Home

Hoge Raad, 15-03-1991, ZC0173 AG6497, 14171

Hoge Raad, 15-03-1991, ZC0173 AG6497, 14171

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 maart 1991
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1991:ZC0173
Zaaknummer
14171
Relevante informatie
2 LB

Uitspraak

Werkneermster, te 's-Gravenhage, eiseres tot cassatie, adv. Mr. J.M. Barendrecht,

tegen

De Stichting Casa Migrantes, te 's-Gravenhage, verweerster in cassatie, niet verschenen.

Rechtbank:

4. De grieven

De grieven luiden:

Grief I

De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 1 juni 1988 sub 3 ten onrechte overwogen dat de vergoeding voor de slaapdiensten eigenlijk beschouwd moeten worden als een vergoeding voor overwerk of een vergoeding voor onregelmatige diensten.

Grief II

De kantonrechter heeft in zijn vonnis ten onrechte overwogen dat noch het arrest van de HR d.d. 20 maart 1987, noch de WMM, ook niet in onderlinge samenhang beschouwd, antwoord geeft op de vraag op welke vergoeding Jebliouazzani aanspraak kan maken voor de verrichte slaapdiensten.

Grief III

Ten onrechte heeft de kantonrechter in zijn vonnis overwogen, dat Jebliouazzani onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat gedaagde de slaapdiensten op basis van het normale, overeengekomen bruto-uurbedrag moet belonen.

5. De toelichting op de grieven

Appellante stelt ter toelichting op de grieven, en haar vordering, zakelijk weergegeven als volgt: De werktijden zijn volgens de individuele arbeidsovereenkomst bepaald in het werkrooster waarin tevens de slaapdiensten zijn opgenomen.

Zij worden aldus als werktijd in de zin van de overeenkomst beschouwd. Een afwijkende beloning voor slaapdiensten is niet in de arbeidsovereenkomst zelf, noch in de CAO, opgenomen. (De desbetreffende Uitvoeringsregeling Q voor slaapdiensten geldt met ingang van 1 jan. 1987 niet meer.) Anders dan de kantonrechter meent, kunnen de slaapdiensten niet als overwerk of onregelmatige diensten worden beschouwd en dienen zij tegen het normale, overeengekomen, uurloon te worden vergoed.

Met een beroep op HR 20 maart 1987, NJ 1988, 4 stelt appellante verder dat slaapdiensten onder 'normale arbeidsuren' in de zin van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WMM) vallen.

Ongeacht of daarbij al dan niet weinig daadwerkelijke activiteiten worden verricht, dienen de uren volledig als werktijd te worden beschouwd. Overigens wijken in dit geval de activiteiten niet zodanig van de normale werkzaamheden af, dat een afwijkende vergoeding gerechtvaardigd zou zijn.

6. Beoordeling

De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Vooropgesteld wordt dat het beroep op het arrest van de Hoge Raad als voormeld in die zin ongegrond is, omdat daarin niet een beslissing is genomen die voor de onderhavige casus konsekwenties heeft. De Uitvoeringsregeling Slaapdiensten Q is hier niet van toepassing. Wel zijn toepasselijk de Uitvoeringsregelingen Overwerk B, en B II en Toelage Onregelmatige Diensten C. Uit de hierin opgenomen en tesamen beschouwde bepalingen moet worden afgeleid dat de slaapdienst geen duidelijke status (meer) heeft en dat geen regeling voor de financiële beloning ervan is getroffen. Art. 2.2. Overwerk B II bepaalt dat slaapdiensten niet in de overeengekomen arbeidsduur zijn begrepen maar vermeldt niet dat zij als overwerk zijn te verstaan. Art. 2.3. Onregelmatige Diensten C zonder de slaapdiensten van de voor de beoordeling van de onregelmatige diensten van belang zijnde werktijden uit, maar geeft ook niet aan, tot welke categorie die diensten dan wel moeten worden gerekend. De kantonrechter oordeelde dat het eigenlijk om een vergoeding voor overwerk of onregelmatige diensten gaat.

Ofschoon derhalve in dit geval geen regeling bestaat voor slaapdiensten, kan noch behoeft de daaraan door appellante bepleite gevolgtrekking te worden verbonden dat deze extra diensten tegen het overeengekomen normale arbeidsloon moeten worden vergoed.

Uit hetgeen door partijen over en weer met betrekking tot de arbeidsovereenkomst is gesteld, leidt de rechtbank af - mede gelet op het in art. 2.2. Overwerk B II (zie hiervoor) bepaalde - dat voor appellante de normale arbeidsduur in de zin van art. 12 WMM 30 uur per week omvat. Wat daar boven uitgaat (in casu de slaapdiensten) valt niet onder de bepalingen van genoemde wet.

7. Slotsom en conclusie

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank, in het midden latende hoe de slaapdiensten thans behoren te worden gekwalificeerd, de grieven niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden. Het vonnis zal daarom worden bekrachtigd. De in hoger beroep vermeerderde eis wordt afgewezen. Appellante wordt als de in het ongelijk gestelde partij ook in de proceskosten in hoger beroep veroordeeld. (enz.).

Cassatiemiddel:

Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich meebrengt, doordien de rechtbank heeft overwogen, recht gedaan en beslist als in het bestreden vonnis is opgenomen, om de volgende, mede in onderling verband in aanmerking te nemen, redenen:

Eiseres tot cassatie, verder Jebliouazzani, is op 1 juni 1984 bij verweerster, verder de stichting, in dienst getreden. Jebliouazzani verricht voor de duur van 30 uur per week de functie van mentrix van het opvangcentrum voor migrantenjongeren aan de Riouwstraat te 's-Gravenhage. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO Welzijn (1987) van toepassing. Het loon dat Jebliouazzani voor deze uren overeenkomstig deze CAO ontvangt, bedraagt f 18,63 bruto per uur (in de eerste helft van 1987 f 17,25 per uur).

Sinds 21 jan. 1987 verricht Jebliouazzani in opdracht van de stichting ook zgn. slaapdiensten. De slaapdiensten duren van 23.00 uur tot 7.00 uur en brengen mee dat de medewerker verantwoordelijk is voor alle mogelijke problemen die zich gedurende de nacht in het huis kunnen voordoen.

Het gaat in deze zaak om de beloning die Jebliouazzani voor de slaapdiensten toekomt. De stichting betaalt haar slechts f 15 per nacht uit.

De rechtbank overweegt daaromtrent:

(enz.)

1. De rechtbank gaat er kennelijk van uit dat krachtens de toepasselijke CAO en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen (die voor tenminste een gedeelte van de in casu relevante periode algemeen verbindend is verklaard) geen regels voor de beloning van slaapdiensten als door Jebliouazzani verricht gelden. Dit oordeel is onjuist. De bepalingen van de CAO in onderling verband beschouwd, vormen een sluitend systeem van beloning voor de verschillende soorten werkzaamheden die door werknemers onder de CAO worden verricht. Nu voor de beloning van slaapdiensten in de CAO geen bijzondere regeling is getroffen, zulks in tegenstelling tot hetgeen gold onder de CAO Welzijn 1986 waarbij in de zgn. Uitvoeringsregeling Slaapdiensten Q wel in de beloning van slaapdiensten was voorzien, welke uitzonderingsregeling in de CAO 1987 is vervallen zonder dat een nadere voorziening voor de beloning van slaapdiensten is getroffen, behoren slaapdiensten krachtens de CAO op eenzelfde wijze te worden gehonoreerd als de 'normale' werkzaamheden overdag. Dit geldt temeer nu er in cassatie veronderstellenderwijs van mag worden uitgegaan (omdat de rechtbank niet op de desbetreffende stellingen van Jebliouazzani heeft beslist) dat de slaapdiensten in het werkrooster werden ingedeeld conform art. 29 lid 4 onder f CAO en/of dat Jebliouazzani gedurende de slaapdiensten in dezelfde functie werkzaam is als overdag, dezelfde verantwoordelijkheden heeft en dezelfde werkzaamheden verricht, zodat deze extra werkzaamheden mede daarom op dezelfde wijze dienen te worden gehonoreerd als de werkzaamheden overdag, en wel conform de salarisschaal die behoort bij de functie. Althans is de rechtbank ten onrechte zonder nadere motivering aan deze stellingen voorbijgegaan.

