Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-09-2007, BB4386, 20-008127-05

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-09-2007, BB4386, 20-008127-05

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 september 2007
Datum publicatie
26 september 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BB4386
Formele relaties
Zaaknummer
20-008127-05
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 197a, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 250a, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 250ter

Inhoudsindicatie

Verdachte is zake van – verkort weergegeven - mensenhandel, strafbare exploitatie van prostitutie en mensensmokkel veroordeeld.

De eerste vraag die het hof heeft moeten beantwoorden is of arbeid verrichten terwijl men op grond van een toeristenvisum in Nederland verbleef in strijd was met de Vreemdelingenwet 1994. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Een toeristenvisum bevat immers de krachtens die wet bepaalde (art. 8 lid 1 onder a) toestemming tot een verblijf in Nederland onder voorwaarden gezien, namelijk dat men alleen in Nederland mocht verblijven voor toeristische doeleinden. Met die voorwaarden is niet te verenigen het verrichten van arbeid als prostituee. De expliciete bepaling in de Vreemdelingenwet 2000 maakt dit a contrario redenerend niet anders, omdat naar het oordeel van het hof die bepaling niet opgenomen is omdat de wet op dit punt voor visumplichtige personen (kort gezegd: personen buiten Schengen) een leemte bevatte.

Vervolgens heeft het hof moeten beantwoorden de vraag wat het rechtsgevolg is van deze schending van de Vreemdelingenwet 1994.

Ter beantwoording van die vraag is van belang dat alle genoemde personen na 1 mei 1999 op een geldig Schengenvisum Nederland binnengekomen zijn. Sinds die datum is het zogenaamde Schengen acquis in het EU verdrag opgenomen, zodat de artikelen van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst (hierna: SUO) als gemeenschapsrecht hebben te gelden.

Art. 19 lid 1 SUO gaat ervan uit dat vreemdelingen die houder zijn van een eenvormig visum en die daarmee het grondgebied op regelmatige wijze zijn binnengetreden zich op dat grondgebied vrij mogen verplaatsen, zolang dat visum niet verlopen is, en zolang zij aan de voorwaarden voldoen van art. 5 lid 1 onder a, b, d en e SUO. Volgens het systeem van de uitvoeringsregeling van de SUO moet bij schending van die voorwaarden een visum worden ingetrokken of geannuleerd. In het besluit van het Uitvoerend Comité van 14 december 1993 (Trb. 1994, 39, p. 68-70) staat dat intrekking een maatregel zonder terugwerkende kracht is, waarmee na binnenkomst van de vreemdeling op het grondgebied de resterende geldigheidsduur van het eenvormig visum kan worden geannuleerd. Intrekking geschiedt, aldus dit besluit, door toepassing van art. 23 SUO, wanneer bij controle blijkt dat de houder van een regelmatig afgegeven visum niet of niet meer voldoet aan de in art. 5 lid 1 onder c, d en e SUO genoemde voorwaarden. Naar het oordeel van het hof gaat het gemeenschapsrecht er derhalve van uit dat de houder van een Schengenvisum rechtmatig verblijf heeft en behoudt totdat de geldigheidsduur van dat visum is verstreken of totdat het visum is ingetrokken.

Dit betekent dat het hof de stelling van de advocaat-generaal, dat het verrichten van arbeid in strijd met de Vreemdelingenwet 1994 ook voor visumplichtige personen van rechtswege tot gevolg heeft dat het verblijf niet langer is toegestaan, voor de periode na 1 mei 1999 niet onderschrijft, omdat het gemeenschapsrecht de bovengenoemde systematiek met het bovengenoemde rechtsgevolg hanteert.

Uitspraak

Parketnummer : 20-008127-05

Uitspraak : 5 september 2007

TEGENSPRAAK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van

1 december 2004 in de strafzaak met parketnummer 04-620006-01 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1946],

wonende te [woonplaats], [adres],

waarbij verdachte ter zake van – verkort weergegeven -

mensenhandel, strafbare exploitatie van prostitutie en mensensmokkel werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk.

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, mevr. mr. M. de Vries, en van hetgeen door en namens de verdachte, door mr. J.L.E. Marchal, advocaat te Maastricht, naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft - in afwijking tot haar schriftelijke vordering - gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende de verdachte ten aanzien van hetgeen onder 1, onder 2 en onder 3 primair is ten laste gelegd zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op meerdere tijdstippen, althans een tijdstip, in of omstreeks de periode van augustus 1999 tot en met 30 september 2000 in de gemeente Weert en/of de gemeente Haelen en/of elders in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, een (aantal) vrouw(en), te weten [slachtoffers] (telkens) door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht tot prostitutie heeft gebracht,

welk misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bestaan in:

