Home

Hoge Raad, 22-02-2008, BC4811, 43289

Hoge Raad, 22-02-2008, BC4811, 43289

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 februari 2008
Datum publicatie
22 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC4811
Formele relaties
Zaaknummer
43289
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:7, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:72

Inhoudsindicatie

Trefwoorden:

- bezwaar ten onrechte niet-onvankelijk varklaard;

- onjuist dictum hofuitspraak;

- terugverwijzing naar de Inspecteur.

Uitspraak

Nr. 43.289

22 februari 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 juli 2006, nr. 03/01204, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.H. Sligchers, advocaat te Maastricht.

3. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie

De Inspecteur heeft bij de in beroep bestreden uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. De gedingstukken laten echter geen andere gevolgtrekking toe dan dat de dagtekening van het aanslagbiljet 5 september 2002 is en dat het bezwaarschrift bij de Inspecteur is ingekomen op 16 oktober 2002, dat is binnen de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het bezwaar is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. In verband hiermee had het Hof het beroep gegrond in plaats van ongegrond moeten verklaren en de uitspraak van de Inspecteur moeten vernietigen, om pas daarna te beslissen omtrent het inhoudelijke geschilpunt.

4. Beoordeling van de klachten

Met betrekking tot de klacht dat het Hof heeft verzuimd de Inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt - of, zoals in dit geval, diende te vernietigen -, moet de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, lid 4, Awb de inspecteur opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vgl. HR 9 juni 2006, nr. 41130, BNB 2006/290).

's Hofs uitspraak vermeldt geen grond voor afwijking van voormelde regel, terwijl de stukken van het geding niet tot de conclusie dwingen dat goede grond daarvoor aanwezig was. De klacht slaagt derhalve. De overige klachten behoeven geen behandeling.

5. Slotsom

Het hiervoor onder 3 en 4 overwogene brengt mee dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Inspecteur zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.

6. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 43290 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

draagt de Inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende,gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 105, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 31, derhalve in totaal € 136,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1288, derhalve € 644, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 966, derhalve € 483, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2008.