Home

Hoge Raad, 08-07-1996, ECLI:NL:HR:1996:BI5758 AA2031, 31496

Hoge Raad, 08-07-1996, ECLI:NL:HR:1996:BI5758 AA2031, 31496

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juli 1996
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:1996:AA2031
Zaaknummer
31496
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13 (oud), Art. 3.25 Wet IB 2001, Art. 13 Wet VPB 1969

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting; art. 13 Wet Vpb 1969; bemiddelingskosten bij aankoop zijn aankoopkosten deelneming

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
derde kamer

nr. 31.496

8 juli 1996
TB

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de naamloze vennootschap [X] N.V. te [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 augustus 1995 betreffende de haar voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 12.197.490,--.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
Belanghebbende heeft op 4 januari van het onderhavige jaar (1990) alle aandelen in een in Nederland gevestigde B.V. (hierna: de deelneming) gekocht. Ter zake van deze aankoop heeft belanghebbende een bemiddelingsvergoeding van ƒ 270.000,-- betaald aan een bank.


3.2. Tussen partijen was voor het Hof in geschil of de door belanghebbende gemaakte kosten ter zake van de bemiddelingsactiviteiten van de bank dienen te worden gerekend tot de aanschaffingskosten van de deelneming. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord.

3.3. 's Hofs beslissing is juist. Indien een belastingplichtige een deelneming verwerft, behoren immers de op de verwerving drukkende kosten - zoals de onderhavige bemiddelingskosten - tot de kostprijs van die deelneming. Het van een andere opvatting uitgaande middel faalt derhalve in zoverre.


3.4. Het middel faalt ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 8 juli 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde en Bellaart, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.