Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3535, 17/00358

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-08-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3535, 17/00358

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 augustus 2018
Datum publicatie
26 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:3535
Formele relaties
Zaaknummer
17/00358
Relevante informatie
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Rome, 25-03-1957 [Tekst geldig vanaf 01-07-2013] art. 110, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Rome, 25-03-1957 [Tekst geldig vanaf 01-07-2013] art. 56

Inhoudsindicatie

BPM. Belanghebbende betoogt dat het strijdig is met artikel 110 van het VWEU dat in situaties waarin op het moment van registratie al vaststaat dat de auto slechts tijdelijk in Nederland gebruikt zal worden bij de BPM-heffing geen rekening wordt gehouden met deze (verwachte) gebruiksduur. Het Hof stelt voorop dat artikel 56 van het VWEU in het onderhavige geval niet van toepassing is, aangezien er geen sprake is van een grensoverschrijdende dienstverlening. Het Hof toetst het BPM-systeem aan artikel 110 van het VWEU. Het Hof komt tot het oordeel dat er geen strijd is met voornoemd artikel. Belanghebbende heeft derhalve geen recht op vergoeding van zogenoemde “Irimie-rente”.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00358

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 april 2017, nummer BRE 15/6810, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen beschikking belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is bij beschikking met dagtekening 3 juni 2015 (hierna: de beschikking belastingrente) een bedrag ter hoogte van € 6 aan belastingrente vergoed. Na tegen de beschikking belastingrente gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 25 september 2015 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 11 juli 2018 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , verbonden aan [AA] , als gemachtigde van belanghebbende alsmede, namens de Inspecteur, [B] , [C] en [D] .

1.5.

Belanghebbende heeft op deze zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende heeft een [merk auto] met kenteken [kenteken] en VIN-nummer eindigend op [nummer] (hierna: de auto) geïmporteerd. Op 8 januari 2014 heeft belanghebbende de auto in het Nederlandse kentekenregister geregistreerd en op zijn naam gesteld. Ter zake van deze registratie heeft belanghebbende op aangifte een bedrag van € 35.200 aan BPM voldaan.

2.2.

De registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister is beëindigd op 23 juni 2014, omdat de auto buiten Nederland is gebracht en op deze datum in het Duitse kentekenregister is geregistreerd.

2.3.

Belanghebbende heeft een “Verzoek Teruggaaf bpm van een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig” (hierna: het verzoek tot teruggaaf BPM) met dagtekening 8 juli 2014 ingediend, waarin zij verzocht heeft om teruggaaf van een bedrag ter hoogte van € 30.787.

2.4.

Bij beschikking met dagtekening 8 augustus 2014 (hierna: de teruggaafbeschikking) heeft de Inspecteur aan belanghebbende een teruggaaf ter hoogte van € 30.051 verleend.

2.5.

Na tegen de teruggaafbeschikking gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur aan belanghebbende op 3 juni 2015 een aanvullende teruggaaf ter hoogte van € 737 verleend. De aan belanghebbende verleende teruggaaf bedraagt derhalve, in totaal, € 30.788.

2.6.

Bij beschikking met dagtekening 3 juni 2015 is aan belanghebbende, ter zake van de aanvullende teruggaaf ter hoogte van € 737, ex artikel 30ha, lid 1, van de AWR een bedrag aan belastingrente van € 6 vergoed.

2.7.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking belastingrente.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de beschikking belastingrente terecht op een bedrag van € 6 is vastgesteld.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende hier (desgevraagd), zakelijk weergegeven, het volgende aan toegevoegd:

-

Op het moment van invoer van de auto was al bekend dat de auto slechts voor een periode van zes maanden in Nederland zou worden verhuurd. Ik kan op dit punt echter geen nadere bewijsstukken overleggen aangezien een gedeelte van de afspraken mondeling tot stand is gekomen;

-

In gevallen waarin op het moment van registratie al vaststaat dat de auto slechts tijdelijk in Nederland gebruikt zal worden is het strijdig met artikel 110 van het VWEU indien de te betalen belasting niet op voorhand met de bij export te verlenen teruggaaf wordt verrekend;

-

De aan belanghebbende verleende teruggaaf is in twee gedeelten aan belanghebbende uitbetaald. Op 8 augustus 2014 is aan belanghebbende een teruggaaf ter hoogte van € 30.051 verleend en op 3 juni 2015 is aan belanghebbende een teruggaaf ter hoogte van € 737 verleend. Gelet op deze omstandigheid stel ik mij op het standpunt dat de Inspecteur veroordeeld dient te worden tot vergoeding van rente ter zake van de periode 8 januari 2014 tot 8 augustus 2014 over een bedrag van € 30.051 nadat dit bedrag verminderd is met het BPM-bedrag dat belanghebbende verschuldigd zou zijn geweest bij toepassing van artikel 14b van de Wet BPM 1992 en tot vergoeding van rente ter zake van de periode 8 januari 2014 tot 3 juni 2015 over een bedrag van € 737;

-

Indien het Hof zou oordelen dat er geen sprake is van strijd met artikel 110 van het VWEU, betwist ik niet dat de beschikking belastingrente op het juiste bedrag is vastgesteld.

3.5.

Ter zitting heeft de Inspecteur hier (desgevraagd), zakelijk weergegeven, het volgende aan toegevoegd:

-

Ik betwist dat op het moment van invoer van de auto al bekend was dat deze slechts tijdelijk in Nederland gebruikt zou worden;

-

Ik ben bevoegd om ter zitting namens de Ontvanger op te treden. Ik ga akkoord met de door het Hof, vanuit praktische overwegingen, voorgestelde werkwijze dat de onderhavige beschikking belastingrente die gebaseerd is op artikel 30ha van de AWR mede aangemerkt kan worden als een ex artikel 28c van de Invorderingswet 1990 afgegeven beschikking invorderingsrente.

3.6.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot veroordeling van de Inspecteur tot het vergoeden van rente over de aan hem verleende teruggaaf met inachtneming van de onder 3.4 vermelde splitsing. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing