Hoge Raad, 12-06-1998, AG2229, 16.613 (C97/092HR
Hoge Raad, 12-06-1998, AG2229, 16.613 (C97/092HR
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 juni 1998
- Datum publicatie
- 20 mei 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:1998:AG2229
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:1998:AG2229
- Zaaknummer
- 16.613 (C97/092HR
Inhoudsindicatie
Opties. Dienstbetrekking. Redelijkheid en billijkheid.
Uitspraak
12 juni 1998
Eerste Kamer
Nr. 16.613 (C97/092HR)
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], Frankrijk,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr H.A. Groen,
tegen
ALCATEL N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr J.B.M.M. Wuisman.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 20 november 1992 verweerster in cassatie - verder te noemen: Alcatel - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd:
primair: Alcatel te bevelen om binnen 14 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis haar medewerking te verlenen aan de levering aan [eiser] van 19.000 aandelen in het kapitaal van Alcatel tegen de tussen partijen overeengekomen aankoopprijs van 100 ECU per aandeel (betaalbaar in Nederlandse guldens), zulks onder verbeurte van een direct opeisbare door Alcatel aan [eiser] verschuldigde dwangsom van f 10.000, -- per dag;
subsidiair: Alcatel te veroordelen tot vergoeding van [eiser] schade, nader op te maken bij staat, althans ex aequo et bono.
Alcatel heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 26 juli 1995 Alcatel veroordeeld tot vergoeding aan [eiser] van de door [eiser] als gevolg van het niet kunnen uitoefenen van de aandelenopties geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Tegen dit vonnis heeft Alcatel hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 19 december 1996 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Alcatel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] is in 1968 in dienst getreden van Compagnie Générale d'Electricité (CGE) .
(ii) Op 14 november 1986 is Alcatel opgericht als gevolg van het samengaan van CGE en ITT.
(iii) [eiser] is van september 1981 tot 1987 in dienst geweest van GSI, een dochtervennootschap van CGE. Vervolgens is hij tot 24 april 1989 in dienst geweest van Alcatel CIT.
(iv) Alcatel is houdster van de aandelen van Alcatel France, die op haar beurt de aandelen van Alcatel CIT houdt.
(v) In 1986 is [eiser] feitelijk aangesteld in de functie van president-directeur van TITN. Met ingang van 30 november 1987 werd [eiser] bovendien feitelijk belast met de directie van Answare. TITN en Answare waren vennootschappen, behorend tot de Alcatel-groep. [eiser] heeft zijn functies bij TITN en Answare uitgeoefend tot 3 november 1988. Daarna heeft hij tot 24 april 1989 in de functie van directeur bij Alcatel gewerkt.
(vi) Alcatel heeft bij brief van 3 maart 1988 9.000 opties op aandelen Alcatel aan [eiser] toegekend. Bij brief van 16 december 1988 heeft Alcatel nog eens 10.000 opties op aandelen Alcatel aan [eiser] toegekend.
(vii) Art. 7 (d) van beide optieovereenkomsten bepaalt dat, indien het dienstverband eindigt op een andere grond dan overlijden, arbeidsongeschiktheid of pensioen, de opties onmiddellijk vervallen, terwijl de optiehouder dan geen recht heeft op enige schadevergoeding.
(viii) Volgens art. 12 van beide optieovereenkomsten is Nederlands recht daarop van toepassing en is de rechtbank te Amsterdam bevoegd tot kennisneming van geschillen.
(ix) Bij brief van 24 april 1989 heeft Alcatel CIT de arbeidsovereenkomst met [eiser] beëindigd wegens "fautes graves".
(x) [eiser] heeft het ontslag aangevochten en schadevergoeding gevorderd bij de Conseil de Prud'hommes te Parijs. Deze heeft bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak van 25 juni 1990 geoordeeld dat de door Alcatel gestelde feiten geen "fautes graves" opleveren, maar het ontslag in stand gelaten en schadevergoeding aan [eiser] toegekend.
(xi) Bij brieven van 22 april 1989 heeft [eiser] aan Alcatel laten weten de onder (vi) genoemde opties te willen uitoefenen.
(xii) Alcatel heeft zich met een beroep op art. 7 (d) van de optieovereenkomsten op het standpunt gesteld dat de opties zijn vervallen door de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 25 april 1989.
