Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-11-2005, AU6181, 2200347805

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-11-2005, AU6181, 2200347805

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 november 2005
Datum publicatie
18 november 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AU6181
Formele relaties
Zaaknummer
2200347805

Inhoudsindicatie

Samir A.

Het hof dient thans te komen tot een kwalitatieve beoordeling van de hiervoor beschreven materialen, met het oog op de vraag of de gezamenlijkheid van die voorwerpen in samenhang met overige belastende informatie omtrent de verdachte tot het wettig en overtuigend bewijs leidt dat de verdachte zich aan strafbare voorbereiding van een aanslag heeft schuldig gemaakt. Alvorens die vraag te beantwoorden, acht het hof het aangewezen enkele kanttekeningen te maken en zijn visie op de strafbare voorbereiding te geven, voorzover voor de beoordeling van deze zaak van belang.

Bij de beantwoording van de vraag of van strafbare voorbereiding sprake is geweest, gaat het dus om de vraag wat de kennelijke bedoeling van de verdachte was, in samenhang met de aard van die voorwerpen. Het gaat bij dat laatste niet alleen om de vraag of een middel in abstracto enige bijdrage kán leveren tot het begaan van het misdrijf dat de verdachte op het oog heeft, maar ook om het reële belang dat het betreffende materiaal voor het plegen van het uiteindelijke misdrijf zal kunnen hebben en - daarmee - de concrete en/of acute gevaarzetting die van het vervaardigen of voorhanden hebben van dat materiaal uitgaat.

Het hof beoordeelt tegen deze achtergrond het handelen van de verdachte, zoals hem onder 2 is tenlastegelegd, als volgt.

Het hof heeft er op grond van het hierboven omtrent de intentie van de verdachte overwogene geen twijfel over dat de verdachte niet alleen sympathie koestert voor terroristische acties zoals (bom)aanslagen, maar dat hij door zijn bijdrage aan de werving van 'strijders' die sympathie ook handen en voeten geeft. Het oordeel over die gerichtheid op terrorisme wordt alleen maar verder versterkt doordat - naar het hof als vaststaand aanneemt - het de verdachte is geweest die heeft geprobeerd om een geïmproviseerd explosief mechanisme te vervaardigen. In zoverre bestaat bij het hof geen twijfel over de volle omvang van de terroristische intenties van de verdachte.

De strafrechtelijke beoordeling van die intenties dient echter plaats te vinden mede tegen de achtergrond van de materialen die de verdachte daartoe voorhanden had. Het hof heeft die voorwerpen, stoffen en informatiedragers (voor zover relevant geacht) hierboven beschreven en zal die thans beoordelen.

Het hof leidt uit de inbeslaggenomen plattegronden, foto's, schetsen en aantekeningen af dat de verdachte het gebouw van de AIVD en de kazerne van het Korps Commando Troepen heeft 'afgelegd' en daarvan aantekeningen (over de bij een actie benodigde materialen) heeft gemaakt; tevens heeft hij (op internet) de situatie bij de kerncentrale Borssele 'bekeken', alsmede die bij de gebouwen van de Tweede Kamer en het Binnenhof en bij Schiphol. Een en ander draagt naar 's hofs oordeel een nog zo primitief en oppervlakkig karakter, dat het hof het onmogelijk acht dat op basis van deze vergaand onvolkomen informatie een aanval op deze objecten met enige kans op succes zelfs maar in voorbereiding kan worden genomen.

De bevindingen ten aanzien van het eivormige gele flesje met kunstmestkorrels, lampje en bedrading, aangeduid als geïmproviseerde explosieve constructie, laten geen andere conclusie toe dan dat de constructie die de verdachte beoogde te vervaardigen (nog afgezien van het gebroken gloeidraadje) in tweeërlei fundamenteel opzicht niet zou kunnen werken: een verkeerde lading en een verkeerde ontsteker voor een dergelijke lading. Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte blijkens het totaalbeeld van het inbeslaggenomen eivormige flesje nog op een kennelijk zeer onbeholpen wijze op zoek was naar wegen om een functionerende geïmproviseerde explosieve constructie te kunnen vervaardigen, bij welke zoektocht mogelijk de lijsten met adressen van winkels van de Boerenbond/Welkoop een rol hebben gespeeld. Dat ook 'restanten (van een) reiswekker' werden aangetroffen, die onder nadere voorwaarden mogelijkerwijs als tijdmechanisme zouden kunnen functioneren, doet aan de overallbeoordeling als 'onbeholpen' geenszins af.

Een en ander leidt tot de conclusie dat het hof niet twijfelt aan de terroristische intentie van de verdachte, maar dat hetgeen hij overeenkomstig de tenlastelegging in die sleutel heeft ondernomen om tot het (taalkundig gesproken) kennelijk voorbereiden van een actie met een geïmproviseerde explosieve constructie te komen, zich in een zodanig pril stadium bevond en zo onbeholpen en primitief was, dat daarvan géén reële dreiging (binnen afzienbare termijn) kón uitgaan. De verdachte stond in feite nagenoeg met lege handen. Onder die omstandigheden kan naar 's hofs oordeel niet gesproken worden van het vervaardigen of aanwezig hebben van voorwerpen, stoffen en gegevensdragers die kennelijk zijn bestemd tot voorbereiding van een aanslag zoals onder 2 tenlastegelegd, omdat die voorwerpen, stoffen en gegevensdragers die bestemming in objectieve zin redelijkerwijs niet kunnen hebben; zou men ondanks het ontbreken van die objectieve bestemming en de daarmee samenhangende gevaarzetting een verdachte tóch veroordelen, dan zou men hem ten gronde straffen voor zijn gedachten en intenties, hetgeen de wetgever juist uitdrukkelijk heeft willen uitsluiten.

De verdachte dient derhalve van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Uitspraak

parketnummer 10-030075-04

datum uitspraak 18 november 2005

TEGENSPRAAK

GERECHTSHOF TE S-GRAVENHAGE

meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van

de rechtbank te Rotterdam van 6 april 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:

Samir A[.]

thans uit anderen hoofde gedetineerd in het

Huis van Bewaring "Zoetermeer" te Zoetermeer.

1. Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en

het onderzoek op de op de voet van het bepaalde in artikel 277, tweede lid, juncto artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering onderbroken terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 31 oktober 2005 en 7 november 2005.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

2. Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen hieronder staat vermeld.

1.

hij op of omstreeks 8 april 2004 te Rotterdam in een (winkel)pand (van Edah), gelegen aan de Mathenesserdijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld

[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer kassalade(s) en/of een portemonnee en/of geld (een totaalbedrag van 707,80 euro of daaromtrent), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan EDAH, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),

welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:

- richten en/of gericht houden van een of meer (automatische) vuurwapen(s) op die [slachtoffer] en/of een of meer (andere) winkelmedewerker(s) en/of

- (daarbij) aan die [slachtoffer] en/of een of meer (andere) winkelmedewerker(s) dreigend toevoegen van (de) woorden (van de strekking): "Geen geintjes, haal het alarm eraf" en/of "Je moet de kluis voor me openen" en/of "Je moet geld in een tas doen" en/of "Ik moet papiergeld hebben" en/of "We willen de videoband hebben";

(artikel 317 lid 3 jº lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[medeverdachte] op of omstreeks 8 april 2004 te Rotterdam, in een (winkel)pand (van EDAH), gelegen aan de Mathenesserdijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] en/of een of meer (andere) winkelmedewerker(s) heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer kassalade(s) en/of een portemonnee en/of geld (een totaalbedrag van 707,80 euro of daaromtrent), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan EDAH, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of diens mededader(s) en/of aan verdachte,

welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het

- richten en/of gericht houden van een of meer (automatische) vuurwapen(s) op die [slachtoffer] en/of een of meer (andere) winkelmedewerker(s) en/of

- daarbij aan die [slachtoffer] en/of een of meer (andere) winkelmedewerker(s) dreigend toevoegen van (de) woorden (van de strekking): "Geen geintjes, haal het alarm eraf" en/of "Je moet de kluis voor me openen" en/of "Je moet geld in een tas doen" en/of "Ik moet papiergeld hebben" en/of "We willen de videoband hebben",

tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 8 april 2004 te Rotterdam en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door een rolluik van het (winkel)pand (van EDAH) te openen, waardoor die [medeverdachte] en/of diens mededader(s) dat (winkel)pand kon(den) betreden;

(artikel 317 lid 3 jº artikel 48 Wetboek van Strafrecht)

2.

hij op of omstreeks de periode van 1 november 2003 tot en met 30 juni 2004 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het/de te plegen misdrijf/misdrijven:

- moord en/of

- doodslag en/of

- opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, en/of

- opzettelijk een gebouw of getimmerte vernielen en/of beschadigen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar voor een ander te duchten is,

opzettelijk een of meer voorwerp(en) en/of stof(fen) en/of informatiedrager(s), te weten:

- een of meer plattegrond(en) en/of foto('s) en/of tekening(en) en/of schets(en), althans geschrift(en), van een of meer (overheids)gebouw(en) en/of de (nabije) omgeving van dat/die gebouw(en), te weten (onder meer) (een) gebouw(en) van de Tweede Kamer en/of het Binnenhofcomplex te Den Haag en/of de kerncentrale te Borsele en/of het Ministerie van Defensie te Den Haag en/of de luchthaven Schiphol te Haarlemmermeer en/of de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst te Leidschendam en/of het Korps Commando Troepen te Roosendaal en/of

- een of meer aantekening(en) op papier en/of een of meer notitievel(len), althans geschrift(en), behelzende een of meer opsomming(en) van benodigdheden (teneinde dat/die misdrijf/misdrijven uit te kunnen voeren en/of te kunnen faciliteren) en/of

- een of meer aantekening(en) op papier en/of een of meer notitievel(len) en/of schets(en), althans geschrift(en) , behelzende een of meer beschrijving(en) van de af te leggen route naar en/of de (te omzeilen) beveiliging van dat/die gebouw(en)(teneinde de toegang tot (het/de terrein(en) van) dat/die gebouw(en) te kunnen verkrijgen en/of (vervolgens) dat/die misdrijf/misdrijven uit te kunnen voeren) en/of

- een (papieren) document getiteld "Een advies voor degenen die zich onthouden van de strijd op de Weg van Allah" (behelzende uitleg over de oproep tot Jihad en het martelaarschap) en/of

- een memo(papier) met daarop geschreven een adres van een internetsite (te weten [internetadres],

welke internetsite bevat een "Handboek ter Voorbereiding" voor de Jihad-kaders, inhoudende uitleg over (ondermeer) wapens en/of nachtkijkers en/of

geluiddempers en/of de vervaardiging daarvan en/of guerilla oorlog en/of militaire operaties) en/of

- een agenda met daarin geschreven een adres van een internetsite (te weten [internetadres]) en/of

- een of meer aantekening(en) op papier en/of een of meer notitievel(len), althans geschrift(en), behelzende (onder meer) de beschrijving van de chemische formule van RDX, zijnde een springstof en/of

een of meer diskette(s), bevattende (onder meer) een of meer bestand(en) genaamd "videotestamenten" (waarin wordt opgeroepen tot de Jihad en/of het doden van Amerikanen en/of Joden en/of niet-Arabieren, waar men deze ook tegenkomt) en/of een of meer bestand(en) met betrekking tot de inhoud van de hedendaagse Jihad en/of behelzende (diverse) verslagen van oorlogs-, althans gevechtshandeling(en), en/of met uitleg over hoe een moslim het strijdperk betreedt en/of

- twee, althans een of meer, patroonhouder(s) (voor automatische vuurwapens) en/of

- een geluiddemper (voor een automatisch vuurwapen) en/of

- een of meer (gesoldeerde) electrische circuitje(s) en/of

- een kogelwerend vest en/of

- een nacht-/restlichtkijker en/of

- ammoniak en/of

- zoutzuur,

kennelijk bestemd tot het in vereniging, althans alleen, begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;

(artikelen 46 jº 289/287/157/170 jº 47 Wetboek van Strafrecht)

3.

hij op of omstreeks 30 juni 2004 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

een of meer patroonhouder(s), geschikt/bestemd voor een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2º van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer vuurwapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3º van die wet, geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad;

(artikelen 3 lid 1 jº 26 lid 1 jº 55 lid 3 Wet wapens en munitie jº artikel 47 Wetboek van Strafrecht)

4.

hij op of omstreeks 30 juni 2004 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 3º van de Wet wapens en munitie, te weten

* een geluiddemper voor een vuurwapen,

en/of

een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7º van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is, namelijk:

* een nabootsing van een pistool, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Star, en/of

* een nabootsing van een voor ontploffing bestemd voorwerp, namelijk een IED (Improvised Explosive Device)-flesje, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een geïmproviseerd explosief, en/of

* een nabootsing van een voor ontploffing bestemd voorwerp, namelijk een IED (Improvised Explosive Device)-pen, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een geïmproviseerd explosief,

voorhanden heeft gehad;

(artikelen 13 lid 1 jº 55 lid 1 Wet wapens en munitie jº artikel 47 van Strafrecht, mm. gepl.)

Feit 2 (gewijzigd op vordering van de advocaat-generaal):

dat hij in of omstreeks de periode van 1 november 2003 tot en met 30 juni 2004 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het/de te plegen misdrijf/misdrijven:

- moord (al dan niet meermalen gepleegd)

en/of

- opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen (in en/of aan en/of in de directe nabijheid van een of meer van de hierna onder [1] te noemen gebouwen), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen (te weten voor de personen die aanwezig zouden blijken te zijn in en/of nabij een of meer van de hierna onder [1] te noemen gebouwen), althans voor een ander te duchten is,

opzettelijk een of meer voorwerp(en) en/of stof(fen) en/of informatiedrager(s), te weten:

[1]

een of meer

- plattegronden en/of

- foto's en/of

- schetsen

van, althans een geschrift(en) met betrekking tot en/of een drager(s) van informatie met betrekking tot

een of meer (overheids)gebouwen en/of de (nabije) omgeving van dat/die gebouw(en), te weten (onder meer) (een) gebouw(en) van

- de Tweede Kamer der Staten-Generaal en/of het Binnenhofcomplex te Den Haag en/of

- de kerncentrale te Borssele en/of

- het Ministerie van Defensie te Den Haag en/of

- de luchthaven Schiphol te Haarlemmermeer en/of

- de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) te Leidschendam

- en/of het Korps Commando Troepen te Roosendaal

en/of

2]

een of meer aantekening(en) op papier en/of een of meer notitievel(len), althans geschrift(en), en/of een of meer andere informatiedrager(s), te weten (onder meer) (een) diskette(s) en/of (een) CD-rom(s) en/of (een) videoband(en) en/of (een) cassetteband(en), behelzende

een of meer beschrijving(en) van het/de adres(sen) van en/of de af te leggen route(s) naar en/of de (te omzeilen) beveiliging van dat/die (hierboven onder [1] genoemde) gebouw(en) (teneinde de toegang tot (het/de terrein(en) van)

- dat/die gebouw(en) te kunnen verkrijgen en/of te vergemakkelijken en/of (vervolgens) dat/die misdrijf/misdrijven te kunnen uitvoeren)

en/of

[3]

een of meer aantekening(en) op papier en/of een of meer notitievel(len), althans geschrift(en), en/of een of meer andere informatiedrager(s), te weten (onder meer) (een) diskette(s) en/of (een) CD-rom(s) en/of (een) videoband(en) en/of (een) cassetteband(en), behelzende

- een of meer opsomming(en) van (een) benodigdhe(i)d(en) voor het uitvoeren en/of faciliteren van dat/die misdrijf/misdrijven en/of

[4]

een of meer aantekening(en) op papier en/of een of meer notitievel(len) en/of een of meer uitdraai(en), althans geschrift(en), en/of een of meer andere informatiedrager(s), te weten (onder meer) (een) diskette(s) en/of (een) CD-rom(s) en/of (een) videoband(en) en/of (een) cassetteband(en), behelzende

- het/de adres(sen) van het/de bedrijf/bedrijven waar vorenbedoelde en/of andere benodigdhe(i)d(en) voor de uitvoering van dat/die misdrijf/misdrijven kan/kunnen worden verkregen, te weten het/de adres(sen) van (onder meer) een of meer Boerenbond- en/of Welkoopwinkel(s)

en/of behelzende

- een of meer beschrijving(en) van de af te leggen route(s) naar dat/die bedrijf/bedrijven

[5]

een of meer aantekening(en) op papier en/of een of meer notitievel(len), althans geschrift(en), en/of een of meer andere informatiedrager(s), te weten (onder meer) (een) diskette(s) en/of (een) CD-rom(s) en/of (een) videoband(en) en/of (een) cassetteband(en), behelzende

- een beschrijving van en/of een uitleg over de werking en/of vervaardiging van

* (een) wapen(s) en/of

* een onderde(e)l(en) van (een) wapen(s) en/of

* een hulpstuk(ken) voor (een) wapen(s) en/of

* (een) explosieve constructie(s) en/of

* (een) onderde(e)l(en) van (een) explosieve constructie(s) en/of

* (een) hulpstuk(ken) voor (een) explosieve constructie(s) en/of

* een of meer materia(a)l(en) geschikt om een ontploffing teweeg te brengen, te weten (onder meer) RDX,

en/of behelzende

- een of meer verwijzingen (door middel van vermelding van de url(s) [internetadres] en/of [internetadres]) naar een zodanige beschrijving of uitleg op internet

en/of behelzende

- een beschrijving van een of meer organisatie(s) die zich (onder meer) bezig houden met het teweegbrengen van ontploffingen en/of de doelstelling(en) en/of de activiteit(en) van die organisatie(s)

en/of

[6]

diverse schakelaars en/of batterijen en/of elektrische circuitjes en/of andere voorwerpen, te weten

a. een elektrisch klokje met alarmfunctie en/of

b. een (deels afgebroken) halogeenlampje met twee stukjes elektriciteitskabel daaraan gesoldeerd en/of

c. een stappenmotor en/of

d. een piëzo-ontsteker en/of

e. een kunststof reservoir met daaraan een flexibel slangetje en/of

f. een 9-Volt-blokbatterij met daaraan een beschadigde clip en/of

g. vijf intacte clips voor een 9-Volt-blokbatterij en/of

h. vier delen van een kerstboomverlichting, waarvan twee met een intact lampje en twee met een afgebroken lampje en/of

i. een zwarte en een rode elektriciteitskabel en/of

j. een printplaatje met twee LED's, met daaraan elektriciteitskabel gesoldeerd en/of

k. een stukje elektriciteitskabel met daaraan een kabelschoen en/of

l. een elektrische schakeling bestaande uit een deel van een kerstboomverlichting, een deurbelschakelaar (waarvan de achterzijde ontbreekt), een 9-Volt-blokbatterij, een kroonsteenblok, verbonden met elektriciteitskabel

en/of

[7]

een ((in stukken gebroken) eivormig) flesje van (geel) kunststof, met daarin tuin-/kunstmest en/of een gemodificeerd lampje

en/of

[8]

een portofoon

en/of

[9]

twee, althans een of meer, patroonhouder(s) (voor automatische vuurwapens)

en/of

[10]

een geluiddemper (voor een automatisch vuurwapen)

en/of

[11]

een kogelwerend vest

en/of

[12]

een of meer steekwapen(s)

en/of

[13]

een of meer voorwerp(en) dat/die uiterlijk gelijk(t)(en) op een (vuur)wapen

en/of

[14]

een nacht-/restlichtkijker

en/of

[15]

- een pipet en/of

- een pincet en/of

- luciferhoutjes en/of

[16]

een of meer chemicali(e)(ën), (in potentie) (samen met andere chemicaliën) geschikt/bestemd voor het stichten van brand of het teweegbrengen van een ontploffing, te weten (onder meer)

- ammoniak en/of

- zoutzuur en/of

- brandspiritus

en/of

[17]

ammoniumnitraatloze kunstmest, uiterlijk gelijkend op ammoniumnitraat houdende kunstmest, zijnde ammoniumnitraat houdende kunstmest een stof/voorwerp dat kan dienen als (bestanddeel van (geïmproviseerde)) springstof

welke voorwerp(en) en/of stof(fen) en/of informatiedrager(s), al dan niet in combinatie met elkaar, kennelijk bestemd waren tot het in vereniging, althans alleen, begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad.

3. Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen is beslist zoals nader in het vonnis omschreven.

De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

4. Omvang van het hoger beroep

Van dit vonnis is de officier van justitie bij akte van 18 april 2005 in hoger beroep gekomen. Blijkens de schriftuur ex artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering van 3 juni 2005 richt dit hoger beroep van de officier van justitie zich tegen de vrijspraken van de onder 1 en 2 tenlastelegde feiten. De verdachte heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.

Ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2005 heeft de advocaat-generaal bij gelegenheid van zijn voordracht van de zaak, zoals bedoeld in artikel 284, eerste lid, juncto artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering, uitdrukkelijk verklaard dat de feiten 3 en 4 niet bij het hoger beroep van de officier van justitie zijn betrokken, en dat uitsluitend ter beoordeling van het hof in hoger beroep voorliggen de aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2005 overgelegde en gedane vordering heeft de advocaat-generaal (uitsluitend) gerequireerd terzake van de aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.

Het hoger beroep van de officier van justitie is derhalve kennelijk niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde, zodat het vonnis in zoverre onherroepelijk is geworden.

Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.

5. Verzoeken en verweren

5.1 Door de verdediging is ook in hoger beroep betoogd dat de doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [adres] te Rotterdam op 30 juni 2004, het openen van een gerechtelijk vooronderzoek (GVO) en het 'tappen' van de telefoonaansluiting van de verdachte onrechtmatig zijn geschied, omdat hetgeen gerelateerd wordt in de desbetreffende aanvragen geen objectieve weergave is van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden. De verdediging heeft daaraan in hoger beroep nog toegevoegd dat er aanwijzingen zijn dat de tweede - ontsnapte - dader van de overval op de Edah-winkel een zekere [naam] is en dat deze [naam] vermoedelijk een infiltrant is die wordt aangestuurd door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), in welk verband de verdediging suggereert dat de overval door deze [naam] als infiltrant is uitgelokt teneinde een doorzoeking in de woning van de verdachte te legitimeren. De verdediging heeft in dit kader het verzoek gedaan deze [naam] als getuige te horen, alsmede de voor de overval op de Edah-winkel onherroepelijk veroordeelde [medeverdachte], verbalisant Toor en de plaatsvervangend directeur van de AIVD.

Het hof stelt voorop dat de verdachte bij dit verweer en verzoek geen belang heeft, gelet op de hierna te geven beslissingen ten gronde betreffende de feiten 1 en 2. Reeds hierom dienen het verweer en het verzoek te worden gepasseerd.

Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt.

Naar het oordeel van het hof waren de in de aanvragen vermelde feiten en omstandigheden in de kern juist, zij het dat deze in de loop van het onderzoek op onderdelen enige nuancering hebben gekregen. Van misleiding van de rechter-commissaris is dan ook geen sprake geweest. Deze feiten en omstandigheden hebben redelijkerwijs ook voldoende grondslag kunnen vormen voor toewijzing van die vorderingen. De voorwerpen, stoffen en informatiedragers, die vervolgens bij de doorzoeking zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen, zijn als dermate verdacht aan te merken dat deze redelijkerwijs voldoende grondslag hebben kunnen vormen om tot uitbreiding van het GVO te leiden.

De in hoger beroep door de verdediging ingenomen stellingen aangaande [naam] zijn dermate mistig en speculatief van aard, dat zij deze beoordeling - achteraf bezien - niet anders kunnen maken. De gestelde omstandigheden dat de naam van [naam] direct of indirect in meerdere onderzoeken voorkomt en dat hij desondanks eerst recent, na perspublicaties, is aangehouden, kunnen deze stellingen ten ene male niet onderbouwen. De verdediging heeft voorts op geen enkele wijze geconcretiseerd welke gevolgen voor de beoordeling van feit 2 aan een mogelijke betrokkenheid van [naam] bij de overval zouden moeten worden verbonden. Zelfs indien er aanwijzingen zouden zijn voor de veronderstelling dat [naam] aan de overval heeft deelgenomen als een door de AIVD gerunde infiltrant, is niet, laat staan gemotiveerd, gesteld dat opsporingsambtenaren en/of de officier van justitie hiervan op de hoogte waren en daarvan gebruik hebben gemaakt teneinde de doorzoeking van de woning van de verdachte te legitimeren. Integendeel: door de verdediging is gesteld dat het zeer goed mogelijk is dat het openbaar ministerie hiervan geen wetenschap heeft gehad.

Ook op deze gronden bestaat dus geen noodzaak tot het horen van de door de verdediging genoemde getuigen, nu zulk nader onderzoek niet kan bijdragen aan enige ten aanzien van de ten laste gelegde feiten te nemen beslissing zoals bedoeld in de artikelen 348, 350 en 359a van het Wetboek van Strafvordering, in ieder geval voorzover het het onder 2 tenlastegelegde betreft.

5.2 De verdediging heeft verzocht om, zo het hof mocht overwegen gebruik te maken van bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) die zijn neergelegd in de na het vonnis in eerste aanleg uitgebrachte rapporten, het onderzoek te heropenen om contra-expertise mogelijk te maken. De verdediging stelt, zoals al eerder in haar faxbericht van 2 november 2005 aangeduid, in verband hiermee dat het NFI door zijn nauwe samenwerking met de advocaat-generaal tot een partijdeskundige van het openbaar ministerie is verworden. Het hof wijst dit verzoek om de navolgende redenen af:

a) de verdediging heeft ter terechtzitting van

31 oktober 2005 en 7 november 2005 alle gelegenheid gehad de getuige-deskundigen van het NFI over hun bevindingen te bevragen, maar heeft vervolgens op geen enkel punt aangegeven de bevindingen van deze deskundigen te betwisten;

b) de bevindingen van het NFI hebben in vergaande mate betrekking op objectief vast te stellen en in de rapportage verantwoorde gegevens, hetgeen de zinvolheid van contra-expertise in aanmerkelijke mate relativeert;

c) de kritiek van de verdediging miskent bovendien dat een zinvolle vraagstelling inzake te verrichten onderzoek geen (volstrekt) open karakter kan hebben, maar vereist dat die vraagstelling wordt gerelateerd aan overige in het onderzoek totdan naar voren gekomen gegevens, opdat onderzoek zo gericht mogelijk kan plaatsvinden;

d) de kritiek van de verdediging miskent bovendien dat de wijze van formulering van de onderzoeksvragen zoals door het NFI aan de advocaat-generaal aanbevolen voorafgaand aan het onderzoek dat resulteerde in de rapportages d.d.

3 en 4 november 2005, samenhangt met de benadering van onderzoek vanuit een hypothetisch-deductieve methode en

- reeds gelet op de geformuleerde paren elkaar uitsluitende hypothesen - geenszins uiting is van vooringenomenheid.

Het hof onderkent overigens wel dat - mede door de eigen onderzoeksvragen van het hof d.d. 21 september 2005 aan de advocaat-generaal en de (op het laatste moment) aan het licht gekomen nieuwe stukken van overtuiging, het tempo van waarheidsvinding in hoger beroep bepaald hoog is geweest. Het hof constateert dat het - mét de verdediging en de advocaat-generaal - dat tempo zelf ook heeft moeten 'bijbenen', maar vermag niet in te zien dat daardoor aan de rechten van de verdediging tekort is gedaan.

5.3 Door de verdediging is gesteld dat de gewijzigde tenlastelegging betreffende feit 2, voorzover deze betreft "het hebben vervaardigd en/of voorhanden ... gehad" van de onder [7], [9], [10] en [13] vermelde voorwerpen (IED-flesje, patroonhouders, geluiddemper en nabootsing van een vuurwapen), hetzelfde feit betreft (naar het hof begrijpt: in de zin van artikel 68 van het Weboek van Strafrecht) als de feiten waarvoor de verdachte bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank van 6 april 2005 onder (3) en (4) (gekwalificeerd als overtredingen van de artikelen 13 respectievelijk 26 van de Wet wapens en munitie) is veroordeeld, zodat het openbaar ministerie op grond van het 'ne bis in idem' beginsel in zoverre niet-ontvankelijk is in zijn vervolging betreffende feit 2.

Het hof verwerpt dit verweer op de volgende gronden.

