Home

Hoge Raad, 28-06-1995, AA1643, 30072

Hoge Raad, 28-06-1995, AA1643, 30072

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 juni 1995
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:1995:AA1643
Zaaknummer
30072
Relevante informatie
Art. 3.101 Wet IB 2001, Art. 6.3 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 31 december 1993 betreffende de haar voor het jaar 1991 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 14.655,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft haar standpunt nader doen toelichten door mr. D.M.H. Jaegers, advocaat te Nijmegen.

3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is gehuwd met X-Y. X-Y is tevens met A gehuwd. A woont met de vier uit haar huwelijk met X-Y geboren kinderen in Marokko. Zij hebben allen de Marokkaanse nationaliteit. X-Y heeft in 1991 ƒ 2.003,-- overgemaakt ten behoeve van het levensonderhoud van A. Zij heeft geen vergunning tot verblijf in Nederland omdat het Ministerie van Justitie het beleid voert dat ingeval een vreemdeling met meer dan één vrouw is gehuwd als regel slechts één vrouw en slechts de uit haar geboren kinderen tot Nederland worden toegelaten. 3.2. De stukken van het geding - een mondelinge behandeling heeft bij het Hof niet plaats gevonden - laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat partijen zich voor het Hof op het standpunt hebben gesteld dat X-Y en A in het onderhavige jaar duurzaam gescheiden van elkaar hebben geleefd. 3.3. Het Hof heeft echter geoordeeld dat die situatie zich in dat jaar niet voordeed. In dit oordeel, dat door middel I wordt bestreden, ligt kennelijk besloten het oordeel dat partijen bij het innemen van evenbedoeld standpunt zijn uitgegaan van een juridisch onjuist standpunt aangaande het begrip duurzaam gescheiden leven. 3.4. Het Hof had, toen het aanleiding vond te veronderstellen dat belanghebbende haar door de Inspecteur niet weersproken opvatting dat A en X-Y duurzaam gescheiden leefden baseerde op het juridisch onjuiste uitgangspunt dat zulks reeds voortvloeit uit de enkele omstandigheid dat A niet tot Nederland wordt toegelaten, alvorens uitspraak te doen belanghebbende gelegenheid moeten geven - door ambtshalve een mondelinge behandeling voor te schrijven dan wel schriftelijk inlichtingen te vragen - alsnog nadere gronden voor haar opvatting aan te voeren. Door dit na te laten heeft het Hof in strijd gehandeld met een goede procesorde. Voor zover de middelen, zoals toegelicht bij pleidooi, hierover klagen zijn zij gegrond. Voor het overige behoeven zij geen behandeling meer. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Na cassatie Indien na verwijzing zou komen vast te staan dat voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 X-Y duurzaam gescheiden leeft van A, geldt het volgende. De door de Inspecteur verdedigde opvatting dat in artikel 30, lid 1, letter b, van de Wet met "familierecht" is bedoeld het familierecht zoals dat is neergelegd in Boek I van het Burgerlijk Wetboek, kan niet als juist worden aanvaard. Die opvatting vindt geen steun in de tekst, de geschiedenis of de strekking van die wetsbepaling.

5. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.

6. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 75,-- en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.

Dit arrest is op 28 juni 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, en op die datum in het openbaar uitgesproken.