- het (doen) onderbrengen van een of meer van deze vrouwen in de sexclub "[adres]" en/of de sexclub "[adres]" en/of het laten verrichten van escortwerkzaamheden door een of meer van deze vrouw(en) en/of

- het onder (strakke) "huis"-regels en/of onder alle omstandigheden - (onder meer) gedurende ziekte en menstruatie- en/of buitenproportioneel langdurig doen of laten werken van een of meer van deze vrouw(en) en/of

- het onder (strak) toezicht (doen) houden van een of meer van deze vrouw(en) en/of

- het door een of meer van deze vrouw(en) doen afstaan van het grootste, in elk

geval een groot, gedeelte van de verdiensten en/of het niet door een of meer van deze vrouw(en) vrijelijk kunnen beschikken over de eigen verdiensten en/of

- het laten betalen en/of in rekening brengen van (exorbitant) hoge althans niet in verhouding staande kosten en/of het in stand houden van een "schuld" bij een of meer van deze vrouw(en) jegens haar leverancier(s)/pooier(s) en/of

- het niet aanbieden en/of uitbetalen van een "garantieloon" aan een of meer van deze vrouw(en) en/of

- het onthouden van, in elk geval niet voorzien in, medische consultatie/controle van een of meer van deze vrouw(en) en/of

- het hanteren van een boetesysteem en/of het hanteren van of dreigen met (een) disciplinaire straf(fen) en/of maatregel(en) en/of geldstraf(fen) en/of

- het doen plaatsnemen - bij een te verwachten politiecontrole en/of voorafgaand aan en/of bij een politiecontrole - van een of meer van deze vrouw(en) in (een) in de sexclub "[adres]" en/of sexclub "[adres]" aanwezige verstopplaats(en) en/of bergplaats(en) en/of

- het regelen van de reis naar Nederland van een of meer van deze vrouw(en), zulks terwijl het krachtens het bepaalde in de Vreemdelingenwet aan deze vrouwen niet was toegestaan in Nederland te verblijven;

2.

hij op meerdere tijdstippen, althans een tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2000 tot en met 6 februari 2001 in de gemeente Weert en/of de gemeente Haelen en/of elders in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, een (aantal) vrouw(en), te weten [slachtoffers] door geweld en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling,

welk geweld heeft bestaan in:

- het (met gebalde vuist) slaan van die [slachtoffers] en/of

welke bedreiging met geweld en/of andere feitelijkhe(i)d(en) hebben/heeft bestaan in:

- het tegen die [slachtoffers] zeggen, dat ze geen kleine jongens waren, dat ze goed moest luisteren, dat ze met haar konden doen wat ze wilden en dat ze haar altijd wisten te vinden en/of dat ze zou worden gedood als ze iets verkeerds zou doen en/of het tegen die [slachtoffers] - toen deze te kennen gaf naar huis te willen - te zeggen: Wat denk je dat er gebeurt als je dit doet" en/of het tegen die [slachtoffers] zeggen dat ze er wel achter zouden komen waar haar familie woonde, in elk geval woorden van dergelijke dreigende aard of strekking, en/of

- het tegen die [slachtoffers] zeggen - toen deze te kennen gaf niet te kunnen werken omdat zij door in een stuk glas te stappen moeilijk kon lopen en pijn had - dat zij niets aan haar "werkplaats" had en gewoon door moest werken en dat indien zij niet zou werken zij aan de Turken verkocht zou worden, in elk

geval woorden van dergelijke dreigende aard en strekking en/of

- het tegen die [slachtoffers] zeggen dat indien zij een klant zou weigeren dit besproken zou worden met haar souteneurs en dat zij dan problemen zou krijgen, in elk geval woorden van dergelijke dreigende aard en strekking en/of

- het tegen die [slachtoffers] zeggen dat hij haar zo kon toetakelen dat zij er als een oude vrouw zou gaan uitzien en/of dat zij haar oren konden afknippen en/of dat zij haar ogen konden uitsteken en/of haar tanden uit haar mond konden trekken en/of

welk misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bestaan in:

- het (doen) onderbrengen van een of meer van deze vrouwen in de sexclub "[adres]" en/of de sexclub "[adres]" en/of het laten verrichten van escortwerkzaamheden door een of meer van deze vrouw(en) en/of

- het onder (strakke) "huis"-regels en/of onder alle omstandigheden - (onder meer) gedurende ziekte en menstruatie - en/of buitenproportioneel langdurig doen of laten werken van een van een of meer van deze vrouw(en) en/of

- het onder (strak) toezicht (doen) houden van een of meer van deze vrouw(en) en/of

- het door een of meer van deze vrouw(en) doen afstaan van het grootste, in elk geval een groot, gedeelte van de verdiensten en/of het niet door een of meer van deze vrouw(en) vrijelijk kunnen beschikken over de eigen verdiensten en/of