De gewijzigde tenlastelegging betreffende feit 2 is kennelijk toegesneden op de delictsomschrijvingen van de artikelen 157 en/of 289 juncto artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is - als algemeen leerstuk houdende uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid - een onvolkomen delictsvorm (zoals ook de poging ex artikel 45 van het Wetboek Strafrecht), waarvan de reikwijdte en betekenis accessoir zijn aan de eigenlijke verbodsnormen van de zelfstandige delictsomschrijvingen, in dit geval dus aan de misdrijven brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing en/of moord. Aldus gaat het bij de aard van het strafrechtelijk verwijt ten aanzien van het onder 2 (gewijzigd) ten laste gelegde om deze 'doel'misdrijven, níet zozeer om de gedragingen met betrekking tot de middelen die volgens de tenlastelegging hebben gestrekt tot de voorbereiding van die misdrijven, te weten het vervaardigd hebben en/of het voorhanden hebben gehad van de in de tenlastelegging bedoelde voorwerpen, stoffen en/of informatiedragers.

Ten aanzien van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht staat als beschermd belang voorop de algemene veiligheid van personen of goederen, bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht het menselijk leven. Ten aanzien van de artikelen 13 en 26 van de Wet wapens en munitie heeft het volgende te gelden: de primaire strekking van de wapenwetgeving is de beheersing van het legale wapenbezit en de bestrijding van het illegale wapenbezit. Alhoewel de wapenwetgeving als achterliggend doel mede beoogt de samenleving - bij wijze van preventie - te beschermen tegen ongecontroleerd wapenbezit en tegen de gevaren die dat ongecontroleerde bezit voor de samenleving met zich kan brengen, regeert als haar rechtstreekse strekking niet de bescherming van de belangen van de algemene veiligheid van personen of goederen noch die van het menselijk leven. Aldus bezien zijn de primaire strekkingen van enerzijds de delictsomschrijvingen van de artikelen 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en anderzijds die van de artikelen 13 en 26 van de Wet wapens en munitie wezenlijk uiteenlopend.

Tussen enerzijds de in de gewijzigde tenlastelegging betreffende feit 2 aan de verdachte verweten gedragingen en anderzijds de door de rechtbank onder (3) en (4) ten laste van de verdachte bewezen verklaarde gedragingen ontbreekt een wezenlijke samenhang in het handelen en de verwijtbaarheid van de verdachte. Het feitelijk gebeuren, waarop in de gewijzigde tenlastelegging betreffende feit 2 wordt gedoeld, betreft immers het vervaardigd hebben en/of het voorhanden hebben gehad van een samenstel van diverse - illegale én legale - middelen met het concrete doel om met behulp daarvan moord en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing te begaan, waarbij de voorbereiding van die concrete doelen en de daaraan inherente misdadige intentie dus primeren, welke doelen en intentie bij het louter in strijd met de wet voorhanden hebben van wapens geen rol spelen. Aldus bezien springt ook het wezenlijk onderscheid in verwijtbaarheid in het oog ten aanzien van degene die zich bezig houdt met de concrete voorbereiding van levensbedreigende misdrijven ten opzichte van degene die zich schuldig maakt aan illegaal wapenbezit.

Een en ander brengt mee dat geen sprake is van 'hetzelfde feit' in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht.

6. Beoordeling van het vonnis

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

7. Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en negen maanden, met aftrek van voorarrest.

8. Overwegingen ten aanzien van feit 1

8.1 Op donderdag 8 april 2004 omstreeks 20.35 uur hebben twee personen een gewapende overval gepleegd op de winkelvestiging van de Edah aan de Mathenesserdijk te Rotterdam. De winkel was toen reeds voor het publiek gesloten. In het pand waren nog slechts aanwezig de plaatsvervangend bedrijfsleider [slachtoffer] en zes part-time medewerkers, in de stukken als 'vakkenvullers' aangeduid. Eén van de medewerkers was de verdachte, die toen enige maanden in dienst was van de Edah. Kort vóór de overval had één van de medewerkers, [naam], van binnenuit het rolluik geopend, dat vanuit de Schaepmanstraat toegang gaf tot de laad- en loshal, teneinde een tweetal vrouwelijke medewerkers naar buiten te laten. Volgens [naam] was het gebruikelijk dat één van de medewerkers het rolluik bediende om deze te openen of te sluiten. Het rolluik werd bediend via een knoppenkastje, bevestigd aan de muur rechts van het rolluik. Niet is gebleken van enig bestendig gebruik of van enige instructie met betrekking tot de persoon of personen die het rolluik mochten bedienen. Volgens [slachtoffer] kon iedereen dat. Omstreeks 20.35 uur is het rolluik opnieuw geopend, en wel door de verdachte met in zijn directe nabijheid meerdere van zijn collega's die zich in de hal hadden verzameld om het pand te verlaten. Daarop zijn twee personen de hal binnen gekomen, gewapend met een automatisch geweer (later geïdentificeerd als een Zastava M-70) respectievelijk een machinepistool (later geïdentificeerd als een Wz-63). Volgens [naam] heeft een van de overvallers zijn wapen op de verdachte gericht met bevel: 'zakken, zakken', waarop de verdachte door zijn knieën zakte en pas daarna begreep dat hij het rolluik moest laten zakken, hetgeen hij toen ook gedaan heeft. Vervolgens hebben de overvallers bivakmutsen over hun hoofd getrokken, waardoor hun gezichten bedekt werden. Enkele van de medewerkers (niet alle) hebben verklaard dat zij de beide overvallers zonder bivakmuts hebben gezien, onder wie [naam] die heeft verklaard dat hij hen bij nadere confrontatie zou kunnen herkennen. De verdachte heeft - als getuige - verklaard dat hij de overvallers niet goed heeft kunnen zien, terwijl hij niet heeft verklaard over de omstandigheid dat de overvallers aanvankelijk de bivakmutsen nog niet over het hoofd hadden getrokken. Vervolgens zijn alle medewerkers en [slachtoffer] onder bedreiging van de vuurwapens via de winkelruimte naar het bedrijfsleiderkantoor gedirigeerd. [slachtoffer] is gedwongen via dit kantoor naar het naastgelegen kassakantoor te gaan, waar zich de geldkluis bevond. [slachtoffer] heeft op bevel van een van de overvallers de kluis geopend en een gedeelte van de inhoud (ongeveer 700 Euro) in een plastic tas gedaan, waarmee de overvallers zijn vertrokken nadat zij alle medewerkers en [slachtoffer] in het bedrijfsleiderkantoor bijeen hadden gebracht. Volgens een van de medewerkers, [naam], zou de verdachte in het arabisch hebben gezegd: "Hoe kan mij dit gebeuren; ik werk hier net twee maanden". [slachtoffer] heeft nog verklaard dat de overvallers, als zij beter waren ingelicht, een veel grotere buit zouden hebben gehad.

Kort na de overval (om ongeveer 20.50 uur) is één van de overvallers op straat aangehouden door de politie. Het betreft [medeverdachte]. De andere overvaller wist op dat moment te ontkomen.

8.2 Uit de voorhanden gegevens met betrekking tot de feitelijke gang van zaken tijdens de overval is geen bewijs te putten van enige strafrechtelijk relevante betrokkenheid van de verdachte bij het plan en/of de uitvoering van deze overval. Dat het de verdachte is geweest die het rolluik heeft geopend, waardoor de overvallers het pand zijn binnengekomen, belast hem niet, omdat het rolluik kennelijk door elke medewerker kon worden bediend. Niet is gebleken van enig teken door de overvallers aan de verdachte om voor hen het rolluik te openen noch dat de overvallers buiten hebben gewacht tot het moment dat de verdachte het rolluik voor hen zou openen. De verdachte heeft het rolluik geopend in aanwezigheid van meerdere van zijn collega's, niet op heimelijke wijze zoals voor de hand zou hebben gelegen indien hij in het complot had gezeten. De omstandigheid dat de verdachte na het bevel 'zakken' eerst door zijn knieën zakte alvorens hij begreep dat hij het rolluik moest laten zakken, is een aanwijzing dat de verdachte niet op de hoogte was van de wijze waarop de overvallers bij de overval te werk zouden gaan. Dat de verdachte - als getuige - heeft verklaard dat hij de overvallers niet goed heeft kunnen zien en niet heeft verklaard over de omstandigheid dat de overvallers aanvankelijk de bivakmutsen nog niet over het hoofd hadden getrokken, belast de verdachte in bewijsrechtelijke zin niet, omdat hij niet de enige is die in deze zin heeft verklaard en omdat het zeer wel denkbaar is dat zijn (niet-)waarneming door de schok van de overval en de psychische druk van de wapendreiging is beïnvloed. [medeverdachte] heeft als verdachte verklaard dat hij bij de door hem gepleegde overval niemand die bij de Edah werkte, heeft herkend en dat hij daar ook niemand kent, terwijl [slachtoffer] heeft verklaard dat de overvallers, als zij beter waren ingelicht, een veel grotere buit zouden hebben gehad, welke verklaringen als voor de verdachte ontlastend worden aangemerkt.

8.3 Uit de voorhanden onderzoeksgegevens met betrekking tot de door de overvallers gebezigde vuurwapens en de op

30 juni 2004 in de zolderberging behorende bij de woning van de verdachte aangetroffen wapenonderdelen (patroonhouders en geluiddemper) is evenmin bewijs te putten van enige betrokkenheid van de verdachte bij het plan en/of de uitvoering van de overval.

Ten aanzien van de twee patroonhouders wordt door de technische recherche verklaard dat deze specifiek bestemd zijn voor automatische geweren van het type Kalashnikov AK-47 of daarvan afgeleide vuurwapens, zoals bijvoorbeeld het automatische geweer Zastava M-70. Dat de patroonhouders geschikt zijn voor gebruik in het bij de overval gebruikte vuurwapen Zastava M-70, rechtvaardigt evenwel geenszins de conclusie dat er enig concreet verband bestaat tussen die patroonhouders en dat vuurwapen, in de zin dat deze patroonhouders ook daadwerkelijk hebben behoord bij de (later) bij de overval gebruikte Zastava M-70 of uitsluitend voor dat wapen geschikt zijn.