2. Voorzover het oordeel van de rechtbank betrekking heeft op een periode waarvoor de toepasselijke CAO niet algemeen verbindend is verklaard, is het oordeel van de rechtbank eveneens onjuist, aangezien de van belang zijnde bepalingen van de CAO in deze periode niet anders hebben geluid, en het zonder nadere motivering derhalve onbegrijpelijk resp. rechtens onjuist zou zijn, indien de rechtbank de bewuste bepalingen voor deze periode anders zou hebben geïnterpreteerd.

3. De rechtbank gaat voorts ten onrechte zonder enige (althans voldoende) motivering voorbij aan de stellingen van Jebliouazzani, luidende:

'In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsduur met ingang van 1 jan. 1986 is vastgesteld op 30 uur per week, tegen een bruto-loon van f 3.023,30 (lees: f 17,25; advocaat). (...) De werktijden zijn volgens de individuele arbeidsovereenkomst bepaald in het werkrooster waarin tevens de slaapdiensten zijn opgenomen. De slaapdiensten worden volgens deze bepaling als werktijd in de zin van de overeenkomst beschouwd. Noch in de arbeidsovereenkomst, noch in de CAO is een bepaling opgenomen die een afwijkende beloning voor genoemde slaapdiensten bevat'

welke door de stichting niet wezenlijk weersproken stellingen (de tekst van) de individuele arbeidsovereenkomst betreffen, die volgens Jebliouazzani - kort gezegd - meebrengt dat de slaapdiensten op dezelfde wijze als de normale werkzaamheden behoren te worden gehonoreerd. Voorzover de rechtbank de stellingen van Jebliouazzani anders heeft opgevat, is dat in het licht van de bewoordingen daarvan onbegrijpelijk, en is het vonnis van de rechtbank ook innerlijk tegenstrijdig, nu de rechtbank in r.o. 5 de stellingen van Jebliouazzani wel in essentie juist (doch niet geheel volledig) weergeeft. De overwegingen van de rechtbank hebben slechts betrekking op de CAO. De enige zinsnede die men wellicht als antwoord op de stellingen van Jebliouazzani zou kunnen beschouwen:

'Ofschoon derhalve in dit geval geen regeling bestaat voor slaapdiensten, kan noch behoeft de daaraan door appellante bepleite gevolgtrekking te worden verbonden dat deze extra diensten tegen het overeengekomen normale arbeidsloon moeten worden vergoed'

vormt geen voldoende gemotiveerde verwerping van de stellingen van Jebliouazzani. Indien de arbeidsovereenkomst de inhoud heeft als door Jebliouazzani gesteld, kan deze immers wel degelijk meebrengen dat de slaapdiensten conform het overeengekomen normale arbeidsloon moeten worden vergoed. Om vast te stellen of het tussen partijen in de individuele arbeidsovereenkomst overeengekomene zulks meebrengt, is een nader onderzoek naar het overeengekomene nodig en geboden, welk onderzoek de rechtbank heeft nagelaten. Onbegrijpelijk en/of rechtens onjuist is met name dat de rechtbank overweegt dat het feit dat (in de CAO?) een regeling voor slaapdiensten ontbreekt, niet 'kan' betekenen dat het normale arbeidsloon moet worden vergoed.

4. De rechtbank overweegt:

'Artikel 2.2 Overwerk BII bepaalt dat slaapdiensten niet in de overeengekomen arbeidsduur zijn begrepen'.

