Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4141, 200.185.783/01
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4141, 200.185.783/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 september 2016
- Datum publicatie
- 26 juli 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2016:4141
- Formele relaties
- Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2017:3078
- Zaaknummer
- 200.185.783/01
Inhoudsindicatie
ouderschapsreorganisatietraject
Uitspraak
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 15 september 2016
Zaaknummer: 200.185.783/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/196801 / FA RK 14-3051
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats]
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.B.J.G.M. Schyns,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C. van Heerd.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 november 2015.
2 Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 februari 2016, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en alsnog:
Primair:
-
te bepalen dat de raad een onderzoek zal verrichten en rapport en advies zal uitbrengen in zake de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de zorgregeling tussen de vader en de kinderen en het gezag over de kinderen;
-
te bepalen dat de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 1] zo zal zijn dat [minderjarige 1] bij de vader verblijft:
- -
-
eenmaal per veertien dagen gedurende een weekend van vrijdag na school tot zondagavond 19.00 uur;
- -
-
op een doordeweekse dag, in overleg met de gezinsvoogd nader te bepalen;
- -
-
gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen;
waarbij geldt dat de vader [minderjarige 1] desgewenst gaat ophalen en ook weer gaat terugbrengen,althans een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht;
3. te bepalen dat de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 2] zo zal zijn dat:
- -
-
het contact tussen de vader en [minderjarige 2] de eerste drie maanden plaatsvindt onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de Mutsaersstichting;
- -
-
[minderjarige 2] na drie maanden bij de vader verblijft:
- eenmaal per veertien dagen gedurende een weekend van vrijdag na school tot zondagavond 19.00 uur;
- op een doordeweekse dag, in overleg met de gezinsvoogd nader te bepalen;
- gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen;
waarbij geldt dat de vader [minderjarige 2] gaat ophalen en ook weer gaat terugbrengen,althans een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht;
Subsidiair:
-
te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder zal zijn en overigens de moeder in haar inleidende verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen als zijnde onbewezen en/of ongegrond;
-
te bepalen dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 1] zo zal zijn dat [minderjarige 1] bij de vader verblijft:
- -
-
eenmaal per veertien dagen gedurende een weekend van vrijdag na school tot zondagavond 19.00 uur;
- -
-
op een doordeweekse dag, in overleg met de gezinsvoogd nader te bepalen;
- -
-
gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen;
waarbij geldt dat de vader [minderjarige 1] desgewenst gaat ophalen en ook weer gaat terugbrengen,althans een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht;
3. te bepalen dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 2] zo zal zijn dat:
- -
-
het contact tussen de vader en [minderjarige 2] de eerste drie maanden plaatsvindt onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de Mutsaersstichting;
- -
-
[minderjarige 2] na drie maanden bij de vader verblijft:
- eenmaal per veertien dagen gedurende een weekend van vrijdag na school tot zondagavond 19.00 uur;
- op een doordeweekse dag, in overleg met de gezinsvoogd nader te bepalen;
- gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen;
waarbij geldt dat de vader [minderjarige 2] gaat ophalen en ook weer gaat terugbrengen,althans een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht; kosten rechtens.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 april 2016, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Op 6 april 2016 is ter griffie ingekomen een verweerschrift van de GI.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Schyns;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Heerd;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 6 november 2014 en 17 september 2015;
- de brief van de raad d.d. 4 maart 2016 met de mededeling dat het raadsrapport van 6 februari 2014 reeds in bezit is van het hof;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 22 juni 2016;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 29 juli 2016.
3 De beoordeling
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders zijn sinds 4 juni 2012 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
De kinderen staan sinds 4 maart 2014 onder toezicht.
De moeder heeft in eerste aanleg verzocht:
-
haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten;
-
(subsidiair) de hoofdverblijplaats van de kinderen bij haar te bepalen;
-
(meer subsidiair) een zorgregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige 1] afwisselend één week bij de vader alsmede één week bij de moeder verblijft;
-
(bij toewijzing van het onder 1 of 2 verzochte) een contactregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige 1] één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondagavond 19.00 uur bij de vader zal verblijven, alsmede iedere woensdag- of vrijdagmiddag tot 19.00 uur.
Later heeft de moeder verzocht de vader de omgang met de kinderen te ontzeggen, dan wel de omgang te schorsen totdat de situatie stabiel is.
De vader heeft in eerste aanleg verzocht:
- -
-
(primair) het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen;
- -
-
(subsidiair) een zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen de ene week van vrijdag na school tot en met vrijdag na school bij hem verblijven en vervolgens de week erna van vrijdag na school tot en met vrijdag na school bij de moeder;
- -
-
(meer subsidiair) indien wordt overgegaan tot wijziging van het ouderlijk gezag, hem met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten.