- het laten betalen en/of in rekening brengen van (exorbitant) hoge althans niet in verhouding staande kosten en/of het in stand houden van een "schuld" bij een of meer van deze vrouw(en) jegens haar leverancier(s)/pooier(s) en/of -het niet aanbieden en/of uitbetalen van een "garantieloon" aan een of meer van deze vrouw(en) en/of

- het onthouden van, in elk geval niet voorzien in, medische consultatie/controle van een of meer van deze vrouw(en) en/of

- het hanteren van een boetesysteem en/of het hanteren van of dreigen met (een) disciplinaire straf(fen) en/of maatregel(en) en/of geldstraf(fen) en/of

- het doen plaatsnemen - bij een te verwachten politiecontrole en/of voorafgaand aan en/of bij een politiecontrole - van een of meer van deze vrouw(en) in (een) in de sexclub "[adres]" en/of sexclub "[adres]" aanwezige verstopplaats(en) en/of bergplaats(en) en/of

- het doen regelen van de reis naar Nederland van een of meer van deze vrouw(en) zulks terwijl het krachtens het bepaalde in de Vreemdelingenwet aan deze vrouwen niet was toegestaan in Nederland te verblijven;

3.

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 6 februari 2001 in de gemeente Weert en/of in de gemeente Haelen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (aantal) vrouw(en), te weten [slachtoffers] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verblijven in Nederland door tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, die vrouw(en) de gelegenheid te geven zich in de sexclub "[adres]" te Weert en/of de seksclub "[adres]" te Haelen, in elk geval in Nederland, (tegen betaling) te (doen of laten) prostitueren en/of die vrouw(en), in elk geval een of meer van die vrouw(en) (tegen betaling) onderdak te verschaffen, in elk geval te laten verblijven in de seksclub "[adres]" te Weert en/of in de sexclub "[adres]" te Haelen, in elk geval in Nederland,

terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf in Nederland wederrechtelijk was, zulks terwijl hij, verdachte van het begaan van die/dit feit(en) een beroep of gewoonte heeft gemaakt en/of terwijl die/dit feit(en) werd(en) begaan in vereniging door meerdere personen;

subsidiair

hij in of omstreeks de periode van medio 1999 tot en met 6 februari 2001 in

de gemeente Weert en/of in de gemeente Haelen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

(een) ander(en), te weten de vrouw(en) [slachtoffers]

die zich wederrechtelijk toegang tot en/of verblijf in Nederland had(den) verschaft, (telkens) krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid, te weten het zich (doen of laten) prostitueren als escort en/of in de sexclub "[adres]" te Weert en/of de sexclub "[adres]" te Haelen, in elk geval in Nederland, heeft doen verrichten,

terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf in Nederland wederrechtelijk was, zulks terwijl hij, verdachte van het begaan van die/dit feit(en) een beroep of gewoonte heeft gemaakt.

Deelvrijspraak feit 3

Het hof spreekt vrij van het bestanddeel “dat dat verblijf in Nederland wederrechtelijk was” ten aanzien van de volgende personen: [slachtoffers]

De redenen daarvoor zijn als volgt.

[slachtoffers] is blijkens haar eigen verklaring een Russin die eind augustus 1999 op een Spaans toeristenvisum naar Nederland gekomen is, en daar tot half oktober 1999 in [adres] als prostituee gewerkt heeft. Eind november 1999 is zij op een Frans visum naar Nederland gekomen en heeft daar vanaf begin december 1999 gewerkt in [adres] als prostituee. Niet is vastgesteld dat zij gewerkt heeft in de tijd dat het visum verlopen was.

[slachtoffers] is Oekrainse en heeft volgens haar eigen verklaring een tot anderhalve maand in [adres]/[adres] als prostituee gewerkt, toen zij op 6 februari 2001 met een niet verlopen toeristenvisum werd aangetroffen

[slachtoffers] heeft volgens haar eigen verklaring de Russische nationaliteit en is op een geldig Frans toeristenvisum naar Nederland gekomen en heeft daar als prostituee in [adres] gewerkt. Niet is vastgesteld dat zij gewerkt heeft in de periode dat het visum verlopen was.

De advocaat-generaal heeft betoogd dat arbeid verrichten als prostituee terwijl men op basis van een toeristenvisum in Nederland verbleef in strijd was met art. 8 lid 1 onder a van de Vreemdelingenwet 1994. Dit had volgens de advocaat-generaal als rechtsgevolg dat de betreffende vreemdeling van rechtswege wederrechtelijk verbleef in Nederland. Op grond van deze redenering moet het hierboven genoemde bestanddeel bewezen verklaard worden.