Ten aanzien van de geluiddemper wordt door de technische recherche verklaard dat deze door middel van een schroefdraad kan worden aangebracht op het bij de overval gehanteerde machinepistool Wz-63, maar in ieder geval ook op een machinepistool MP-40 en een Kroatisch machinepistool, die in het referentiebestand van de Technische Recherche van het regiokorps Rotterdam-Rijnmond voorhanden waren. Op grond van de betrekkelijke zeldzaamheid van laatstgenoemde wapens (voorzover hier te lande in beslag genomen) wordt gesteld dat het onwaarschijnlijk is dat de geluiddemper voor een ander wapen dan de bij de overval gebezigde Wz-63 is bestemd, maar niet uitgesloten wordt geacht dat de geluiddemper ook op andere vuurwapens kan worden aangebracht, hetgeen het hof bepaald een 'understatement' voorkomt.

Op verzoek van het hof is door het NFI op 24 oktober 2005 nader gerapporteerd over de mogelijke relatie tussen deze geluiddemper en de Wz-63. Daaruit blijkt dat bij het NFI geen kennis en documentatie voorhanden is betreffende de

vraag hoe specifiek de geluiddemper is. Voorts wordt gerapporteerd, dat bij montering van de geluiddemper op de bij de overval gebruikte Wz-63 de geluiddemper niet zuiver in lijn staat met de loop van dat wapen, dat de geluiddemper een mechanische belasting veroorzaakt op het bewegende deel van het afvuurmechanisme van het wapen, en dat bij het schieten doorlaadstoringen (kunnen) ontstaan als de geluiddemper op de loop van het wapen is gemonteerd. Ten aanzien van op de schroefdop op de loop van de Wz-63 en op de geluiddemper aangetroffen verf wordt verklaard dat deze verven niet van elkaar zijn te onderscheiden in de onderzochte kenmerken en dat de aard van deze overeenkomst een aanwijzing geeft voor een verband tussen de geluiddemper en de Wz-63. Een 'aanwijzing' is de een na laagste van de zeven door het NFI in deze gehanteerde positieve waarschijnlijk-heidsgraden. Deze gegevens kunnen niet, ook niet in onderling verband bezien, tot de conclusie leiden dat de geluiddemper daadwerkelijk deel heeft uitgemaakt van de bij de overval gebruikte Wz-63 of uitsluitend voor dat wapen geschikt is.

8.4 Wat betreft de vermoede relatie tussen de verdachte en een van de overvallers, [medeverdachte], overweegt het hof dat er weliswaar aanwijzingen zijn dat beiden elkaar op 8 april 2004 direct of indirect (via hun partners) hebben gekend, maar dat, indien zulks al was komen vast te staan, een zodanige relatie geen bewijs kan opleveren voor enige strafrechtelijk relevante betrokkenheid van de verdachte bij de overval, ook niet in samenhang bezien met de andere, hiervoor besproken gegevens en de omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard [medeverdachte] niet te kennen en nooit contact met hem te hebben gehad.

8.5 Tenslotte wijst het hof op een opgenomen vertrouwelijk gesprek tussen de verdachte, zijn echtgenote en zijn schoonmoeder in de bezoekruimte van de Penitentiaire Inrichting 'Nieuwegein' op 16 augustus 2004 (pagina 775 van zaakdossier 1). Uit dat gesprek, uit de context waarvan het hof opmaakt dat de verdachte zich er toen niet van bewust was te worden afgeluisterd, kan worden afgeleid dat [medeverdachte] niet eens wist dat de verdachte op 8 april 2004 bij de overvallen Edah-winkel werkzaam was, welk gegeven door het hof als ontlastend voor de verdachte wordt aangemerkt.

8.6 De slotsom kan derhalve geen andere zijn dan dat toereikend wettig en overtuigend bewijs van hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd ten ene male ontbreekt, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

9. Overwegingen ten aanzien van feit 2

9.1 Voorafgaand aan de bespreking van de vraag of bewezen kan worden verklaard hetgeen aan de verdachte wordt verweten, wijst het hof op het navolgende. Het hof heeft zich erop toegelegd maximale duidelijkheid te verkrijgen omtrent de (mogelijke) betekenis die de verschillende onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, stoffen en informatiedragers voor het bewijs zouden kunnen hebben.

Daarbij heeft het hof moeten vaststellen dat niet in alle opzichten in het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van een verslaglegging die het mogelijk maakt een eenduidig verband te leggen tussen (bevindingen ten aanzien van) stukken van overtuiging en de inbeslagneming onder de verdachte ('chain of evidence'). Evenmin was uit het dossier steeds duidelijk op welke wijze met die stukken van overtuiging was omgesprongen ('chain of custody'). Het hof heeft daarom voorafgaande aan de terechtzitting een aantal onderzoeken doen uitvoeren en een aantal getuigen en getuige-deskundigen over een en ander op de terechtzitting gehoord. Dit heeft er onder meer toe geleid dat ná de inhoudelijke behandeling op

31 oktober 2005 nog een blik met kunstmest 'boven water' kwam waarvan de inhoud nog ijlings door het Nederlands

Forensisch Instituut - ook vergelijkend - onderzocht is kunnen worden. Het behoeft geen betoog dat een dergelijke

gang van zaken geen aanbeveling verdient. Het hof kan - terugziende - echter vaststellen dat een en ander er niet toe heeft geleid dat aan de waarheidsvinding te kort is gedaan.

9.2 Aan de verdachte wordt bij gewijzigde tenlastelegging onder 2 verweten - kort gezegd - dat hij een of meer ernstige misdrijven heeft voorbereid en dat hij daartoe opzettelijk voorwerpen, stoffen en/of informatiedragers (zoals in de tenlastelegging nader gespecificeerd en omschreven) heeft vervaardigd en/of voorhanden gehad, welke middelen kennelijk waren bestemd tot het begaan van die misdrijven. Die misdrijven worden in de tenlastelegging omschreven als moord en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing.

De advocaat-generaal heeft ter gelegenheid van zijn requisitoir betoogd dat het centrale verwijt dat aan de verdachte in feit 2 wordt gemaakt, is dat hij voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor het teweegbrengen van één of meer ontploffingen in of nabij de in de tenlastelegging genoemde (overheids)gebouwen en dat het voor de bewezenverklaring van dergelijke voorbereidingshandelingen vanzelfsprekend van belang is om te kijken naar de wijze waarop het voltooide delict zich in het algemeen zal toedragen. Algemene ervaringsregelen leren volgens de advocaat-generaal dat een aanslag met explosieven veelal zal beginnen met een motief, dat het motief doorgaans mede de keus voor het doelwit bepaalt, dat dit doelwit uiteindelijk (zo dicht mogelijk) benaderd moet worden, dat het daarbij van belang is te weten waar het doelwit zich (exact) bevindt en of er al dan niet sprake is van obstakels, hetzij in de vorm van fysieke barrières, hetzij in de vorm van beveiliging door (al dan niet bewapende) personen. De verwijzing naar 'moord' in de tenlastelegging ziet, aldus de advocaat-generaal, op de situatie waarin de aanslagpleger die beveiligers uitschakelt door hen om het leven te brengen. Vervolgens zal het explosief aangebracht worden, waarna het tot ontploffing wordt gebracht. De advocaat-generaal heeft in deze sleutel een aantal in de gewijzigde tenlastelegging opgesomde voorwerpen, stoffen en informatiedragers zonder belang

geacht en derhalve buiten beschouwing gelaten. Het hof volgt de advocaat-generaal in beginsel in die gedachtegang en zal hierna de voorwerpen, stoffen en informatiedragers bespreken, voorzover naar 's hofs oordeel relevant, waaronder ook alle door de advocaat-generaal belangrijk geachte voorwerpen.

Het hof zal die in de tenlastelegging genoemde middelen afzonderlijk en in hun gezamenlijkheid beoordelen op hun gebruiksmogelijkheden, zoals door de advocaat-generaal bedoeld, en op het misdadige doel dat de verdachte

mogelijk met het gebruik van die middelen voor ogen heeft gehad; alles voorzover komt vast te staan dat de verdachte deze middelen heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad.

9.3 Dienaangaande valt uit de beslaglijst af te leiden dat deze voorwerpen, stoffen en informatiedragers vrijwel alle werden aangetroffen in de slaapkamer (aangeduid met nummer 7), dan wel op het daarnaast gelegen balkon (aangeduid met nummer 8), dat uitsluitend via die slaapkamer te bereiken is. De verdachte heeft destijds zelf verklaard dat hij deze slaapkamer samen met zijn vrouw gebruikte, hetgeen bevestiging vindt in onder andere het gegeven dat bij dactyloscopisch onderzoek op een aantal in deze slaapkamer aangetroffen documenten, die hieronder nader zullen worden besproken, naast aantekeningen, die hoogstwaarschijnlijk door de verdachte zijn geschreven, vingersporen van de verdachte zijn aangetroffen. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte al deze voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarbij het hof in zijn overtuiging wordt gesterkt door de omstandigheid dat de verdachte nimmer opheldering heeft willen verschaffen over de aanwezigheid van deze voorwerpen en hun doel en functie. Het hof laat rusten de vraag of de verdachte de hierna onder 'tweede categorie' te vermelden voorwerpen voorhanden heeft gehad, nu het hof aan de aanwezigheid van deze voorwerpen blijkens de hierna onder 9.4.2 te melden overwegingen voorbij zal gaan.

