Home

Hoge Raad, 25-02-2003, AF3368, 00894/02

Hoge Raad, 25-02-2003, AF3368, 00894/02

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 februari 2003
Datum publicatie
25 februari 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF3368
Formele relaties
Zaaknummer
00894/02
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 279, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 311

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

25 februari 2003

Strafkamer

nr. 00894/02

ES/IK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 december 2001, nummer 20/000730-01, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - behoudens ten aanzien van de bewijsvoering, de strafoplegging en de strafmotivering - bevestigd een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 22 augustus 2000, waarbij de verdachte is veroordeeld ter zake van "diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak". Het Hof heeft de verdachte deswege veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.E.M. Hendriks, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De plaatsvervangend Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel klaagt erover dat de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep niet het recht is gelaten om als laatste het woord te voeren als bedoeld in art. 311, vierde lid, Sv.

4.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte aldaar niet verschenen, maar heeft hij zich op de voet van art. 279, eerste lid, in verbinding met art. 415 Sv ter terechtzitting laten verdedigen door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde advocaat. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, voorts het volgende in:

"(...)

De advocaat-generaal leest haar op schrift gestelde vordering voor en legt deze aan het gerechtshof over.

De raadsman voert tot verdediging aan:

Op 4 oktober 1998 werd aangifte gedaan van de diefstal van een snorfiets. Eén jaar later legde de getuige [betrokkene 1] ten overstaan van de politie een verklaring af. (...)

Naar mijn oordeel kan niet bewezen worden dat de verdachte de snorfiets heeft weggenomen bij een woninginbraak. Hij dient derhalve te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 21 december 2001."

4.3. Blijkens het hiervoor weergegevene heeft, nadat de raadsman het woord heeft gevoerd tot verdediging, de Voorzitter aan geen der aanwezigen meer het woord gegeven doch het onderzoek gesloten. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het Hof aan de raadsman de bevoegdheid heeft onthouden om het laatst te spreken.

4.4. Het middel faalt mitsdien bij gebreke van een feitelijke grondslag.

5. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 25 februari 2003.