Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1728, HD 200.117.070_01

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1728, HD 200.117.070_01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 juni 2014
Datum publicatie
11 juni 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:1728
Formele relaties
Zaaknummer
HD 200.117.070_01
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 135

Inhoudsindicatie

artikel 1:135 lid 3 BW opzettelijk verzwijgen, althans verborgen houden van een goed

Uitspraak

Afdeling civiel recht

zaaknummers HD 200.117.070/01 en HD 200.118.337/01

arrest van 10 juni 2014

in de zaken van:

HD 200.117.070/01:

[de man],

wonende te [woonplaats],

appellant in principaal appel,

geïntimeerde in incidenteel appel,

hierna te noemen: de man

advocaat: mr. A. van den Eshoff te Echt,

tegen

[de vrouw],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde in principaal appel,

appellante in incidenteel appel,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. S.H.M. Skrotzki te Roermond,

en

HD 200.118.337/01:

[de vrouw],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde in principaal appel,

appellante in incidenteel appel,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. S.H.M. Skrotzki te Roermond,

tegen

[de man],

wonende te [woonplaats],

appellant in principaal appel,

geïntimeerde in incidenteel appel,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. A. van den Eshoff te Echt,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 februari 2014 in het hoger beroep van de door de rechtbank Roermond onder zaaknummer 102309 HA ZA 10-529 gewezen vonnissen van 29 juni 2011 en 15 augustus 2012.

6 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenarrest van 4 februari 2014;

- de akte van de man van 4 maart 2014 met producties;

- de antwoordakte van de vrouw van 1 april 2014;

- het H16-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 24 april 2014 (houdende het verzoek het polisnummer van de levensverzekering van Fortis ASR op te nemen).

Partijen hebben arrest gevraagd.

7 De verdere beoordeling

In beide zaken

7.1.

Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de zaak HD 200.117.070/01 verwezen naar de rol van 4 maart 2014 voor akte aan de zijde van de man teneinde schriftelijk op de vermeerdering van eis te reageren en om de informatie te verschaffen over de twee polissen bij Nationale Nederlanden. Vervolgens is de vrouw in de gelegenheid gesteld om hierop bij antwoordakte te reageren.

Voorts heeft het hof in beide zaken iedere verdere beslissing aangehouden.

In de zaak HD 200.117.070/01

De twee polissen bij Nationale Nederlanden (vermeerdering van eis van de vrouw)

7.2.

De man erkent het bestaan van de door de vrouw genoemde polissen bij Nationale Nederlanden met nummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2]. Eerstgenoemde polis werd vóór het huwelijk door de man afgesloten en in 2003 premievrijgemaakt.

Ten aanzien van de wijze van verrekening stelt de man dat tussen partijen alleen de door de man betaalde premies gedurende het huwelijk, te weten de periode van 31 augustus 1993 tot 1 januari 2003, in aanmerking voor verrekening komen nu die gelden niet aan het huishouden van partijen zijn besteed, en eerst subsidiair dat de contante waarde moet worden verrekend. Hetzelfde geldt, aldus de man, voor de tweede polis die wel tijdens het huwelijk door hem is aangegaan.

De man betwist dat hij de polissen opzettelijk niet in de verrekening betrokken heeft. De man stelt dat de vrouw in ieder geval sinds 1995 respectievelijk 2003 op de hoogte was van het bestaan van de polissen. Ten tijde van het huwelijk van partijen heeft de vrouw nagenoeg de gehele administratie, zowel zakelijk als privé bijgehouden. Omdat de polissen sinds 2003 premievrij zijn wordt de man niet meer maandelijks of per kwartaal aan het bestaan van de polissen herinnerd. Tenslotte stelt de man dat geen sprake is van een voltooide verrekening zodat ook niet aan deze voorwaarde van artikel 1:135 lid 3 BW is voldaan.

7.3.

De vrouw heeft de stellingen van de man met betrekking tot de wijze van verrekening bij antwoordakte van 1 april 2014 gemotiveerd betwist. Zij stelt dat verrekening dient plaats te vinden volgens de beleggingsleer. Voorts stelt zij dat de man ten aanzien van de polis met nummer [polisnummer 1] niet heeft aangetoond wanneer de premiebetalingen hebben plaatsgevonden zodat ervan uitgegaan moet worden dat alle premiebetalingen binnen de huwelijkse periode zijn gedaan, derhalve uit overgespaard inkomen en dat de gehele waarde van de polis, zijnde op of omstreeks 28 maart 2008 € 41.647,- voor verrekening in aanmerking komt. Subsidiair stelt de vrouw dat slechts twee betalingen buiten en 38 betalingen binnen de huwelijkse periode zijn gedaan, zodat gesteld kan worden dat 95% van de premiebetaling binnen het huwelijk heeft plaatsgevonden en een bedrag van € 39.564,65 in de verdeling moet worden betrokken.

De vrouw stelt dat de gehele premiebetaling van de polis met nummer [polisnummer 2] tijdens de huwelijkse periode heeft plaatsgevonden zodat de gehele waarde van de polis, zijnde op of omstreeks 28 maart 2008 € 4.033,- in de verrekening dient te worden betrokken.

De vrouw persisteert bij haar stelling dat de man de polissen opzettelijk heeft verzwegen, dan wel verborgen heeft gehouden ten gevolge waarvan de waarden in zijn geheel aan de vrouw vergoed dienen te worden.

7.4.

Het hof overweegt als volgt.

7.4.1.

Uit de door de man als productie 1 bij voornoemde akte van 4 maart 2014 overgelegde polis met polisnummer [polisnummer 1] blijkt dat de verzekering door de man (de verzekeringnemer en verzekerde) is aangegaan met ingang van 1 maart 1993, derhalve zes maanden voordat partijen zijn getrouwd. Uit de door de man als productie 2 bij voornoemde akte van 4 maart 2014 overgelegde polis met polisnummer [polisnummer 2] blijkt dat de verzekering door de man (de verzekeringnemer en verzekerde) is aangegaan met ingang van 1 september 1999, derhalve tijdens het huwelijk van partijen.

7.4.2.

De door de man tijdens het huwelijk van partijen betaalde premies worden geacht te zijn voldaan uit overgespaard inkomen, nu partijen geen uitvoering hebben gegeven aan het in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen periodiek verrekenbeding. Daar de man niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat hij de premies met privévermogen heeft betaald – de man erkent dat het geld waarmee de premies zijn voldaan behoort tot het te verrekenen vermogen – dient de waardestijging van de polissen als gevolg van de tijdens het huwelijk gedane premiebetalingen tussen partijen te worden verrekend. Aan het bewijsaanbod van de man ter zake van de premiebetalingen komt het hof dan ook niet toe.

7.4.3.

De peildatum voor verrekening is 28 maart 2008, zoals het hof in rov. 4.2 van de beschikking van 4 februari 2014 reeds heeft overwogen. De man heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen nadere stukken overgelegd over de waarde van beide polissen op de peildatum. De vrouw heeft bij de akte vermeerdering van eis als productie 7 twee brieven van Nationale Nederlanden overgelegd van 9 mei 2008 waaruit blijkt dat de afkoopwaarde van de polis met polisnummer [polisnummer 1] per 1 augustus 2008 € 41.647,- bedraagt en dat de afkoopwaarde van de polis met polisnummer [polisnummer 2] per 1 augustus 2008 € 4.033,- bedraagt. Het hof zal bij de verrekening in beginsel van voornoemde bedragen uitgaan.

7.4.4.

Nu de polis met polisnummer [polisnummer 1] zes maanden voorafgaande aan het huwelijk van partijen is aangegaan dient de in die polis opgebouwde waarde op de huwelijksdatum niet in de verrekening te worden betrokken. De man heeft geen nadere stukken overgelegd van de waarde op de huwelijksdatum. De vrouw stelt dat twee kwartaalpremies voor het huwelijk zijn betaald en dat tijdens het huwelijk 38 kwartaalpremies zijn betaald. Het hof zal derhalve 2/40e deel van € 41.647,-, ofwel € 2.082,35 buiten de verdeling laten. Tot het te verreken vermogen behoort aldus € 39.564,65.

7.4.5.