9.4 Het hof onderscheidt bij de aldus te bespreken zaken een aantal categorieën.

9.4.1 Tot een eerste categorie behoren de voorwerpen en stoffen die mogelijkerwijs kunnen worden aangemerkt als te zijn bedoeld als (onderdelen van of grondstoffen voor) een geïmproviseerde explosieve constructie. Het gaat daarbij om de navolgende in de tenlastelegging van feit 2 (onder na te melden nummer) genoemde

[6] elektrische circuits met toebehoren,

[7] het eivormige gele flesje met kunstmest en een 'gemodificeerd' lampje,

[15] de pipet, pincet en luciferhoutjes, waaraan het hof geen zelfstandige betekenis vermag toe te kennen (en waaraan het dan ook voorbij gaat),

[16] enkele chemicaliën en

[17] de kunstmest.

9.4.1.1 Over de (mogelijke) betekenis van bedoelde voorwerpen en stoffen is door de getuige-deskundigen

ir. P.C.A.M. de Bruyn en ir. ing. R.M. van der Knijff, beiden verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 maart 2005 en 24 oktober 2005 gerapporteerd; het hof ontving bovendien van de hand van ir. De Bruyn een algemene rapportage uit januari 2005 over "Ammoniumnitraat en ammoniumnitraatspringstoffen in een forensisch-technisch perspectief", alsmede een rapport d.d. 4 november 2005 omtrent de inhoud en de samenstelling van de onder [16] bedoelde (flessen met) chemicaliën en de in de woning van de verdachte aangetroffen kunstmest. Beide deskundigen zijn ter terechtzitting van 31 oktober 2005 en 7 november 2005 gehoord, waarbij de aandacht geconcentreerd is geweest op explosieve constructies op basis van zogenaamde ANFO-mengsels (van AmmoniumNitraat en een brandstof - "Fuel Oil"). Daarbij is het navolgende naar voren gekomen.

In algemene termen gesproken zijn om een functionerende explosieve constructie te verkrijgen vereist: een explosieve lading, een ontsteker van die lading en een activeringsmechanisme voor die ontsteker. Daarbij is ten aanzien van de explosieve lading het onderscheid in deflagrerende en detonerende ladingen van belang. Eerstgenoemde ladingen (die veelal verhoudingsgewijs minder krachtig zijn) zijn gevoelig voor de toevoer van hitte en kunnen daardoor tot ontsteking komen. Dat lukt niet bij detonerende ladingen - met een grote vernietigende (brisante) werking - waarvoor een speciale ontsteker (slagpijpje e.d.) nodig is.

De gloeidraad van een lampje, waarvan het beschermende glas is verwijderd zodat deze gloeidraad in onmiddellijk contact met de lading (en de lucht) staat, geeft bij de doorvoer van voldoende elektrische stroom zodanige hitte af dat daardoor een deflagrerende lading tot ontbranding kan worden gebracht, zodat een dergelijke gloeidraad als ontsteker van een deflagrerende lading kan worden aangemerkt.

Een aldus 'gemodificeerd' lampje kan van stroom worden voorzien door het op te nemen in een elektrisch circuit

- met een voedingsbron - dat op enigerlei wijze kan worden gesloten met behulp van een al dan niet op afstand bestuurde of van een tijdmechanisme voorziene schakelaar: het activeringsmechanisme.

Ladingen op basis van ammoniumnitraat die tot ontploffing (kunnen) worden gebracht, behoren tot de categorie detonerende springstoffen. Een dergelijke lading alleen kan, aldus de deskundige De Bruyn, eigenlijk niet door

een slagpijpje worden ontstoken. Daartoe is vereist dat het ammoniumnitraat wordt vermengd met (een) andere

stof(fen) als 'inleidlading' met een hoge detonatiesnelheid. Bovendien wordt de werking van het

ammoniumnitraat bevorderd door toevoeging van een 'brandstof' (die met de bij de ontbinding van het ammoniumnitraat vrijkomende zuurstof verbrandt). Indien een en ander niet op adequate wijze en/of niet in de juiste verhoudingen gebeurt, blijft explosie achterwege. Ondanks deze complicaties zijn in de afgelopen jaren velen er, ondanks hun beperkte ervaring, in geslaagd een functionerende geïmproviseerde explosieve constructie op basis van ammoniumnitraat te vervaardigen, aldus de deskundige De Bruyn.

Ammoniumnitraat kan worden verkregen uit kunstmest die vrij verkrijgbaar is. Kunstmest kan echter ook bestaan uit tal van andere stikstofverbindingen, die géén basis kunnen vormen voor een explosieve lading, of deze mede bevatten. Voor een explosieve lading is altijd tenminste ammoniumnitraat zelf vereist. De produktinformatie op de zak met kunstmest in de onderhavige zaak, met onder meer de (NPK)kengetallen voor de gewichtspercentages stikstof, fosfor en kalium, biedt geen inzicht in de aanwezigheid van ammoniumnitraat in die kunstmest, waardoor identificatie van kunstmest als (voldoende) ammoniumnitraathoudend uitgangspunt voor een explosieve lading wordt bemoeilijkt. Bovendien zal een dergelijke kunstmest verder moeten worden bewerkt.

9.4.1.2 Bij onderzoek van het materiaal in het eivormige gele flesje dat in deze zaak is aangemerkt als geïmproviseerde explosieve constructie [1.001/3.005], in het monster uit de zak ASEF kunstmest [1.002/3.006], in het monster uit de fles met opschrift "brandspiritus" [3.004] en uit het monster uit een aangetroffen blik [3.007] is vastgesteld dat de samenstelling in alle gevallen zodanig was dat deze materialen op geen enkele wijze enige rol kunnen spelen als (grondstof voor een) explosieve lading.

In de woning van de verdachte zijn flessen in beslag genomen die blijkens hun opschrift (huishoud)chemicaliën zouden bevatten. Ten aanzien van de stoffen ammonia(k), (verdunde) zoutzuur en gootsteenontstopper, waarmee blijkens voormeld rapport d.d. 4 november 2005 de respectieve flessen inderdaad blijken te zijn gevuld, heeft de deskundige De Bruyn ter terechtzitting van 31 oktober 2005 verklaard dat deze geen enkele rol kunnen spelen bij het vervaardigen van een explosieve lading.

Uitsluitend de brandspiritus kan enige rol spelen (als bij te mengen brandstof). De fles met brandspiritus was

overigens volgens het proces-verbaal van W. Noordzij d.d. 2 november 2005 'leeg'.

Blijkens meervermeld rapport van 4 november 2004 bevatte de fles bij onderzoek (in november 2005) geen brandspiritus, doch een kleine hoeveelheid grijs materiaal, dat qua chemische samenstelling overeenkomt met de vaste stof in het eivormige gele flesje.

Ten aanzien van het inbeslaggenomen samenstel van bedrading, batterij en lampje heeft de deskundige

Van der Knijff vastgesteld dat dit (onder voorwaarde) een elektrisch circuit kan vormen met de deurbelschakelaar als 'activeringsmechanisme'; bij gebruikmaking van het eveneens aangetroffen 9 meter lange snoer kan het lampje ook op enige afstand tot branden worden gebracht. Een dergelijk lampje kan - zoals hiervoor aangegeven - na verwijdering van het glas als ontsteker voor daarvoor geschikte (deflagrerende) explosieve ladingen worden gebruikt; die functie kan een dergelijk lampje echter niet hebben bij een lading op basis van ammoniumnitraat.

Het zich bij de inbeslaggenomen stukken bevindende 'elektrische klokje met alarmfunctie'(door de Technische Recherche omschreven als: "restanten (van een) reiswekker") zou - mits voorzien van een batterij met het juiste vermogen - de rol van activeringsmechanisme 'op termijn' voor een ontsteker kunnen spelen.

9.4.1.3 Ten aanzien van de onderzochte materialen heeft de getuige-deskundige De Bruyn in zijn rapport van

24 oktober 2005 (door hem ter terechtzitting bevestigd) - mede op basis van het onderzoek door de getuige-deskundige Van der Knijff - onder meer de navolgende conclusies geformuleerd:

"Het geheel aan aangetroffen materialen geeft aan dat vrijwel zeker getracht is een explosieve constructie te vervaardigen. Dat blijkt uit de combinatie van de volgende materialen:

1. het voorwerp met het gemodificeerde lampje in het gele, kunststof flesje [1.001]

2. het op kunstmest gelijkende product (de korrels uit materiaal [1.001](Hof: zijnde thans ook 3.005), dat gemengd is met een vluchtige koolwaterstofverbinding en

3. de elektrische schakeling met het kerstboomlampje [2.003], de gemodificeerde kerstboomlampjes [2.003] en het elektriciteitsdraad [2.002].

Een andere toepassing van deze materialen is ons niet bekend.

De aangetroffen materialen [1.001, 2.002 t/m 2.004] vormen tezamen geen deugdelijke explosieve constructie, omdat er geen explosieve lading aanwezig is en omdat er geen ontsteker aanwezig is die een ANFO-mengsel kan ontsteken."

Het hof neemt deze conclusie over en maakt die tot de zijne, waarbij het uitdrukkelijk vaststelt dat derhalve in tweeërlei opzicht sprake is van een samenstel van voorwerpen en stoffen, die níet een functionerende geïmproviseerde explosieve constructie oplevert. Bovendien moet worden vastgesteld dat de overige aangetroffen chemicaliën onmogelijk tot een andere conclusie kunnen leiden. Het hof stelt bovendien vast dat er geen enkele aanwijzing is dat de verdachte over enige deflagrerende explosieve lading beschikte, waarvoor het elektrische circuit met een gemodificeerd lampje zou kunnen dienen. Evenmin is gebleken van de aanwezigheid van (onderdelen of grondstoffen voor) een inleidende lading die een ANFO-mengsel tot ontsteking kan brengen.