Dit oordeel is onjuist resp. onbegrijpelijk voorzover de rechtbank daarmee meer bedoelt dan in het bewuste artikel staat, namelijk dat slaapdiensten 'Voor de toepassing van deze regeling (d.w.z. de Uitvoeringsregeling Overwerk BII; advocaat) niet onder de overeengekomen arbeidsduur worden begrepen'. Deze bepaling brengt in het bijzonder niet mee dat slaapdiensten niet onder overeengekomen arbeidsduur in de zin van (art. 29 e.v. van) de CAO of in de zin van de individuele arbeidsovereenkomst zijn begrepen.

Hoge Raad:

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 11 febr. 1988 gedateerd verzoekschrift heeft eiseres tot cassatie - verder te noemen de werkneemster - zich gewend tot de Ktr. 's-Gravenhage met verzoek verweerster in cassatie - verder te noemen de stichting - te veroordelen tot betaling van een bedrag van f 2.086,56 bruto over de periode 21 jan. tot en met 26 april 1987, en tot betaling van een bedrag van f 298,08 bruto per week vanaf 27 april 1987, op welke bedragen de ontvangen vergoeding van f 15 netto per slaapdienst in mindering gebracht mag worden, een en ander met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.

Nadat de stichting tegen de - in de loop van de procedure nog gewijzigde - vorderingen verweer had gevoerd, heeft de kantonrechter bij vonnis van 1 juni 1988 het gevorderde afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft de werkneemster hoger beroep ingesteld bij de Rb. 's-Gravenhage en, met wijziging van eis, gevorderd: 1. f 15.202,08 bruto verminderd met f 1.530 netto (slaapdiensten over de periode van 21 jan. 1987 tot en met 31 aug. 1988); 2. f 298,08 bruto per week (slaapdiensten vanaf 1 sept. 1988) minus f 15 netto per slaapdienst; 3. een en ander met de wettelijke verhoging en de rente.

Bij vonnis van 12 april 1989 heeft de rechtbank het bestreden vonnis bekrachtigd en heeft zij de vordering van de werkneemster afgewezen, voor zover zij haar eis in hoger beroep had vermeerderd.

(...)

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie moet van de volgende door de rechtbank vastgestelde feiten worden uitgegaan.

- De werkneemster is sinds 1 juni 1984 bij de stichting in dienst. Zij verricht voor de duur van 30 uur per week de funktie van mentrix van het opvanghuis voor migrantenjongeren.

- Op deze arbeidsovereenkomst is, voor zover de in dit geding van belang zijnde periode betreft, de CAO Welzijn 1987 van toepassing.

- Haar huidige brutoloon bedraagt f 18,63 per uur. In de eerste helft van 1987 was dit f 17,25 per uur.

- Sinds 21 jan. 1987 verricht zij in opdracht van de stichting ook zogenaamde slaapdiensten, tijdens welke zij incidenteel controle en toezicht op de bewoners moet houden. De dienst duurt van 23.00 uur tot 7.00 uur en werd door de werkneemster tot en met 26 april 1987 eenmaal, en wordt door haar sinds die datum tweemaal per week verricht.

3.2. Het geschil tussen pp. betreft de hoogte van de vergoeding voor de slaapdiensten. De stichting vergoedt f 15 netto per slaapdienst. De werkneemster maakt aanspraak op een vergoeding op basis van haar bruto uurloon. In dit geding vordert zij, kort gezegd, betaling door de stichting van op die basis berekende bedragen.

De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, dat vonnis bekrachtigd.

3.3. Met de vaststelling van de rechtbank dat op de arbeidsovereenkomst van pp. 'de CAO Welzijn 1987' van toepassing is, brengt de rechtbank tot uitdrukking dat in dit geval toepasselijk zijn de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Welzijnswerk, die bij Besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 sept. 1987 algemeen verbindend zijn verklaard (Bijvoegsel Stcrt. van 6 okt. 1987, nr. 192). Dat Besluit is ingevolge art. III in werking getreden de dag na die van publikatie in de Staatscourant, dus op 7 okt. 1987. De bepalingen zijn tot en met 31 dec. 1987 algemeen verbindend verklaard (art. I).

De rechtbank heeft kennelijk aangenomen dat de voor 7 okt. 1987 - wat betreft de periode van 21 jan. 1987 tot 7 okt. 1987 - en de na 31 dec. 1987 geldende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst gelijkluidend zijn aan die welke als voormeld algemeen verbindend zijn verklaard, en dat zij in dezelfde zin moeten worden verstaan. Het gaat dus om de uitlegging van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen (verder: de CAO).

3.4. Voorop moet worden gesteld dat het in opdracht van de stichting verrichten van slaapdiensten, daarin bestaande dat de werkneemster een of tweemaal per week gedurende de door de rechtbank genoemde tijden aanwezig is in het opvanghuis van de stichting met het oog op de uitoefening van controle en toezicht als door de rechtbank omschreven, valt aan te merken als het verrichten van 'arbeid' in de zin van de CAO in verbinding met art. 1637a BW. In het bijzonder geldt dat de aard van de hier bedoelde verrichtingen zich niet verzet tegen het oordeel dat hier sprake is van arbeid in vorenbedoelde zin.

3.5. Naar luid van art. 25 lid 1 van de CAO wordt het salaris van de werknemer vastgesteld 'volgens Uitvoeringsregeling A'.

De CAO, de genoemde Uitvoeringsregeling en de daarop gebaseerde tabellen bevatten geen bepaling die een afwijkende honorering voor slaapdiensten inhoudt.

Het vonnis van de rechtbank vermeldt (onder 5) dat de werkneemster heeft gesteld dat een afwijkende beloning voor slaapdiensten evenmin in de arbeidsovereenkomst zelf is opgenomen. De rechtbank heeft die stelling niet onjuist bevonden, zodat daarvan in cassatie mag worden uitgegaan.

Het vorenstaande komt erop neer dat krachtens de CAO noch krachtens de individuele arbeidsovereenkomst voor de honorering van slaapdiensten een speciale regeling geldt.

3.6. De stichting heeft in de feitelijke instanties betoogd dat de onderhavige slaapdiensten moeten worden vergoed als 'overwerk' a. of als 'onregelmatige dienst' b. Dienaangaande geldt het volgende.

3.7. Punt a (overwerk). Volgens art. 29 van de CAO wordt de arbeidsduur - dit is blijkens art. 1 onder h de tussen werkgever en werknemer overeengekomen tijd waarin arbeid wordt verricht - door de werkgever verdeeld in 'werktijden' (art. 29 lid 4. a.) die, voor zover hier van belang, in 'roosters' worden neergelegd (art. 29 lid 4. f.). Van 'overwerk' in de zin van de CAO is sprake als het gaat om werkzaamheden die worden opgedragen 'boven de bij (...) rooster vastgestelde werktijden' (art. 30).

Het vonnis van de rechtbank houdt in (onder 5) dat de werkneemster heeft gesteld dat de werktijden 'volgens de individuele arbeidsovereenkomst (zijn) bepaald in het werkrooster waarin tevens de slaapdiensten zijn opgenomen'. De rechtbank heeft die stelling niet onjuist bevonden, zodat in cassatie van de juistheid daarvan mag worden uitgegaan.

Dit een en ander brengt mee dat de onderhavige slaapdiensten niet zijn werkzaamheden die 'boven de bij rooster vastgestelde werktijden' zijn opgedragen, zodat zij niet kunnen worden aangemerkt als 'overwerk' in de zin van de CAO.