Later heeft de vader verzocht de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen en die van [minderjarige 2] bij de moeder en een zorgregeling vast te stellen. Subsidiair heeft de vader verzocht een co-ouderschapsregeling vast te stellen.
Bij beschikking van 26 november 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopig bij de moeder bepaald en een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, in die zin dat:
- -
-
[minderjarige 1] eenmaal per veertien dagen gedurende een weekend bij de vader verblijft, alsmede op een doordeweekse dag, in overleg met de gezinsvoogd nader te bepalen;
- -
-
het contact tussen [minderjarige 2] en de vader zal plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de Mutsaersstichting.
De rechtbank heeft de definitieve beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling alsmede de beslissing omtrent het gezag aangehouden.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank bepaald dat aan de moeder voortaan alleen het gezag zal toekomen over de kinderen. De rechtbank heeft afgewezen het meer of anders verzochte.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in zijn beroepschrift – samengevat – het volgende aan. De beslissing om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten is voorbarig. Er kan (thans) niet de conclusie worden getrokken dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Er kan in deze geen beroep worden gedaan op het rapport van de raad van 6 februari 2014 (hierna: het raadsrapport), nu dit rapport gedateerd is. Nergens blijkt ook uit dat de moeder beter dan de vader in staat zou zijn om met het eenhoofdig gezag over de kinderen te worden belast en om voor de kinderen te zorgen. Alvorens een ingrijpende gezagsbeslissing kan worden genomen, dient een zorgvuldig onderzoek plaats te vinden, te meer nu de vader nog volop mogelijkheden ziet om de communicatie en de samenwerking tussen partijen, onder begeleiding van de GI, te verbeteren. De vader heeft zich bereid verklaard hieraan te werken. De moeder, die volgens de vader debet is aan de slechte communicatie tussen hen beiden, dient zich te realiseren dat partijen samen twee kinderen hebben en zij hiervoor samen verantwoordelijk zijn. De moeder dient hem niet steeds negatief af te schilderen en hem te provoceren. De vader acht het juist in het belang van de kinderen dat hij ook belast blijft met het gezag over hen, zodat de vader, die zich grote zorgen over de kinderen maakt gezien de levensstijl van de moeder, een oogje in het zeil kan houden en de moeder niet – zoals zij bij eenhoofdig gezag wel kan – kan doen en laten wat zij wil. De vader, die uitspreekt dat het goed zou zijn als partijen meer op één lijn zouden zitten wat de opvoeding van de kinderen betreft, wenst ook graag betrokken te blijven bij beslissingen ten aanzien van de kinderen, nu hij heel veel van hen houdt. De vader, die het beste wil voor de kinderen, wil niet dat de kinderen van hem worden ‘afgepakt’. Dit verdraagt zich ook niet met zijn culturele achtergrond.
Dat zijn verzoek om een zorgregeling/omgangsregeling is afgewezen, acht de vader merkwaardig, nu in de beschikking van 26 november 2014 wel een voorlopige regeling is vastgesteld. Wat [minderjarige 2] aangaat is de beslissing ook tegenstrijdig, nu enerzijds wordt opgemerkt dat [minderjarige 2] uit de strijd tussen de ouders dient te worden gehouden, maar anderzijds de rechtbank geen gronden ziet om de vader de omgang met [minderjarige 2] te ontzeggen. In zijn algemeenheid geldt dat kinderen ernstig getraumatiseerd kunnen raken indien zij na een scheiding geen contact onderhouden met een ouder. De vader betreurt het dan ook zeer dat de GI het in haar brief van 27 augustus 2015 aan de rechtbank met geen woord heeft over de wenselijkheid van contact tussen de vader en de kinderen, terwijl er alles aan dient te worden gedaan om te voorkomen dat de kinderen, zoals thans wel gebeurt, van hem vervreemden.
Wat [minderjarige 1] betreft, ten aanzien van wie de voorlopig vastgestelde regeling altijd goed heeft gelopen en die van februari 2015 tot augustus 2015 zelfs bij de vader woonde, is er geen beletsel voor een normale zorgregeling/omgangsregeling. De beslissing om contact/omgang te hebben met de vader kan niet aan [minderjarige 1] , een kind van 12 jaar, worden overgelaten, te meer nu [minderjarige 1] waarschijnlijk in een loyaliteitsconflict tussen de ouders zit en de moeder [minderjarige 1] niet zal stimuleren contact met de vader te onderhouden.
