Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-07-2006, AY8363, 03/01204

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-07-2006, AY8363, 03/01204

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 juli 2006
Datum publicatie
19 september 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AY8363
Formele relaties
Zaaknummer
03/01204

Inhoudsindicatie

Uiteindelijk is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende voor zijn rekening en risico in 2000 onderhoudswerkzaamheden heeft verricht aan het hotel tot een bedrag van fl. 229.550,= (exclusief omzetbelasting) welke leiden tot een verlaging van de stakingswinst van de VOF met eenzelfde bedrag. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, terwijl de Inspecteur de tegenovergestelde opvatting is toegedaan.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 03/01204

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 473.937,=, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 31,=.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 4 november 2004 te 's Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.4. het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Awb partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.

1.5. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 5 april 2006 te Maastricht. Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.6. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent de deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

1.8. het Hof heeft in deze zaak op 19 april 2006 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces verbaal van die uitspraak zijn op 19 april 2006 aan partijen verzonden.

1.9. Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 30 mei 2006 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

- Belanghebbende exploiteerde met haar echtgenoot de heer A tot en met augustus 2000 een Hotel-restaurant onder de naam "VOF B" (hierna: de VOF), gelegen aan de C 148 te D;

- Belanghebbende is gerechtigd tot 75% van de winst van VOF;

- In 2000 is de VOF gestaakt en is het pand aan de C 148 te D met een boekwaarde van fl. 430.019,= verkocht voor een bedrag van fl. 800.000,=.

- Belanghebbende heeft een viertal "nota's" overgelegd. Het F rekeningnummer vermeld op deze nota's is niet bekend bij G. Voorts betreft het geen zakelijke rekening maar een privé rekening en is de rekening pas met ingang van 23 januari 2002 gebruikt.

- Ter zake van de onderhoudswerkzaamheden is door de VOF nimmer voorbelasting omzetbelasting geclaimd.

- Er zijn geen schriftelijke stukken voorhanden waaruit blijkt op welke wijze de onderhoudswerkzaamheden aan het hotel zijn gefinancierd.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Uiteindelijk is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende voor zijn rekening en risico in 2000 onderhoudswerkzaamheden heeft verricht aan het hotel tot een bedrag van fl. 229.550,= (exclusief omzetbelasting) welke leiden tot een verlaging van de stakingswinst van de VOF met eenzelfde bedrag. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, terwijl de Inspecteur de tegenovergestelde opvatting is toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het aan de uitspraak gehechte proces-verbaal van de onderzoeken ter zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de stakingswinst van "VOF B" met een bedrag fl. 229.550,=. Aangezien belanghebbende voor 75% is gerechtigd tot de winst van voornoemde VOF dient belanghebbendes belastbaar inkomen naar haar mening verminderd te worden met een bedrag van fl. 172.162,=. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de in geschil zijnde aanslag.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Naar aanleiding van de stelling van belanghebbende dat in 2000 verbouwingswerkzaamheden zijn uitgevoerd aan het hotel tot een bedrag van fl. 229.550,=, heeft de Inspecteur, na desgevraagd verkregen toestemming van het Hof, een onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de door belanghebbende omschreven verbouwingen deels zijn verricht door de nieuwe eigenaar van het hotel (rapport boekenonderzoek pagina 4, een na laatste alinea). Ter zitting heeft de Inspecteur hieraan desgevraagd toegevoegd dat deze informatie rechtstreeks afkomstig is van de nieuwe eigenaar van het hotel. Het Hof heeft belanghebbende daarop voorgehouden dat dit spoort met het feit dat de in geschil zijnde verbouwing niet in de jaarrekening 2000 van "VOF B" is opgenomen en met het feit dat ter zake van de verbouwing door voornoemde VOF geen aftrek voorbelasting omzetbelasting is geclaimd.

Tot slot bleek belanghebbende desgevraagd niet in staat de financiering van de verbouwing verder met bewijsmiddelen te staven.

Het hof heeft belanghebbende vervolgens voorgehouden dat het Hof in het midden kan laten of en zo ja tot welk bedrag de verbouwing heeft plaatsgehad zolang niet eens vast komt te staan voor wiens rekening en risico de verbouwing zou hebben plaatsgevonden.

Belanghebbende heeft ter zitting medegedeeld daarover niets verder te kunnen mededelen.

4.2. Op grond van de onder 3.2. geschetste verklaringen en omstandigheden is het Hof van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de verbouwingswerkzaamheden aan het hotel niet voor rekening en risico van belanghebbende zijn verricht. Ter zitting is dat vermoeden uitvoerig aan de orde gekomen. Belanghebbende is daarop niet of nauwelijks ingegaan. Als gevolg hiervan oordeelt het Hof dat het vermoeden dat de verbouwingswerkzaamheden aan het hotel niet voor rekening en risico van belanghebbende zijn verricht, door belanghebbende onvoldoende is ontzenuwd. Aan dit oordeel doet de verklaring van de makelaar zoals vermeld in de pleitnota van belanghebbende op pagina 3 niets af.

4.3. Nu het gelijk reeds hierom aan de zijde van de Inspecteur is en het hof beslist zoals hiervoor is vermeld, laat het Hof de vraag of, en in welke mate, verbouwingswerkzaamheden zijn uitgevoerd, onbesproken. Hierdoor kan het Hof voorbij gaan aan het uitgebreide getuigenaanbod van belanghebbende.

Dat getuigenaanbod heeft immers geen zin zolang het vermoeden gerechtvaardigd is dat de verbouwing niet voor rekening en risico van belanghebbende heeft plaatsgevonden.

4.4. Ten overvloede merkt het Hof het volgende op. Belanghebbende is bij uitspraak op bezwaar door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De Inspecteur heeft in de beroepsfase verklaard dat hij het bezwaarschrift van belanghebbende alsnog ontvankelijk verklaart. Aangezien het hof ook ambtshalve niet is gebleken dat dit oordeel van de Inspecteur op onjuiste gronden berust heeft het beroep ergens toe geleid en daarom had het beroep niet ongegrond behoren te worden verklaard.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 19 juli 2006 door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde kamer, in tegenwoordigheid van L. Abbing-van Kleef, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 juli 2006

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.