Daar de polis met polisnummer [polisnummer 2] tijdens het huwelijk van partijen is afgesloten en de premies volledig zijn voldaan uit overgespaard inkomen, behoort de volledige waarde van de polis op de peildatum, te weten € 4.033,-, tot het te verrekenen vermogen.

7.4.6.

De vrouw heeft zich beroepen op artikel 1:135 lid 3 BW en gesteld dat de volledige waardes van beide polissen aan haar toekomen. Ingevolge dat artikel dient een echtgenoot die opzettelijk een tot het te verrekenen vermogen behorend goed verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt de waarde daarvan niet te verrekenen maar geheel aan de andere echtgenoot te vergoeden.

Uit de door de vrouw bij akte vermeerdering van eis van 3 december 2013 overgelegde productie 7, te weten een brief van de assurantietussenpersoon van de man van 14 december 2008 met als bijlagen twee brieven van Nationale Nederlanden van 9 mei 2008, blijkt de afkoopwaarde van beide polissen. De brieven zijn geadresseerd aan de man op het adres van de echtelijke woning alwaar de man op dat moment woonachtig was. Partijen leefden op dat moment reeds gescheiden en de echtscheidingsprocedure was op dat moment aanhangig bij de rechtbank. De vrouw heeft in haar inleidende dagvaarding 5 juli 2010 gewag gemaakt van het feit dat zij niet op de hoogte was van het bestaan van alle polissen. De man heeft in zijn conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in voorwaardelijke reconventie onder punt 7 opgesomd welke vermogensbestanddelen aan het einde van het huwelijk, 28 maart 2008 aanwezig waren, maar heeft daar nagelaten melding te maken van beide polissen bij Nationale Nederlanden. Ook later in de procedure heeft de man nagelaten melding te maken van beide polissen, hoewel hij daartoe op grond van artikel 21 Rv (informatieplicht) wel gehouden was.

De man heeft nog aangevoerd dat de vrouw tijdens het huwelijk van partijen de administratie heeft gedaan en zodoende bekent was, althans had moeten zijn met het bestaan van beide polissen. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. De vrouw heeft de echtelijke woning begin december 2007 verlaten en naar het hof aanneemt de boekhouding vanaf dat moment niet meer gedaan en voorts heeft de vrouw in haar inleidende dagvaarding van 5 juli 2010 gewag gemaakt van het feit dat er naar haar mening nog meer polissen bestonden dan degene die zij aldaar heeft opgesomd. Het had op de weg van de man gelegen om op dat moment melding te maken van het bestaan van beide polissen.

Daar alleen de man verzekeringnemer en verzekerde is kan aan het feit dat de vrouw in 1995 begunstigde van de polis met nummer [polisnummer 1] is geworden geen consequentie verbonden worden. De polissen staan op naam van de man zodat hij gehouden was daarvan melding te maken tijdens onderhavige procedure. Het argument van de man dat de polissen in 2003 premievrij zijn geworden en dat de man de polissen vervolgens is vergeten doet daar niet aan af en is ook ongeloofwaardig, gelet op voorgaande correspondentie met zijn assurantietussenpersoon en de Nationale Nederlanden, kennelijk in het kader van de echtscheidingsprocedure gevoerd. Uit de brief van de assurantietussenpersoon van 14 mei 2008 blijkt bovendien dat de afkoopwaarden op verzoek van de man zijn opgevraagd, zodat de man niet kan volhouden dat hij niet meer van het bestaan van de polissen wist. De door artikel 1:135 lid 3 BW verlangde opzet staat daarmee vast.

Ook aan de stelling van de man dat de verrekening nog niet heeft plaatsgevonden (voltooid) zodat niet aan deze voorwaarde van artikel 1:135 lid 3 BW is voldaan, wordt voorbijgegaan nu de rechtbank bij de beroepen vonnissen de huwelijkse voorwaarden heeft afgewikkeld en de verrekening aldus reeds heeft plaatsgevonden.

Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken is gebleken dat de man ten tijde van de echtscheiding van partijen kennis had van het bestaan van beide polissen, maar dat hij daarvan in de porcedure in eerste aanleg geen gewag heeft gemaakt en ook de polissen niet in de procedure in het geding heeft ingebracht, hoewel hij daartoe wel gehouden was. Aldus is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat sprake is van het opzettelijk verzwijgen, althans verborgen houden van een goed als bedoeld in artikel 1:135 lid 3 BW.

Sanctie van die bepaling is dat de waarde niet dient te worden verrekend, maar geheel aan de vrouw dient te worden vergoed, hetgeen het hof dan ook zal beslissen.

In beide zaken

7.5.

Samenvatting

Gelet op beroepen vonnissen, het tussenarrest van dit hof van 4 februari 2014 en het onderhavig arrest dienen partijen over en weer de volgende bedragen aan elkaar te vergoeden.

De vrouw dient aan de man te voldoen:

bedrag

ter zake van:

€ 1.255,47

aflossing van het overbruggingskrediet

€ 44,11

Zwitserse bankrekening

€ 2.375,00

auto

De man dient aan de vrouw te voldoen:

bedrag

ter zake van:

€ 2.000,00

inboedel

€ 53,82

vermogensrekening bij ABN AMRO

€ 750,00

caravan

€ 39.564,65

polis bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer 1]

€ 4.033,00

polis bij Nationale Nederlanden met polisnummer [polisnummer 2]

€ 285,26

bankrekening bij de Rabobank met rekeningnummer [Rabobankrekeningnummer]

Het voorgaande leidt ertoe dat de vrouw aan de man dient te vergoeden een bedrag van

€ 3.674,58 en de man aan de vrouw dient te vergoeden een bedrag van € 46.686,73. Dit resulteert erin dat de man aan de vrouw dient te vergoeden € 43.012,15.

Voor wat betreft de woning te [plaats] en de gebruiksgebruiksvergoeding verwijst het hof naar het dictum.

7.6.

Bij H-16 formulier van 24 april 2014 heeft de advocaat van de vrouw, met toestemming van de advocaat van de man, het hof verzocht in het eindarrest het polisnummer van de levensverzekering van Fortis ASR op te nemen, te weten [polisnummer 3]. Dit om onduidelijkheid te voorkomen bij de afkoop.

Gelet op artikel 5.2 van het procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waaraan is voldaan, heeft het hof kennis genomen van dit verzoek en het op navolgende wijze gehonoreerd.

Proceskosten

7.7.

De proceskosten van beide instanties worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

8 De uitspraak

Het hof:

op het principaal en incidenteel appel in de zaken HD 200.117.070/01 en

HD 200.118.337/01:

vernietigt het vonnis van de rechtbank Roermond van 15 augustus 2012 wat betreft de onderdelen 3.1 tot en met 3.4 en 3.7 van het dictum op pagina 3 van voornoemd vonnis;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van € 43.012,15;

bepaalt dat de waarde van de levensverzekering FORTIS ASR met polisnummer [polisnummer 3] tussen partijen bij helfte verdeeld dient te worden, in die zin dat ieder de helft van de opbrengst respectievelijk de contante waarde ontvangt;

veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een gebruiksvergoeding van € 1.180,- per jaar ingaande 14 juli 2009 tot 12 april 2012 en van € 740,- per jaar ingaande 12 april 2012 tot de datum van notariële overdracht van de woning aan een derde of aan de man zelf;

veroordeelt de man om binnen twee dagen na betekening van dit arrest medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning voor een bedrag gelijk aan of hoger dan € 218.000,- op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat de man in gebreke blijft om die medewerking te verlenen met een maximum te verbeuren bedrag van € 100.000,-, onder bepaling dat de courtage voor de bij tussenvonnis van de rechtbank Roermond van 22 februari 2012 als verkopende makelaar benoemde R.L.A. Vloet ad 1,9% inclusief btw bij verkoop op de overwaarde in mindering zal worden gebracht en dat het restant van de overwaarde aan de man wordt toebedeeld

compenseert de in beide instanties gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;

verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt het beroepen vonnis voor het overige;

wijst af het meer of anders verzochte.

Dit arrest is gewezen door mrs. C.D.M. Lamers, W.H.B. den Hartog Jager en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 juni 2014.