3.2 [eiser] heeft als grondslag van zijn onder 1 vermelde vordering aangevoerd dat Alcatel toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de voor haar uit de optieovereenkomsten voortvloeiende verbintenissen, dan wel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door misbruik te maken van haar bevoegdheid de dienstbetrekking met hem te beëindigen, waardoor hem de mogelijkheid werd onthouden de opties uit te oefenen, dan wel dat de in art. 7 (d) van de optieovereenkomsten genoemde ontbindende voorwaarde als niet vervuld dan wel nietig dient te worden beschouwd.
3.3 Het Hof heeft de vordering van [eiser] afgewezen op grond van hetgeen het in rov. 4.3. en 4.4. heeft geoordeeld. Dit oordeel komt hierop neer, dat het Hof de daar omschreven handelwijze van [eiser] omstreeks 5 oktober 1988 in strijd acht met de integriteit en de loyaliteit die van een president- directeur van een dochteronderneming binnen een groep van maatschappijen door diens meerderen mag worden verwacht en dat Alcatel zich derhalve terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aan [eiser] verleende opties ten gevolge van diens ontslag waren vervallen.
3.4.1 Het Hof heeft in rov. 4.4. geoordeeld dat, gelet op het in 4.3. overwogene, niet kan worden gezegd dat de redelijkheid en billijkheid in de omstandigheden van het geval in de weg staan aan een strikte toepassing van art. 7 (d) van de optieovereenkomsten.
Onderdeel 1 van het middel betoogt dat het Hof hierbij rekening had behoren te houden met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval zijn betrokken, en daarvan blijk had moeten geven.
Dit betoog mist feitelijke grondslag. Het Hof heeft, zoals uit zijn arrest blijkt, rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder zijn begrepen de maatschappelijke en persoonlijke belangen van partijen, waarop dezen zich hebben beroepen.
3.4.2 Het onderdeel klaagt subsidiair dat het Hof zijn arrest onvoldoende heeft gemotiveerd door niet te doen blijken met welke belangen het rekening heeft gehouden.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat in beginsel moet worden aangenomen dat de opties op grond van art. 7 (d) zijn vervallen en dat dit slechts anders is wanneer toepassing van deze bepaling in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, hetgeen in het onderhavige geval afhangt van het antwoord op de vraag of [eiser] aan Alcatel aanleiding tot de beëindiging van de dienstbetrekking heeft gegeven. Het Hof heeft laatstgenoemde vraag evenals de Rechtbank kennelijk - en tegen de achtergrond van het debat van partijen en het daarin door [eiser] ingenomen standpunt: niet onbegrijpelijk - als de kern van het geschil beschouwd, maar deze vraag anders dan de Rechtbank bevestigend beantwoord, dit oordeel gemotiveerd en daaruit afgeleid dat de redelijkheid en billijkheid niet in de weg staan aan strikte toepassing van art. 7 (d) . Het Hof was niet gehouden om daarnaast nog in te gaan op stellingen die niet de voormelde kern van het geschil betroffen en kennelijk naar 's Hofs oordeel niet tot een andere uitkomst zouden leiden. De klacht faalt derhalve.
3.5 De eerste klacht van onderdeel 2 richt zich tegen een ten overvloede gegeven overweging waarin het Hof, na zelf een oordeel over de handelwijze van [eiser] te hebben gegeven, nog verwijst naar het oordeel van de Conseil de Prud'hommes in diens voormelde uitspraak. Ook de tweede klacht, die voortbouwt op de eerste en eveneens voorbijgaat aan 's Hofs eigen oordeel, kan daarom niet slagen.
3.6 Onderdeel 3 klaagt dat het Hof ten onrechte heeft verzuimd de vordering van [eiser] op de door deze aangevoerde grondslagen: (a) onrechtmatige daad en (b) het niet vervuld of nietig zijn van de in art. 7 (d) genoemde ontbindende voorwaarde, te beoordelen.
Het onderdeel kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. In rov. 4.3. en 4.4. ligt het oordeel van het Hof besloten, dat de beëindiging van het dienstverband door Alcatel niet onrechtmatig was. Uit rov. 4.2. en 4.4. volgt dat het Hof de gelding en de toepasselijkheid van art. 7 (d) in dit geval heeft aangenomen en heeft geoordeeld dat de aan [eiser] verleende opties ten gevolge van diens ontslag zijn vervallen, welk oordeel impliceert dat de in art. 7 (d) vervatte ontbindende voorwaarde is vervuld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Alcatel begroot op f 597,20 aan verschotten en f 3.000, -- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de president Martens als voorzitter en de raadsheren Korthals Altes, Neleman, Heemskerk en Jansen, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 12 juni 1998.