De raadsman van verdachte heeft aangegeven dat pas in de Vreemdelingenwet 2000 die op 1 april 2001 in werking trad, arbeid verrichten terwijl men op basis van een toeristenvisum in Nederland verbleef, in strijd is met de Vreemdelingenwet. In die wet is dat immers pas expliciet bepaald in art. 12 lid 1 aanhef en sub c. Deze expliciete bepaling is juist opgenomen gezien de leemte die volgens hem in de oude Vreemdelingenwet zat. Omdat de genoemde personen niet in strijd met de Vreemdelingenwet 1994 gehandeld hebben, waren zij niet wederrechtelijk in Nederland.

Het hof oordeelt hierover als volgt.

De eerste vraag die het hof moet beantwoorden is of arbeid verrichten terwijl men op grond van een toeristenvisum in Nederland verbleef in strijd was met de Vreemdelingenwet 1994. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Een toeristenvisum bevat immers de krachtens die wet bepaalde (art. 8 lid 1 onder a) toestemming tot een verblijf in Nederland onder voorwaarden gezien, namelijk dat men alleen in Nederland mocht verblijven voor toeristische doeleinden. Met die voorwaarden is niet te verenigen het verrichten van arbeid als prostituee. De expliciete bepaling in de Vreemdelingenwet 2000 maakt dit a contrario redenerend niet anders, omdat naar het oordeel van het hof die bepaling niet opgenomen is omdat de wet op dit punt voor visumplichtige personen (kort gezegd: personen buiten Schengen) een leemte bevatte.

Vervolgens moet het hof de vraag beantwoorden wat het rechtsgevolg is van deze schending van de Vreemdelingenwet 1994.

Ter beantwoording van die vraag is van belang dat alle genoemde personen na 1 mei 1999 op een geldig Schengenvisum Nederland binnengekomen zijn. Sinds die datum is het zogenaamde Schengen acquis in het EU verdrag opgenomen, zodat de artikelen van de Schengen Uitvoerings Overeenkomst (hierna: SUO) als gemeenschapsrecht hebben te gelden.

Art. 19 lid 1 SUO gaat ervan uit dat vreemdelingen die houder zijn van een eenvormig visum en die daarmee het grondgebied op regelmatige wijze zijn binnengetreden zich op dat grondgebied vrij mogen verplaatsen, zolang dat visum niet verlopen is, en zolang zij aan de voorwaarden voldoen van art. 5 lid 1 onder a, b, d en e SUO. Volgens het systeem van de uitvoeringsregeling van de SUO moet bij schending van die voorwaarden een visum worden ingetrokken of geannuleerd. In het besluit van het Uitvoerend Comité van 14 december 1993 (Trb. 1994, 39, p. 68-70) staat dat intrekking een maatregel zonder terugwerkende kracht is, waarmee na binnenkomst van de vreemdeling op het grondgebied de resterende geldigheidsduur van het eenvormig visum kan worden geannuleerd. Intrekking geschiedt, aldus dit besluit, door toepassing van art. 23 SUO, wanneer bij controle blijkt dat de houder van een regelmatig afgegeven visum niet of niet meer voldoet aan de in art. 5 lid 1 onder c, d en e SUO genoemde voorwaarden. Naar het oordeel van het hof gaat het gemeenschapsrecht er derhalve van uit dat de houder van een Schengenvisum rechtmatig verblijf heeft en behoudt totdat de geldigheidsduur van dat visum is verstreken of totdat het visum is ingetrokken.

Dit betekent dat het hof de stelling van de advocaat-generaal, dat het verrichten van arbeid in strijd met de Vreemdelingenwet 1994 ook voor visumplichtige personen van rechtswege tot gevolg heeft dat het verblijf niet langer is toegestaan, voor de periode na 1 mei 1999 niet onderschrijft, omdat het gemeenschapsrecht de bovengenoemde systematiek met het bovengenoemde rechtsgevolg hanteert.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij op meerdere tijdstippen, in de periode van augustus 1999 tot en met 30 september 2000 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een aantal vrouwen, te weten [slachtoffers] telkens door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht tot prostitutie heeft gebracht,

welk misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bestaan in:

- het onder "huis"-regels en gedurende menstruatie en langdurig doen of laten werken van deze vrouw(en) en

- het onder toezicht (doen) houden van deze vrouwen en

- het niet door deze vrouwen vrijelijk kunnen beschikken over de eigen verdiensten en

- het hanteren van een boetesysteem en/of het dreigen met maatregel(en) en/of geldstraffen;

2.

hij op meerdere tijdstippen, in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 6 februari 2001 in de gemeente Weert en/of de gemeente Haelen,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen , een aantal vrouwen, te weten

A. [slachtoffers] en/of E. [slachtoffers] en/of O. [slachtoffers] en/of [slachtoffers] door geweld en/of bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling,

welk geweld heeft bestaan in:

- het (met gebalde vuist) slaan van die [slachtoffers] en

welke bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheden hebben/heeft bestaan in:

- het tegen die [slachtoffers] zeggen, dat ze geen kleine jongens waren, dat ze goed moest luisteren, dat ze met haar konden doen wat ze wilden en dat ze haar altijd wisten te vinden en dat ze zou worden gedood als ze iets verkeerds zou doen en het tegen die [slachtoffers] - toen deze te kennen gaf naar huis te willen - te zeggen: Wat denk je dat er gebeurt als je dit doet" en/of het tegen die [slachtoffers] zeggen dat ze er wel achter zouden komen waar haar familie woonde, en

- het tegen die [slachtoffers] zeggen - toen deze te kennen gaf niet te kunnen werken omdat zij door in een stuk glas te stappen moeilijk kon lopen en pijn had - dat zij niets aan haar "werkplaats" had en gewoon door moest werken en dat indien zij niet zou werken zij aan de Turken verkocht zou worden, en

- het tegen die [slachtoffers] zeggen dat indien zij een klant zou weigeren dit besproken zou worden met haar souteneurs en dat zij dan problemen zou krijgen, en

- het tegen die [slachtoffers] zeggen dat zij haar oren konden afknippen en dat zij haar ogen konden uitsteken en haar tanden uit haar mond konden trekken en

welk misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht heeft bestaan in:

- het onder "huis"-regels en gedurende menstruatie en langdurig doen of laten werken van deze vrouwen en

- het onder toezicht (doen) houden van deze vrouwen en

- het niet door een of meer van deze vrouwen vrijelijk kunnen beschikken over de eigen verdiensten en

- het hanteren van een boetesysteem en het hanteren van of dreigen met maatregelen en/of geldstraffen en

3.

hij in de periode van medio 1999 tot en met 6 februari 2001 in de gemeente Weert en in de gemeente Haelen, tezamen en in vereniging met anderen, een aantal vrouwen, te weten [slachtoffers] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verblijven in Nederland door tezamen en in vereniging met zijn mededaders, die vrouwen de gelegenheid te geven zich in de sexclub "[adres]" te Weert en/of de seksclub "[adres]" te Haelen, tegen betaling te prostitueren en die vrouwen, tegen betaling onderdak te verschaffen, in de seksclub "[adres]" te Weert,

terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat dat verblijf in Nederland wederrechtelijk was, zulks terwijl hij, verdachte van het begaan van die feiten een beroep of gewoonte heeft gemaakt.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.

Verweren met betrekking tot feit 1

Ter onderbouwing van de stelling dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken heeft de raadsman aangevoerd:

a. ”Brengen tot prostitutie” kan alleen bewezen worden verklaard indien vast staat dat de vrouw door de verdachte in de prostitutie is “beland”. Daarvan is in deze zaak geen sprake omdat alle in de tenlastelegging genoemde vrouwen vrijwillig voor het prostitutievak hebben gekozen.

b. Voor zover onder “brengen tot prostitutie” ook valt het criterium dat een vrouw tegen haar wil in de prostitutie wordt gehouden dan zijn de daarvoor onderbouwende ten laste gelegde feitelijkheden, afzonderlijk en in onderlinge samenhang beschouwd, onvoldoende om het dwingende karakter daaruit af te leiden. Ook de omstandigheid dat de arbeidsvoorwaarden slechter zouden zijn dan van een mondige prostituee betekent nog niet dat per definitie voldaan wordt aan het criterium van dwang. Immers het misbruik dient van een dergelijk kaliber te zijn dat dat geschikt is om iemand tegen haar wil in de prostitutie te houden.

c. Er zijn onvoldoende bewijsmiddelen waaruit volgt dat verdachte persoonlijk initiatieven heeft ontplooid om de in de tenlastelegging genoemde vrouwen in de prostitutie te brengen of hen daarin tegen hun wil te houden. Er is daarnaast geen bewijs dat er sprake is van mededaderschap. Immers er zijn geen bewijsmiddelen waaruit volgt dat verdachte enige uitvoeringshandeling heeft gepleegd of een gezamenlijk plan heeft gehad en ook zijn er geen bewijsmiddelen waaruit volgt dat verdachte kennis droeg dat de behandeling van de vrouwen gepaard ging met dwangaspecten van anderen.