Zowel het contact met [minderjarige 1] als het contact met [minderjarige 2] , die de vader al geruime tijd niet heeft gezien, dient zo spoedig mogelijk te worden opgestart. Ten aanzien van [minderjarige 2] kan het contact zo nodig de eerste drie maanden plaatsvinden onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-regeling). De vader betwist dat hij er debet aan is dat dit traject de eerste keer is mislukt. De reden hiervoor is dat de medewerker van de Mutsaersstichting de vader het bloed onder de nagels vandaan heeft gehaald, door hem te blijven ondervragen over irrelevante zaken, waarna de vader terecht uit het gesprek is weggelopen. De vader betwist dat hij zich agressief heeft gedragen. Dit wordt ook bevestigd door de medewerkster van de Reclassering die bij het bewuste gesprek aanwezig was. De vader is bereid zich aan alle voorwaarden voor het BOR-traject te houden. Er is geen contra-indicatie voor omgang, getuige ook de brief van de psychiater van de vader.
Ter zitting heeft de vader opgemerkt dat zijn verzoek inderdaad zo moet worden gelezen dat hij primair verzoekt het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen.
De moeder voert in haar verweerschrift – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft op juiste gronden haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen belast. Er is al sprake van een situatie waarin de kinderen, in het bijzonder [minderjarige 1] , klem zitten tussen de ouders, getuige ook het raadsrapport en de brieven van de GI van 27 augustus 2014 en 31 oktober 2014. In het raadsrapport wordt onder meer vermeld dat de vader zich dreigend uitlaat jegens de moeder, [minderjarige 1] hiermee confronteert, haar lastig valt en beslissingen aan haar overlaat. Er zijn dus ernstige zorgen over de wijze waarop de vader invulling geeft aan het ouderschap. Deze zorgen komen niet alleen af van de moeder, maar ook van de GI, de school, de casemanager huiselijk geweld, de Mutsaersstichting en de Reclassering. In bovengenoemd schrijven van de GI van 31 oktober 2014 wordt onder meer vermeld dat zolang de ouders niet met elkaar kunnen communiceren en [minderjarige 1] gebruiken als boodschapper zij in een loyaliteitsconflict zal blijven zitten. [minderjarige 1] , aldus de brief verder, heeft rust nodig en dient op te groeien in een omgeving waar veiligheid, rust en structuur worden geboden. Uit het schrijven van de GI van 27 augustus 2015 blijkt dat de vader aan [minderjarige 1] blijft trekken. De verstandhouding met de vader is erg moeizaam, hij reageert regelmatig agressief. De vader lijkt zijn probleemgedrag niet in te zien en is niet bereid aan hulpverlening mee te werken. Hij stelt weliswaar deze bereidheid te hebben, maar handelt er niet naar, getuige ook weer de reden van het mislukken van het BOR-traject. Hij handelt vanuit zijn eigen emoties en culturele achtergrond, zonder daarbij acht te slaan op de belangen van de kinderen.
Instandhouding van gezamenlijk gezag zou ook voor [minderjarige 2] een reële bedreiging vormen in zijn ontwikkeling. Hij is nu nog jong. Gelet op de jarenlange aanhoudende negatieve houding van de vader, zijn wantrouwen ten opzichte van de moeder en de hulpverlening en het zich minachtend uitlaten door de vader over de moeder is er evenwel een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 2] klem of verloren zou raken tussen de ouders.
Na de bestreden beschikking is de situatie niet in positieve zin veranderd. De vader, die een tijd geen contact meer had met [minderjarige 1] , heeft weer contact met haar gezocht. De situatie is vervolgens zodanig geëscaleerd dat [minderjarige 1] aangifte tegen de vader heeft gedaan in verband met bedreiging jegens de moeder. Niet is gebleken dat nog overleg tussen de ouders mogelijk is, zoals de vader stelt. De persoonlijke problematiek van de vader staat onverkort in de weg aan gezamenlijk gezag. Zolang sprake is van gezamenlijk gezag is, hebben de kinderen geen rust, terwijl zij hier juist behoefte aan hebben. De culturele achtergrond van de vader kan en mag in deze geen verontschuldiging vormen voor zijn gedrag.
Ten aanzien van het contact/de omgang merkt de moeder het volgende op. De bestreden beschikking is allerminst onbegrijpelijk. Wat [minderjarige 2] aangaat was er een voorlopige regeling vastgelegd onder begeleiding van de Mutsaersstichting (BOR-regeling). Nu dit traject niet van de grond is gekomen, niet valt te verwachten dat een nieuw BOR-traject of enig ander traject op korte termijn verandering in de huidige situatie zou kunnen brengen en de rechtbank het onverantwoord vond om onbegeleide omgang tussen de vader en [minderjarige 2] vast te stellen, had de rechtbank geen andere mogelijkheid dan het verzoek van de vader om een zorgregeling/omgangsregeling af te wijzen.