3.8. Punt b (onregelmatige dienst). Blijkens art. 31 heeft de term 'onregelmatige dienst', voor zover hier van belang, betrekking op het geval dat 'volgens rooster regelmatig werkzaamheden worden verricht buiten de uren gelegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur'. In dat geval wordt de werknemer 'een vergoeding toegekend overeenkomstig de bepalingen van de Uitvoeringsregeling Onregelmatige dienst C' (art. 31 lid 1). Blijkens genoemde Uitvoeringsregeling wordt in een zodanig geval een toeslag op het salaris toegekend, aangeduid als 'onregelmatigheidstoelage'.

Dit een en ander betekent dat genoemde regeling alleen ziet op de vraag of plaats is voor een toeslag op het salaris, welke vraag in de onderhavige procedure niet aan de orde is, nu de werkneemster een zodanige toeslag niet heeft gevorderd.

Art. 2 lid 3 van de regeling - op welke bepaling de stichting zich in het bijzonder heeft beroepen ten betoge dat slaapdiensten geen werktijden zijn - komt erop neer dat voor de berekening van het aantal onregelmatige uren in de zin van de regeling, 'de uren, waarover een vergoeding voor slaapdiensten wordt ontvangen' niet vallen onder de in de regeling bedoelde 'werktijden' (dat zijn de werktijden die vallen buiten de uren gelegen tussen 8.00 en 18.00 uur). Deze bepaling ziet dus uitsluitend op de vraag of en in hoeverre op grond van slaapdiensten aanspraak kan worden gemaakt op een 'onregelmatigheidstoelage'.

Dit alles staat in ieder geval niet eraan in de weg dat de werkneemster voor de onderhavige slaapdiensten aanspraak kan maken op het salaris dat haar volgens de in art. 25 van de CAO bedoelde regeling toekomt.

3.9. Tenslotte is nog het volgende van belang. Bij Besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 dec. 1984 zijn voor de periode van 1 jan. 1985 t/m 31 dec. 1986 algemeen verbindend verklaard bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Welzijnswerk (Stcrt. van 28 dec. 1984, nr. 253) Art. 31b kent aan werknemers die een functie vervullen in, kort gezegd, kinderbeschermingsinstellingen, voor het verrichten van slaapdiensten een financiële vergoeding toe overeenkomstig de daar genoemde Uitvoeringsregeling. Deze speciale regeling - die hier niet toepasselijk is - voor werknemers werkzaam in kinderbeschermingsinstellingen, is niet overgenomen in de onderhavige CAO, doch ondergebracht in de collectieve arbeidsovereenkomst Jeugdhulpverlening (art. 39; voor de algemeen verbindend verklaring zij verwezen naar de Stcrt. van 22 aug. 1988, nr. 161).

3.10. Het in 3.5 tot en met 3.9 overwogene, in onderling verband en samenhang, leidt tot de conclusie dat, nu in de CAO noch in de individuele arbeidsovereenkomst een speciale regeling is opgenomen voor de vergoeding van slaapdiensten als de onderhavige, deze diensten moeten worden gehonoreerd op basis van het salaris als vastgesteld volgens de in art. 25 lid 1 genoemde Uitvoeringsregeling A. In het bijzonder is in de aard van de werkzaamheden, gelet op het vorenstaande, onvoldoende grond gelegen om voor de vergoeding daarvan een andere maatstaf te bezigen dan het krachtens bedoelde Uitvoeringsregeling aan de werkneemster toekomende salaris.

3.11. Het vorenstaande brengt mee dat onderdeel 1 van het middel, voor zover betogende dat het daar aangevallen oordeel van de rechtbank onjuist is, gegrond is. Het vonnis kan derhalve niet in stand blijven en de overige onderdelen van het middel behoeven geen bespreking.

4. Beslissing

De HR:

vernietigt het vonnis van de Rb. 's-Gravenhage van 12 april 1989;

verwijst de zaak naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt de stichting in de kosten van het geding in cassatie, aan de zijde van de werkneemster tot aan deze uitspraak begroot op f 2.003,75, op de voet van art. 57b Rv te voldoen aan de griffier.