Met betrekking tot het verweer onder a:

Het hof geeft de raadsman toe dat uit de zich in het dossier bevindende verklaringen van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen [slachtoffers]) niet volgt dat zij als argeloze en niets met prostitutie van doen hebbende vrouw door verdachte of anderen dwangmatig de prostitutie zijn “ingetrokken”. Met de kanttekening dat [slachtoffers] in haar op 19 januari 2001 (pag. 000684 ev. politie proces-verbaal) verklaart dat ze door ene [mededader(s)] is geslagen om haar weer in de prostitutie te krijgen, volgt dat evenmin uit andere bewijsmiddelen. Voor het begrip “brengen tot prostitutie” in de zin van de tenlastelegging is dat echter geen vereiste. Daarvan is op grond van de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie immers ook sprake bij gedragingen die ertoe strekken iemand te belemmeren in vrijheid met prostitutie op te houden, ongeacht de omstandigheid of deze daarbij vrijwillig betrokken is geraakt dan wel reeds eerder daarbij betrokken was. Dat er aan de zijde van verdachte en zijn mededaders sprake is van dergelijke gedragingen volgt naar het oordeel van het hof uit de bewijsmiddelen

Met betrekking tot het verweer onder b:

Het hof is van oordeel dat elke afzonderlijke, achter de betreffende gedachtestreepjes in de tenlastelegging aangegeven feitelijkheden, wellicht onvoldoende zijn om daaruit het ten laste gelegde dwingende karakter af te leiden, maar dat juist de samenhang van die feitelijkheden die een oproepen in onderling verband en samenhang bezien de sfeer van onvrijheid oproepen waaruit het misbruik blijkt.

Met betrekking tot het verweer onder c:

Het hof geeft de raadsman toe dat het dossier geen althans onvoldoende bewijsmiddelen bevat op grond waarvan bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde alleen (als pleger) heeft begaan, maar voor zover het verweer ziet op het medeplegen vindt het zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.

Naar het oordeel van het hof volgt uit die bewijsmiddelen,met name uit:

- de verklaring van verdachte [verdachte], weergegeven op de pagina’s 000459 en volgende en 000463 en volgende van het proces-verbaal van politie

- de verklaring van I. [slachtoffers], weergegeven op de pagina’s 000529 en volgende van het proces-verbaal van politie en

- de verklaring van [slachtoffers], weergegeven op de pagina’s 000684 en volgende en 000690 en volgende van het proces-verbaal van politie

dat er sprake is van een in de zin van medeplegen nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en, niet onder volledige personalia bekend geworden, anderen, in het bijzonder “de vrienden” van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen.

Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, afzonderlijk bezien en bezien in samenhang met wat overigens uit de bewijsmiddelen volgt is het hof van oordeel dat er sprake is van een nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en, hoewel niet onder volledige personalia bekend geworden, anderen, in het bijzonder “de vrienden” van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen.

Verweren met betrekking tot feit 2

Ter onderbouwing van de stelling dat verdachte van het onder feit 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken heeft de raadsman, naast wat hiervoor onder c. is verwoord, aangevoerd:

a. Er is geen bewijs dat verdachte het ten laste gelegde geweld heeft gepleegd of heeft medegepleegd. Vast staat dat verdachte het betreffende geweld persoonlijk niet heeft uitgeoefend en er ook niet bij aanwezig is geweest en er bevindt zich in het dossier een transcriptie van een afgeluisterd telefoongesprek waarin verdachte zich van het uitoefenen van geweld overduidelijk distantieerde.

b. Er is geen bewijs dat verdachte de ten laste gelegde bedreiging met geweld en/of andere feitelijkheden heeft gepleegd of heeft medegepleegd. Zo volgt uit het door de rechtbank gebezigde bewijsmiddel 41 dat de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffers] op enig moment vrijwillig bij verdachte is gaan werken en dat verdachte haar op enig moment beschermde tegen ex-pooiers terwijl hij zelf niets met die pooiers te maken wilde hebben. Er zijn daarnaast teveel ontlastende verklaringen die duiden op een vrije bedrijfscultuur en met betrekking tot het relatief gering aantal belastende verklaringen moeten er vraagtekens bij de betrouwbaarheid worden gezet gelet op het gebruik van de zogenaamde B17-status en het afzwakken van die verklaringen tijdens verhoren ten overstaan van de rechter-commissaris.

Met betrekking tot het verweer onder a:

Het hof geeft de raadsman toe dat het dossier geen althans onvoldoende bewijsmiddelen bevat op grond waarvan bewezen kan worden verklaard dat verdachte persoonlijk aanwezig is geweest bij het toegepaste geweld zoals dat uit het onderzoek naar voren is gekomen.

Met name de klap die O. [slachtoffers] heeft opgelopen is niet door verdachte zelf gegeven.

Uit de volgende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien leidt het hof een zodanige bewuste en nauwe samenwerking af, dat zulks medeplegen voor het toegepaste en bewezenverklaard geweld oplevert.

Met name acht het hof hiervoor van belang de navolgende bewijsmiddelen:

- de verklaring van O. [slachtoffers], weergegeven op de pagina’s 000752 en volgende en 000769 en volgende van het proces-verbaal van politie en

- de verklaring van [slachtoffers] weergegeven op de pagina’s 000636 volgende van het proces-verbaal van politie en

- de verklaring van [slachtoffers] weergegeven op de pagina’s 000430en volgende van het proces-verbaal van politie.