9.4.2 Een tweede categorie voorwerpen wordt gevormd door de in de tenlastelegging genoemde zaken die hetzij als (onderdeel van een) wapen, hetzij als een in het kader van een te ondernemen aanslag nuttig hulpmiddel zouden kunnen worden beschouwd. Het gaat daarbij (in de nummering van de gewijzigde tenlastelegging) om

[8] een portofoon,

[9] twee patroonhouders (voor automatische vuurwapens)

[10] een geluiddemper (voor een automatisch wapen),

[11] een kogelwerend vest,

[12] steekwapen(s),

[13] op een (vuur)wapen gelijkende voorwerpen en

[14] een nacht-/restlichtkijker.

Op zichzelf kunnen steekwapens (waarvan - afgezien van de omschrijving op de lijst van inbeslaggenomen goederen als: 'dolk in schede - King Arthur' en 'dolk in foedraal - Stainless Steel - Commandodolk' - elke nadere omschrijving ontbreekt) als offensief wapen worden aangemerkt en - evenals de geluiddemper en de patroonhouders, indien tenminste het bijbehorende automatisch wapen eveneens beschikbaar is - op weg naar of als middel tot een aanslag te stade komen. Ook bij de portofoon (mits afgestemd op het communicatiemiddel dat bij een andere deelnemer in gebruik is), het kogelwerende vest en de restlichtkijker kan het hof zich een (nuttige) functie in het kader van een aanslag voorstellen,

afhankelijk van de wijze waarop die zijn beslag zou moeten krijgen; bij het balletjespistool en het luchtdrukpistool schiet 's hofs fantasie echter te kort.

Van alle zaken in deze categorie geldt echter dat hun betekenis - ook in onderling verband en samenhang bezien, alsook bezien in relatie met hetgeen hierna ten aanzien van de 'derde categorie' wordt vastgesteld - zodanig diffuus en onzeker is, dat het hof bij de beoordeling van de vraag of het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht, aan de aanwezigheid van deze voorwerpen in de woning van de verdachte voorbij zal gaan.

9.4.3 Een derde categorie voorwerpen die bespreking behoeft, wordt gevormd door de in de gewijzigde tenlastelegging onder [1], [2], [3], en [4] genoemde informatiedragers.

In de slaapkamer van de verdachte zijn tijdens de doorzoeking op 30 juni 2004 aangetroffen de volgende, onder [1], [2] en [3] in de gewijzigde tenlastelegging opgesomde, informatiedragers:

A.

- een A4-blad met de tekst 'defensie', met op de achterzijde de tekst "(nodig) auto silaa7 appels"

- een getekende schets/plattegrond met de aanduidingen 'parkeerplaats', 'hoge hek', 'bewakingshokje', 'deur', en 'bewaker ongewapend'

- 22 kleurenfoto's (afdrukdatum 29-mar-04).

Blijkens de stukken gaat het bij deze foto's en de plattegrond om de kazerne van het Korps Commando Troepen te Roosendaal en is de tekst op de getekende plattegrond hoogstwaarschijnlijk door de verdachte geschreven.

C. Aidi, tolk en beëdigd vertaler Nederlands-Arabisch en Arabisch-Nederlands, door de rechter-commissaris als getuige gehoord, heeft verklaard dat het woord 'silaa7'

'wapen' betekent en niets anders kan betekenen dan 'wapen'.

B.

- een A4-blad met de tekst 'kerncentrale', met op de achterzijde de tekst "(nodig) silaa7 ladder van

2,5/3 m hoog auto grote tas"

- diverse van internet afkomstige A4-bladen met overzichtfoto's van kolencentrale, kerncentrale (printdatum 28-05-2004)

- een A4-blad waarop een plattegrond is getekend met de aanduiding van een beveiligingshokje en een tweetal hekken.

Blijkens de stukken gaat het bij de foto's om de Kerncentrale Borssele en is de tekst 'kerncentrale' mogelijk door de verdachte geschreven, terwijl op een van de internetprints een afdruk van de rechterduim van de verdachte voorkomt.

C.

- een A4-blad met de tekst 'AIVD', met op de achterzijde de tekst "(nodig) auto en tas (voor de hek)"

- een A4-blad met een tekening van een locatie met de straatnamen Oude Trambaan en Dr.V.D.Stamstraat

- een gedeelte van een commerciële uitgave van een stratenboekje, weergevende een gedeelte van de gemeente Leidschendam, waarbij een merkteken is gezet bij de Vlietweg

- twee A4-bladen waarop onder andere is geschetst een vierkant gearceerd vlak waar bankjes voor staan en waarop onder meer is aangetekend de werking van een 4 meter lang hek: "hek gaat elektrisch open en dicht, heeft pas nodig".

Blijkens de stukken moeten deze tekeningen/schetsen het AIVD-gebouw voorstellen, gevestigd aan de Dr.V.d.Stamstraat te Leidschendam. De tekst op het blad papier met o.a. de tekst 'Oude Trambaan' is hoogstwaarschijnlijk door de verdachte geschreven; hij is bovendien herkend als degene die op 7 juni 2004 's avonds voor het AIVD-gebouw aanwezig is geweest.

D.

- een A4-blad met de tekst '2e Kamer', met op de achterzijde de tekst '(nodig) auto'

- een A4-blad met daarop de tekst "Het Binnenhof is niet te bereiken, alles is door uit de grond stekende palen afgesloten" en onder de tekst 'Tweede Kamer' een getekende schets van een locatie, waarop palen zijn aangegeven

- diverse plattegronden van gedeelten van de binnenstad van Den Haag, waarop het binnenhofcomplex staat aangegeven, kennelijk deel uitmakend van een commerciële uitgave van een stratenboekje.

De tekst op het blad papier met o.a. de tekst "Het Binnenhof is niet te bereiken" is hoogstwaarschijnlijk door de verdachte geschreven en op dit blad papier komt tevens een afdruk van de rechterduim van de verdachte voor.

E.

- een A4-blad met de tekst "Schiphol", met op de achterzijde de tekst "(nodig) auto tas 2 vesten"

- twee A4-bladen waarop een schets van een locatie met de tekst "aankomsthal 3" en de plaats van "draaideur", "winkel" en "glas", alsmede de maat van dat laatste

- een plattegrond van Schiphol met een daarop getekende pijl vanaf een ingang van Schiphol Plaza naar Departures 3.

F.

- een detailplattegrond van het centrum van Den Haag, onderdeel van een Falkplan-kaart van Den Haag, waarop een merkteken is gezet bij de locatie van het Ministerie van Defensie.

Bij de in de gewijzigde tenlastelegging onder [4] bedoelde informatiedragers gaat het blijkens het dossier om lijsten met adressen van filialen van de firma Welkoop/Boerenbond met routebeschrijvingen. Ook blijkt uit de stukken dat bij die firma's (onder andere) kunstmest te koop is.

9.5 Met betrekking tot de vraag met welke mogelijke intentie de verdachte de hiervoor besproken voorwerpen, stoffen en informatiedragers voorhanden heeft gehad, speelt zijn opstelling ten opzichte van extremistisch geweld een rol. Het hof heeft hierbij op het volgende acht geslagen:

- De verdachte heeft ter zitting van 31 oktober 2005 desgevraagd verklaard dat hij begin 2003 een reis naar Tsjetsjenië heeft ondernomen, doch daar niet is gearriveerd, dat het zou kunnen dat hij degene is die in schriftelijke weergave van een interview met Mo wordt aangeduid uit wiens mond is opgetekend dat de actie van 11 september 2001, waarbij 'twee vliegtuigjes' zich in de Twin Towers boorden, 'super rechtvaardig' was en dat hij, toen hij richting Tsjetsjenië ging, bereid was tot alles, ook vergelding, dat hij kan schieten en dat geweld een oplossing is.

- Op basis van zich in het dossier bevindende stukken met betrekking tot het bij de verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer [nummer], de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard Jason W[.] via het internet te kennen en met name de chatsessies tussen 'Mujaheed' via [naam]@hotmail.com en 'A.s.zaterda' via [naam]@hotmail.com op 18 september 2003, tussen 'Mujaheed' via [naam]@hotmail.com en N.N. via [naam]@hotmailcom op 8 september en 2 oktober 2003 en een chatsessie op 4 oktober 2003, waaraan 'Mujaheed' via [naam]@hotmail.com deelnam, neemt het hof aan dat de verdachte toen een belangrijke rol speelde bij het ronselen en het beoordelen van de geschiktheid van personen voor training voor de jihad en de gewelddadige uitvoering daarvan.

- Op 8 september 2004 heeft de verdachte zich in een telefoongesprek tegenover zijn echtgenote met de woorden 'iets heel moois' uitgelaten over de televisiebeelden van de terroristische gijzeling in Beslan, waarbij vele dodelijke slachtoffers vielen.

- In de woning van de verdachte is aangetroffen de hoogstwaarschijnlijk door de verdachte geschreven tekst

- voorzover hier van belang luidende -: "Als ik een zoon krijg dan moet hij op zijn 15e naar een trainingskamp gaan en daar blijven, Mijn kind zodra hij/zij kan denken en praten de Tawheed leren. Tawheed en Jihaad moet zijn/haar motto worden".