Wat [minderjarige 1] aangaat interpreteert de vader de bestreden beschikking verkeerd. De rechtbank heeft bedoeld aan te geven dat het afhankelijk is van de mentale toestand van [minderjarige 1] of er omgang kan plaatsvinden. De rechtbank heeft hier geen concrete regeling aan willen verbinden, waarschijnlijk ook omdat sprake is van ondertoezichtstelling, zodat de gezinsvoogd een belangrijke rol kan spelen bij het laten plaatsvinden van contact. Overigens is er inmiddels weer contact tussen [minderjarige 1] en de vader. Het initiatief daartoe gaat uit van [minderjarige 1] . De moeder, die [minderjarige 1] haar vader niet wenst te ontnemen, maakt zich ernstige zorgen, nu de vader sterk aan [minderjarige 1] ‘trekt’ en het contact voor veel onrust zorgt bij [minderjarige 1] . Nu het gedrag van de vader geenszins is veranderd, acht de moeder het niet in het belang van [minderjarige 1] dat er een concrete zorgregeling/omgangsregeling wordt vastgelegd. Dit legt een te grote druk op [minderjarige 1] . De gezinsvoogd zou een bemiddelende rol kunnen en moeten spelen. Voorwaarde is wel dat de vader werkt aan zijn eigen problematiek en zich onthoudt van beledigende en bedreigende uitlatingen jegens de moeder, zeker in aanwezigheid of door tussenkomst van [minderjarige 1] . Als de vader zich hier niet aan houdt, zal omgang tussen [minderjarige 1] en hem een ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige 1] , dan wel anderszins in strijd zijn met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] .
De GI pleit in haar verweerschrift voor eenhoofdig gezag. De GI is van mening dat [minderjarige 1] klem zit tussen de ouders. Er is sprake van een vechtscheiding; al twee jaar is sprake van veel onrust. Er is nauwelijks sprake van contact tussen beide ouders en van enige samenwerking is geen sprake. [minderjarige 1] is zeer loyaal naar beide ouders en zet zich zo midden in de strijd. Wil er rust komen dan dienen de ouders te gaan samenwerken. Dit acht de GI echter niet haalbaar. Er is sprake van veel wantrouwen bij de ouders jegens elkaar, zwartmakerij en dreigementen. Nu de ouders niet in staat zijn om bij belangrijke beslissingen ten aanzien van de kinderen te overleggen, is gezamenlijk gezag ook praktisch niet uitvoerbaar.
Wat het contact/de omgang betreft merkt de GI het volgende op. Na een escalatie in augustus 2015 is er tot maart 2016 nauwelijks contact geweest tussen [minderjarige 1] en de vader. [minderjarige 1] gaf aan bang te zijn voor de vader. De vader liet zijn boosheid jegens de moeder en [minderjarige 1] duidelijk merken. Hij zou dreigementen hebben geuit, waarvan [minderjarige 1] in januari 2016 aangifte heeft gedaan. Sinds maart 2016 heeft [minderjarige 1] weer contact met de vader. Het was duidelijk dat ze hem erg miste. [minderjarige 1] bepaalt nu zelf wanneer ze naar de vader gaat. Dit zorgt bij beide ouders voor veel onrust, waardoor de verwijten naar elkaar weer toenemen. De GI tracht daarom thans structuur aan te brengen in het contact tussen [minderjarige 1] en de vader. De GI maakt zich wel zorgen dat de moeder niet meer voldoende grip heeft op [minderjarige 1] als zij veel bij de vader verblijft. Het gedrag van [minderjarige 1] jegens de moeder verandert dan op een negatieve manier.
Ten aanzien van [minderjarige 2] heeft de GI momenteel geen zorgen over zijn ontwikkeling. Hij ontwikkelt zich leeftijdsadequaat. De vraag is daarom of het wijsheid is [minderjarige 2] , die tot op heden nog weinig meekrijgt van de onmogelijke strijd tussen de ouders, te betrekken in deze strijd, hetgeen zal geschieden – zo begrijpt het hof het verweerschrift – als wordt getracht omgang op te starten tussen hem en de vader. [minderjarige 2] is gebaat bij rust, duidelijkheid, veiligheid en structuur. Het is de vraag of de vader dit kan bieden; of hij kan aansluiten bij de behoefte en ontwikkeling van [minderjarige 2] . De vader, die waarde hecht aan regels en structuur, heeft goede opvoedkwaliteiten. Deze komen evenwel niet dan wel onvoldoende tot uiting door de emoties van de vader. Zo leidt de boosheid van de vader met enige regelmaat tot dreigementen jegens de moeder en de kinderen. De vader heeft gedreigd dat als onderhavige procedure negatief voor hem uitpakt hij zal zorgen dat de kinderen in een pleeggezin terechtkomen. Eerder heeft hij opgemerkt een gezinsdrama te zullen veroorzaken of een einde aan zijn leven te zullen maken.
