Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-11-2003, AO5186, 2200159603

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-11-2003, AO5186, 2200159603

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 november 2003
Datum publicatie
9 maart 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AO5186
Formele relaties
Zaaknummer
2200159603

Inhoudsindicatie

Verdachte is met twee mededaders naar een benzinestation gegaan waar zij het latere slachtoffer zouden ontmoeten. Verdachte had reeds langere tijd ruzie met het slachtoffer. [naam], een van de mededaders, had een vuurwapen bij zich en de verdachte was hiervan op de hoogte. Bij het benzinestation aangekomen stapten de verdachte en [naam] uit de auto. Het slachtoffer was reeds gearriveerd. Het slachtoffer bleek een vuurwapen in zijn hand te hebben. Hierop heeft [naam] meermalen op het slachtoffer geschoten. Ook toen het slachtoffer reeds op de grond lag heeft deze nog op hem geschoten. Het slachtoffer is tengevolge van deze schoten overleden.

Uitspraak

parketnummer 1010001902

datum uitspraak 14 november 2003

tegenspraak

GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 20 februari 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam]

1. Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 31 oktober 2003.

2. Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.

Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.

3. Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 impliciet primair (medeplegen van moord) en 3 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair (medeplegen van doodslag), 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

4. Beoordeling van het vonnis

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

5. Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 impliciet primair (medeplegen van moord) en 3 primair is tenlastegelegd.

De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.

6. Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair (medeplegen van doodslag), 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.

Hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

7. Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.

8. Bewijsmotivering

Met betrekking tot het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde feit - medeplegen van doodslag - acht het hof bewezen dat er sprake is van medeplegen van dit feit door de verdachte samen met de medeverdachte [naam], nu er tussen de verdachte en diens medeverdachte van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking sprake was dat zij de feiten tezamen en in vereniging hebben gepleegd, meer in het bijzonder dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte was gericht op het gebruik van het vuurwapen door zijn medeverdachte en op de levensberoving van het slachtoffer. Het hof heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft het initiatief genomen tot de ontmoeting met het latere slachtoffer, met wie hij al langere tijd in onmin leefde. Het was de verdachte die zich op de dag van de schietpartij beledigd voelde door een tegenover een derde gemaakte opmerking van het slachtoffer over de moeder van de verdachte. Verklaarde de medeverdachte [naam] in eerste instantie bij de politie dat de medeverdachte [naam] tegen de verdachte had gezegd dat hij het slachtoffer [naam] "een lesje zou leren", later heeft deze [naam] zulks ten overstaan van de rechter-commissaris afgezwakt doch wel toegegeven dat hij

rekening hield met de mogelijkheid dat de zaak bij de afgesproken ontmoeting zou escaleren. Duidelijk is in ieder geval voor het hof dat er voorafgaande aan de ontmoeting van het slachtoffer bij het benzinestation een ruzieachtige, geladen sfeer heerste. Voorts wist de verdachte dat de medeverdachte [naam] ten tijde van de afgesproken ontmoeting bewapend was met een vuurwapen en dat deze medeverdachte reeds eerder - zij het met een ander wapen - bij een ruzie in een discotheek had geschoten. Tot slot heeft de verdachte nog een schoppende beweging gemaakt tegen of naar het lichaam van het op de grond liggende slachtoffer, nadat deze was beschoten door zijn medeverdachte. Het vorenstaande in aanmerking nemende heeft de verdachte, die zich ook op geen enkele wijze van het door zijn medeverdachte uitgeoefende geweld heeft gedistantieerd, welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn medeverdachte op het slachtoffer [naam] zou schieten.

9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

1 impliciet subsidiair: medeplegen van doodslag;

2: als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard;

3 subsidiair en 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;

5: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,

en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.

10. Verweren

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde een beroep gedaan op noodweer, subsidiair noodweer-exces.