Afrondende beoordeling

9.6 Het hof dient thans te komen tot een kwalitatieve beoordeling van de hiervoor beschreven materialen, met het oog op de vraag of de gezamenlijkheid van die voorwerpen in samenhang met overige belastende informatie omtrent de verdachte tot het wettig en overtuigend bewijs leidt dat de verdachte zich aan strafbare voorbereiding van een aanslag heeft schuldig gemaakt. Alvorens die vraag te beantwoorden, acht het hof het aangewezen enkele kanttekeningen te maken en zijn visie op de strafbare voorbereiding te geven, voorzover voor de beoordeling van deze zaak van belang.

9.6.1 Zoals bekend, is de verdachte enkele weken geleden aangehouden op verdenking van een vergelijkbaar misdrijf. In de media is een verscheidenheid aan mededelingen gedaan over de kwalijke zaken waar de verdachte mee bezig zou zijn geweest. Het is tegen die achtergrond zaak dat het hof beklemtoont dat het in de thans aanhangige zaak uitsluitend heeft te oordelen over een feit dat thans ruim 16 maanden geleden zou zijn begaan. Het is evident dat daarbij meer recente zaken niet betrokken kunnen en mogen worden, hetgeen overigens ook door de advocaat-generaal in zijn requisitoir onderstreept is.

9.6.2 Tevens is het - in algemene zin - van belang om onder ogen te zien dat signaleringen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van actuele risico's voor de democratische rechtsorde en/of de veiligheid van de staat politie en justitie aanleiding kunnen geven om op te treden. Dat optreden vindt dan in de verdenking van ernstige misdrijven - samenhangend met de gesignaleerde risico's - zijn rechtvaardiging. Daarmee is echter geenszins ook gezegd dat tevens na onderzoek zal blijken dat daadwerkelijk sprake is geweest van dergelijke ernstige misdrijven en dat daarom ook bestraffing gerechtvaardigd is.

Daarom moet aanvaard worden dat onder omstandigheden optreden dat door de belangen gemoeid met de opsporing van ernstige misdrijven wordt gerechtvaardigd, er niet altijd toe zal (kunnen) leiden dat die vermeende ernstige misdrijven ook daadwerkelijk bestraft kunnen worden.

9.6.3 Ten aanzien van de algemene strekking van de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen, zoals die sedert 1 april 1994 in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht haar beslag heeft gekregen, overweegt het hof - voorzover thans voor de beoordeling in deze zaak van belang - het navolgende.

Bij voorbereiding gaat het - evenals bij poging - om de strafbaarstelling van een 'onvolkomen delictsvorm'. Voor wat de poging betreft gaat het om handelen dat, als 'begin van uitvoering', "naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf": terwijl de dader er zijnerzijds wel alles aan deed om het delict te voltooien, is het delict door omstandigheden buiten hem om niet tot voltooiing gekomen. De wetgever heeft handelen op dat 'voorterrein' strafbaar gesteld op grond van het oordeel dat het gedrag dat aldus werd gesteld reeds zodanig laakbaar en - vanuit de te beschermen maatschapelijke belangen - gevaarzettend was, dat een strafsanctie gelegitimeerd is. Ook bij de strafbare voorbereiding, die op het 'voorterrein' verder verwijderd is van het voltooide misdrijf dan de poging, moet het gaan om handelen waarin de kwalijke bedoelingen van de dader zichtbaar worden: hij moet opzettelijk middelen vervaardigen of voorhanden hebben, die welbewust kennelijk zijn bestemd om het misdrijf te begaan waarop hij het oog heeft.

Bij de beantwoording van de vraag of van strafbare voorbereiding sprake is geweest, gaat het dus om de vraag wat de kennelijke bedoeling van de verdachte was, in samenhang met de aard van die voorwerpen. Het gaat bij dat laatste niet alleen om de vraag of een middel in abstracto enige bijdrage kán leveren tot het begaan van het misdrijf dat de verdachte op het oog heeft, maar ook om het reële belang dat het betreffende materiaal voor het plegen van het uiteindelijke misdrijf zal kunnen hebben en - daarmee - de concrete en/of acute gevaarzetting die van het vervaardigen of voorhanden hebben van dat materiaal uitgaat.

Het hof beoordeelt tegen deze achtergrond het handelen van de verdachte, zoals hem onder 2 is tenlastegelegd, als volgt.

9.6.4 Het hof heeft er op grond van het hierboven omtrent de intentie van de verdachte overwogene geen twijfel over dat de verdachte niet alleen sympathie koestert voor terroristische acties zoals (bom)aanslagen, maar dat hij door zijn bijdrage aan de werving van 'strijders' die sympathie ook handen en voeten geeft. Het oordeel over die gerichtheid op terrorisme wordt alleen maar verder versterkt doordat - naar het hof als vaststaand aanneemt - het de verdachte is geweest die heeft geprobeerd om een geïmproviseerd explosief mechanisme te vervaardigen. In zoverre bestaat bij het hof geen twijfel over de volle omvang van de terroristische intenties van de verdachte.

9.6.5 De strafrechtelijke beoordeling van die intenties dient echter plaats te vinden mede tegen de achtergrond van de materialen die de verdachte daartoe voorhanden had. Het hof heeft die voorwerpen, stoffen en informatiedragers (voor zover relevant geacht) hierboven beschreven en zal die thans beoordelen.

Het hof leidt uit de inbeslaggenomen plattegronden,

foto's, schetsen en aantekeningen af dat de verdachte het gebouw van de AIVD en de kazerne van het Korps Commando Troepen heeft 'afgelegd' en daarvan aantekeningen (over de bij een actie benodigde materialen) heeft gemaakt; tevens heeft hij (op internet) de situatie bij de kerncentrale Borssele 'bekeken', alsmede die bij de gebouwen van de Tweede Kamer en het Binnenhof en bij Schiphol. Een en ander draagt naar 's hofs oordeel een nog zo primitief en oppervlakkig karakter, dat het hof het onmogelijk acht dat op basis van deze vergaand onvolkomen informatie een aanval op deze objecten met enige kans op succes zelfs maar in voorbereiding kan worden genomen.

De bevindingen ten aanzien van het eivormige gele flesje met kunstmestkorrels, lampje en bedrading, aangeduid als geïmproviseerde explosieve constructie, laten geen andere conclusie toe dan dat de constructie die de verdachte beoogde te vervaardigen (nog afgezien van het gebroken gloeidraadje) in tweeërlei fundamenteel opzicht niet zou kunnen werken: een verkeerde lading en een verkeerde ontsteker voor een dergelijke lading. Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte blijkens het totaalbeeld van het inbeslaggenomen eivormige flesje nog op een kennelijk zeer onbeholpen wijze op zoek was naar wegen om een functionerende geïmproviseerde explosieve constructie te kunnen vervaardigen, bij welke zoektocht mogelijk de lijsten met adressen van winkels van de Boerenbond/Welkoop een rol hebben gespeeld. Dat ook 'restanten (van een) reiswekker' werden aangetroffen, die onder nadere voorwaarden mogelijkerwijs als tijdmechanisme zouden kunnen functioneren, doet aan de overallbeoordeling als 'onbeholpen' geenszins af.

9.6.6 Een en ander leidt tot de conclusie dat het hof niet twijfelt aan de terroristische intentie van de verdachte, maar dat hetgeen hij overeenkomstig de tenlastelegging in die sleutel heeft ondernomen om tot het (taalkundig gesproken) kennelijk voorbereiden van een actie met een geïmproviseerde explosieve constructie te komen, zich in een zodanig pril stadium bevond en zo onbeholpen en primitief was, dat daarvan géén reële dreiging (binnen afzienbare termijn) kón uitgaan. De verdachte stond in feite nagenoeg met lege handen. Onder die omstandigheden kan naar 's hofs oordeel niet gesproken worden van het vervaardigen of aanwezig hebben van voorwerpen, stoffen en gegevensdragers die kennelijk zijn bestemd tot voorbereiding van een aanslag zoals onder 2 tenlastegelegd, omdat die voorwerpen, stoffen en gegevensdragers die bestemming in objectieve zin redelijkerwijs niet kunnen hebben; zou men ondanks het ontbreken van die objectieve bestemming en de daarmee samenhangende gevaarzetting een verdachte tóch veroordelen, dan zou men hem ten gronde straffen voor zijn gedachten en intenties, hetgeen de wetgever juist uitdrukkelijk heeft willen uitsluiten.

9.7 De verdachte dient derhalve van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

10. Vordering gevangenneming

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd.

Gelet op de te nemen beslissingen terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal het hof de vordering van de advocaat-generaal afwijzen.

11. Beslag

De advocaat-generaal heeft bij requisitoir medegedeeld dat - gelet op de omvang van het appèl - het appèl zich niet richt tegen de beslissing van de rechtbank betreffende de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten één dolk in schede, één dolk in foedraal, één balletjespistool, één luchtdrukpistool, twee patroonhouders en één geluiddemper.

Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de voorwerpen die expliciet zijn genoemd in de gewijzigde tenlastelegging van feit 2 zullen worden verbeurd verklaard, indien en voorzover dit feit tot een bewezenverklaring leidt. Ten aanzien van alle voorwerpen die niet in de tenlastelegging zijn genoemd, of die wel in de tenlastelegging zijn genoemd maar geen object van de bewezenverklaring zijn, heeft de advocaat-generaal de teruggave aan de verdachte gevorderd.

Het hof zal - gelet op de te nemen beslissingen terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde - gelasten dat de inbeslaggenomen voorwerpen die niet door de rechtbank aan het verkeer zijn onttrokken aan de beslagene worden teruggegeven.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.

Gelast de teruggave aan de beslagene van de inbeslaggenomen voorwerpen die niet door de rechtbank aan het verkeer zijn onttrokken.

Dit arrest is gewezen door mrs. Van Boven, Aler en Le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier

mr. Schmidt-Fries.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 november 2005.