Mocht het hof van oordeel zijn dat er omgang dient te komen tussen de vader en [minderjarige 2] – die de vader inmiddels twee jaar niet heeft gezien – dan pleit de GI voor een hernieuwd BOR-traject.
De GI merkt maakt zich ernstige zorgen over de kinderen, met name over [minderjarige 1] . Het is erg lastig om de situatie rondom de kinderen te stabiliseren. De GI, die betwist partij te kiezen voor de moeder, probeert de ouders te laten inzien dat zij verantwoordelijk zijn voor het feit dat met name [minderjarige 1] klem zit en aan het overleven is. Het is hun verantwoordelijkheid om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veiligheid te bieden in de contacten met de ouders. Beide ouders geven weliswaar aan dat het goed is als [minderjarige 1] met beide ouders contact heeft en spreken dit ook naar [minderjarige 1] uit. Aan deze boodschappen kleeft echter een zodanige negatieve lading dat [minderjarige 1] niet voelt dat ze bij beide ouders mag zijn. Het zou wenselijk zijn voor de kinderen als de ouders elkaar los kunnen laten en de kinderen niet betrekken in hun verbroken relatie en alle emoties die hierbij horen.
Het hof overweegt het volgende.
Ter zitting bij het hof is gesproken over het feit dat er in het belang van de kinderen een verandering moet worden bewerkstelligd. Voor [minderjarige 1] , aldus de raad ter zitting, is de huidige situatie heel schadelijk. Wat [minderjarige 2] aangaat acht de raad een verandering een vereiste alvorens op veilige wijze omgang tot stand kan worden gebracht tussen hem en de vader. De raad zelf heeft in deze niet veel te bieden, aldus de vertegenwoordigster van de raad ter zitting, een raadsrapport heeft (thans) geen toegevoegde waarde. De raad pleit voor een hernieuwde verwijzing naar de Mutsaersstichting, in de hoop dat de Mutsaersstichting een verandering in de handelswijze van de ouders op gang kan brengen. De GI heeft over een eventuele verwijzing naar de Mutsaersstichting opgemerkt dat als de deskundigen daar “zien” dat bepaalde zaken aandacht behoeven alvorens kan worden gekomen tot omgang, men eerst aan die zaken zal gaan werken. Bij de vorige verwijzing is men zover niet gekomen.
Partijen hebben vervolgens beiden ingestemd met een hernieuwde verwijzing naar de Mutsaersstichting, voor een ouderschapsreorganisatietraject. Zij hebben zich beiden bereid verklaard er hard aan te werken een hernieuw traject daar tot een succes te maken, in het belang van de kinderen. Nu ook het hof een hernieuwde verwijzing naar de Mutsaersstichting aangewezen acht, zal het hof partijen verwijzen, en wel voor een ouderschapsreorganisatietraject. Het hof acht het daarbij wenselijk, zoals ook ter zitting is besproken, dat – indien mogelijk – een deskundige bij de zaak wordt betrokken met kennis van de culturele achtergrond van de vader (Surinaams-Hindoestaans).
Het hof wijst er daarbij op – zoals het partijen ook ter zitting heeft voorgehouden – dat partijen eerst zullen moeten gaan werken aan zichzelf, alvorens kan worden gekomen tot omgang tussen de vader en [minderjarige 2] . Indien partijen niet meewerken aan het traject bij de Mutsaersstichting kan het hof daaruit de gevolgtrekking maken die het hof geraden acht.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden, zowel ten aanzien van de beslispunten aangaande [minderjarige 1] als ten aanzien van de beslispunten aangaande [minderjarige 2] . Het hof zal de Mutsaersstichting verzoeken het hof tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum te informeren over het verloop/de uitkomst van het traject. Het hof merkt hierbij op dat, zoals ook ter zitting is opgemerkt, de behandeling vooralsnog met zes maanden zal worden aangehouden, maar als er meer tijd nodig is voor het traject, de zaak voor langere periode zal worden aangehouden.