van daaruit samen met zijn medeverdachte de bank enige tijd geobserveerd, en - na te zijn weggereden - elders zijn auto tot stilstand gebracht en uitgestapt;

de verdachte is vervolgens langs het bankfiliaal van de ABN/AMRO gelopen, zonder dat kon worden vastgesteld dat hij in of buiten het bankgebouw enige handeling heeft verricht, om even later weer [in de] door de medeverdachte bestuurde, aan hem toebehorende Ford Transit, te stappen.

Hieruit leidt het hof af dat verdachte met zijn medeverdachte genoemde bank kennelijk aan "het afleggen" waren ten behoeve van het plegen van een overval op die bank en dat zij derhalve die auto op dat moment bezigden voor dat criminele doel. Bovendien heeft het hof in aanmerking genomen [dat] de medeverdachte [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], beiden afkomstig uit [plaats A], eerder, namelijk in de nacht van 2 op 3 oktober 2000, en kennelijk met hetzelfde doel, die bank hadden "afgelegd"."

3.5. De tenlastelegging is wat betreft het onder 2 tenlastegelegde feit toegesneden op art. 46 (oud) Sr. Daarom moeten de in de tenlastelegging voorkomende en bewezenverklaarde woorden "kennelijk bestemd" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in dat artikel.

3.6. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot art. 46 (oud) Sr houdt onder meer het volgende in:

"De gebezigde middelen moeten kennelijk bestemd zijn tot het criminele doel. De misdadige bestemming moet voor de gemiddelde rechtsgenoot, gelet op de omstandigheden waaronder de middelen werden gebruikt en aangetroffen, in het oog springen. Het wederrechtelijkheidsgehalte van de verboden gedraging wordt uiteraard bij de voorbereidingshandeling ontleend aan het uiteindelijk voorgestelde doel en niet zoals bij het voltooide delict - aan het gevolg. Dit betekent dat de causaliteit bij die poging en het volkomen delict zo'n grote rol speelt hier vrijwel buiten spel staat en dat haar functie wordt overgenomen door de finaliteit van de daad."

(Kamerstukken II, 1990-1991, 22 268, nr. 3, blz. 16)

3.7. Blijkens zijn onder 3.4 weergegeven overweging heeft het Hof die auto beoordeeld op zijn uiterlijke verschijningsvorm, op het daarvan gemaakte gebruik en op het misdadige doel dat de verdachte en zijn mededader met het gebruik van die auto voor ogen hadden. In het licht van vorenweergegeven wetsgeschiedenis getuigt 's Hofs oordeel dat die auto aldus "kennelijk bestemd" was tot het in vereniging begaan van de beoogde misdrijven niet van een onjuiste rechtsopvatting omtrent dat begrip in art. 46 (oud) Sr. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.

3.8. Het middel faalt.

4. Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel en J. de Hullu in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 november 2003.