Verdachte heeft de gewelddadigheden geaccepteerd, door zich daar niet van te distantiëren; veeleer volgt uit de bewijsmiddelen dat hij het toepassen van sancties aan anderen over liet.

Met betrekking tot het verweer onder b:

Met de raadsman is het hof – evenals de eerste rechter – van oordeel dat getuigen die in het vooruitzicht van de B-17 status zijn gesteld in de gegeven omstandigheden belang zouden kunnen hebben bij het verlenen van medewerking aan het onderzoek in de vorm van het afleggen van verklaringen, zodat het hof bijzondere behoedzaamheid dient te betrachten bij het gebruik en de waardering van die verklaringen.

Het in het vooruitzicht stellen van deze status kan zonder aanwijzingen voor het tegendeel echter niet leiden tot de gevolgtrekking dat de afgelegde verklaringen onrechtmatig zouden zijn verkregen dan wel als ongeloofwaardig van het bewijs uitgesloten dienen te worden.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat door het in het vooruitzicht stellen van de zogenaamde B-17 status de getuigen in strijd met de waarheid verklaringen hebben afgelegd. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op de overeenkomsten van die verklaringen met die van de in de tenlastelegging genoemde personen die niet in het vooruitzicht van de B-17 status zijn gesteld, de overige voor het bewijs gebezigde verklaringen, in onderlinge samenhang bezien.

Het hof overweegt daarbij in het bijzonder nog dat, voor zover de bedoelde getuigen bij de rechter-commissaris zijn gehoord, de door hen afgelegde verklaringen qua “toon” wellicht als enigszins afgezwakt kunnen worden aangemerkt, maar dat zij allen verklaren bij hun bij de politie afgelegde verklaringen te blijven en dat deze telkens - in de kern - in overeenstemming zijn met hetgeen zij tegenover de politie hebben verklaard.

Verweren met betrekking tot feit 3

Ter onderbouwing van de stelling dat verdachte van het onder feit 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs is dat het verblijf van de in de tenlastelegging genoemde vrouwen wederrechtelijk was, immers:

a. De wederrechtelijkheid van het verblijf in Nederland van de in de tenlastelegging genoemde personen moet beoordeeld worden aan de hand van de Vreemdelingenwet 1994.

b. Art. 8 van deze wet in verbinding met art. 62 Vreemdelingenbesluit bepaalt dat een vreemdeling die – kort gezegd – rechtsgeldig in Nederland is gekomen – en die arbeid gaat verrichten verplicht is onverwijld daarvan mededeling te doen aan de Korpschef der gemeente waar zij verblijven (art. 62 VB lid 1) en dat deze verplichting niet geldt indien zij kunnen aantonen dat zij naar Nederland zijn gekomen voor het verrichten van arbeid gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden te rekenen van het tijdstip van hun binnenkomst (art. 62 VB lid 2).

c. De door de in de tenlastelegging genoemde vrouwen afgelegde verklaringen zijn voor zover zij tegenover de politie zijn afgelegd en als getuigenverklaringen hebben te gelden niet bruikbaar voor het bewijs, omdat zij uitdrukkelijk door verdachte worden betwist en de vrouwen, ondanks verzoek daartoe, niet ten overstaan van een rechter zijn gehoord.

Met betrekking tot het verweer onder a

De bewezenverklaarde periode betreft medio 1999 tot en met 6 februari 2001. In die periode gold de Vreemdelingenwet 1994. Het hof onderschrijft derhalve de stelling van de raadsman op dit punt.

Met betrekking tot het verweer onder b.

Uit de bewijsmiddelen blijken de volgende feiten:

[slachtoffers] had op 6 februari 2001 geen geldige verblijfstitel

[slachtoffers] had op 17/18 januari 2001 geen identiteitspapieren

[slachtoffers] had op 17/18 januari 2001 een verlopen visum

[slachtoffers] had op 17/18 januari 2001 geen geldige identiteitspapieren

[slachtoffers] visum was verlopen

[slachtoffers] visum was verlopen

[slachtoffers] en [slachtoffers] hadden geen geldige identiteitspapieren

[slachtoffers] en [slachtoffers] hadden een verlopen visum

[slachtoffers] had valse identiteitspapieren

[slachtoffers] had een verlopen visum

Deze feiten hebben alle tot gevolg dat de genoemde personen gehandeld hebben in strijd met de Vreemdelingenwet 1994. Op grond van deze wet hebben deze feiten als rechtsgevolg dat de personen wederrechtelijk in Nederland verbleven. De onder b. genoemde rechtsregels doen daar niet aan af.

