Home

Hoge Raad, 05-02-1997, ECLI:NL:HR:1997:BI5988 AA3236, 32037

Hoge Raad, 05-02-1997, ECLI:NL:HR:1997:BI5988 AA3236, 32037

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 februari 1997
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1997:AA3236
Zaaknummer
32037
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 10, Art. 4.12 Wet IB 2001, Art. 8 Wet VPB 1969

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z (Curaçao) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 5 februari 1996 betreffende de haar voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 5.213.550,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 5.093.695,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1.1. Belanghebbende heeft volgens een akte van 1 december 1992 een geldleningsovereenkomst gesloten met haar directeur/aandeelhouder E ter financiering van de aanschaf van onroerend goed door deze. De overeenkomst bevat een positieve/negatieve hypotheekverklaring. Zekerheden zijn niet gesteld. Uiterlijk op 31 december 1998 dient de aflossing van de dan openstaande schuld plaats te vinden. De rente bedraagt 7,5 percent per jaar.

3.1.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende door in te stemmen met een rentevoet van 7,5 percent voor vorenbedoelde geldlening haar aandeelhouder een voordeel heeft willen doen toekomen, omdat, uitgaande van de standaardhypotheekrente in oktober 1992 van 9,5 percent, een zakelijke rentevergoeding inclusief risico-opslag in goede justitie op 10,5 percent diende te worden gesteld.

3.1.3. Voor zover de middelen opkomen tegen dit oordeel treffen zij doel. Door uit te gaan van de standaardhypotheekrente heeft het Hof belanghebbende als gelduitlener vergeleken met de gelduitlenende financiële instellingen die bedoelde rente plegen te bedingen. Aldus heeft het Hof een onbegrijpelijk oordeel gegeven, nu, naar moet worden aangenomen, belanghebbende ter zake van de onderhavige geldlening niet op met die instellingen vergelijkbare wijze op de hypotheekmarkt optreedt en derhalve niet met zodanige instellingen, doch veeleer met een particuliere belegger dient te worden vergeleken.

3.2. Voor zover de middelen opkomen tegen andere oordelen van het Hof, kunnen zij niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3. Gelet op hetgeen hiervóór in 3.1.3 is overwogen, kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.

5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is op 5 februari 1997 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brun- schot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.