[slachtoffers] (Letse), [slachtoffers] (Hongaarse) en [slachtoffers] (Letse) waren niet visumplichtig. Voor hen geldt dat zij – van rechtswege – wederrechtelijk in Nederland verbleven, toen zij arbeid gingen verrichten, tenzij zij konden aantonen dat zij naar Nederland waren gekomen voor het verrichten van arbeid gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden te rekenen van het tijdstip van hun binnenkomst. Dit nu hebben deze personen niet aangetoond op het moment van aantreffen door de politie op 17 januari 2001. Het feit dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat deze personen zich niet onverwijld gemeld hebben bij de Korpschef der gemeente waar zij verbleven toen zij arbeid gingen verrichten, doet niet terzake, omdat de melding gold als een blijk van het feit dat men langer dan drie maanden in Nederland werkzaam wilde zijn.

Met betrekking tot het verweer onder c

Krachtens vaste rechtspraak is een verklaring van een getuige die niet verhoord is kunnen worden door een rechter, ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe van de verdediging slechts niet bruikbaar voor het bewijs indien die verklaring niet in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Daarvan is naar het oordeel van het hof sprake, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 250ter, 2e lid, aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

Het onder 2 bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 250a, eerste lid, aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

Het onder 3 primair bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf

Verdachte is ter zake mensenhandel, strafbare exploitatie van prostitutie en mensensmokkel veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk.

De advocaat-generaal heeft zich in haar eis achter de door de eerste rechter opgelegde straf geschaard.

De raadsman heeft gepleit voor een forse strafvermindering in verband met schending van de redelijke termijn in eerste aanleg.

Het hof overweegt als volgt.

Verdachte heeft een aantal seksclubs geëxploiteerd en heeft ten behoeve daarvan door middel van het plaatsen van advertenties of via bemiddeling van pooiers een groot aantal vrouwen geworven. Door de vrouwen in hun verblijf te beknotten en onder de dreiging dat de pooiers geïnformeerd zouden worden, heeft hij de vrouwen van zich afhankelijk gemaakt en hen aan zich weten te binden. Een overgroot deel van de opbrengsten ging naar hemzelf en/of de pooiers. Verdachte liet zich bij zijn activiteiten enkel leiden door zijn hang naar financieel gewin heeft de gevoelens van zelfrespect en eigenwaarde van de vrouwen daaraan volkomen ondergeschikt gemaakt. Verdachte heeft zich ter van wie hij de bezitter was. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een ondermijning van de belangen die de Nederlandse overheid heeft bij het verwezenlijken van haar beleid ter zake van illegaal verblijf van vreemdelingen en de bestrijding van illegale arbeid in Nederland.

Met betrekking tot de schending van de redelijke termijn overweegt het hof het navolgende.

Naar het oordeel van het hof is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn hier geschonden. Immers, pas na ruim twee jaar en vijf maanden nadat het hoger beroep is ingesteld komt het hof tot een einduitspraak. Echter, het hof is van oordeel dat deze overschrijding in de risicosfeer van verdachte is gelegen. Immers, de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep moest op 17 januari 2007 worden aangehouden omdat er tussen verdachte en zijn toenmalige raadsman sprake was van een onwerkbare situatie.

Het hof acht oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De reden is de ernst van de gepleegde feiten. Die ernst kenmerkt zich doordat mensen gereduceerd worden tot winstobjecten

Met betrekking tot de onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde feiten gaat het hof bij de bepaling van de gevangenisstraf uit van een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voor elke vrouw. Deze vier maanden is ingegeven door het feit dat er van een uitbuitingssituatie sprake is van gemiddeld enkele weken per vrouw en er weinig of geen fysiek geweld op de vrouwen is uitgeoefend. Met betrekking tot het onder 3 bewezen verklaarde gaat het hof uit van een gevangenisstraf voor de duur van één maand per vrouw. Het hof komt daarbij uit op een totaal van (7 x 4 maanden)+15 maanden = 43 maanden gevangenisstraf voor de bewezenverklaarde feiten.

Alhoewel het hof van oordeel is dat de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van de verdachte dient te komen, zal het hof - gelet op de complexiteit van de zaak - in zijn strafoplegging er rekening mee houden. Gelet hierop zal het hof daarom de gevangenisstraf matigen tot 40 maanden.

Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin de ernst van de bewezenverklaarde feiten onvoldoende tot uitdrukking komt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 197a, 250a, 250ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.

Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart dat het onder 1, onder 2 en onder 3 primair bewezen verklaarde oplevert:

1.

Mensenhandel door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

2.

Een ander door geweld en bedreiging met geweld en een andere feitelijkheid en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, meermalen gepleegd door twee of meer verenigde personen.

3 primair

Een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt en terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden.

Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Aldus gewezen door

mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter,

mr. J.W. de Ruijter en mr. C.R.L.R.M. Ficq,

in tegenwoordigheid van dhr. P.N.M. de Bruijn, griffier,

en op 5 september 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr. C.R.L.R.M. Ficq is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.