De raadsman heeft in dat verband gesteld dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens zowel hemzelf als zijn medeverdachte E. [naam] door het latere slachtoffer A. [naam]. De raadsman van de verdachte heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd. Ingevolge een tevoren gemaakte telefonische afspraak hebben de verdachte en [naam] zich met een auto naar een benzinestation begeven teneinde aldaar een ontmoeting te hebben met genoemde [naam]. Nadat de verdachte en [naam] bij dat benzinestation waren aangekomen en de auto van [naam] zagen staan, zijn de verdachte en [naam] uit de auto gestapt. De verdachte is vervolgens [naam] voorbij gelopen in de richting van [naam], die zich nog bij diens eigen auto bevond. Op het moment dat [naam] bemerkte dat de verdachte in elkaar dook en terug rende in de richting van de auto, waarmede zij zojuist waren gekomen, ontwaarde hij in de hand van [naam] een vuurwapen. [naam] richtte dit vuurwapen in de richting van de wegvluchtende verdachte en doordat [naam] in één lijn stond met de verdachte ook op hem. In reactie hierop heeft - aldus nog steeds de verdediging - [naam] het vuurwapen dat hij in zijn broeksband bij zich droeg getrokken, schietklaar gemaakt en vervolgens een aantal schoten afgevuurd in de richting van die [naam]. Voor het geval het hof mocht oordelen dat [naam] met het lossen van zijn laatste schoten, te weten die op het moment dat [naam] inmiddels op de grond was terecht gekomen, verder is gegaan dan ter verdediging noodzakelijk was, stelt de raadsman van de verdachte dat het afvuren van deze schoten het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij [naam] veroorzaakt door de voorafgaande aanranding door [naam].

Het hof overweegt omtrent de gevoerde verweren als volgt. Uit het voorhanden zijnde strafdossier en op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende aannemelijk geworden. Tussen de verdachte en het slachtoffer [naam] bestond al langere tijd een conflictueuze relatie naar aanleiding van een beweerdelijk incident tussen[naam], de vriendin van [naam], en de verdachte. Bij dit incident, dat zich ongeveer twee jaar vóór de onderhavige schietpartij bij het benzinestation zou hebben afgespeeld, zou de verdachte onder dreiging van een vuurwapen avances hebben gemaakt naar deze vriendin. [naam] was op de hoogte van deze problemen tussen de verdachte en [naam]. Genoemde [naam] heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte ongeveer zes à zeven maanden vóór het schietincident bij het benzinestation een woordenwisseling heeft gehad met [naam] voor haar woning in de [adres]. Nadien zou [naam] tegen [naam] hebben gezegd dat de verdachte op dat moment van onder de bestuurdersstoel van de auto een wapen had gepakt. Enige uren voor de schietpartij bij het benzinestation hoorde de verdachte van een derde dat [naam] naar hem op zoek zou zijn en dat [naam] zou hebben gezegd dat hij "de moeder van de verdachte zou neuken". Zoals uit de verklaring van de verdachte blijkt is dit in zijn cultuur een grote belediging en was hij dan ook beledigd door deze uitlating van [naam]. De verdachte en [naam], die beiden gedurende de dag al de nodige whisky hadden genuttigd, hebben vervolgens gedurende langere tijd geprobeerd het telefoonnummer van [naam] te achterhalen, hetgeen uiteindelijk is gelukt. In het bijzijn van [naam] heeft de verdachte daarna [naam] opgebeld en tijdens het telefoongesprek dat volgde heeft de verdachte met [naam] afgesproken dat zij elkaar zouden treffen bij het bewuste benzinestation. Het is voor het hof onduidelijk gebleven waarom de zaak niet telefonisch kon worden uitgepraat dan wel waarom de ontmoeting niet zou hebben kunnen plaatsvinden in de woning van [naam] of de verdachte. Duidelijk is wel op basis van de diverse getuigenverklaringen dat er op dat moment tussen de verdachte en [naam] een ruzieachtige sfeer was ontstaan. [naam], die er blijkens zijn eigen verklaring bij de politie van uitging dat de verdachte en [naam] in ieder geval ruzie zouden krijgen, is met de verdachte meegegaan naar het benzinestation omdat hij - zoals hij bij de politie heeft verklaard - bang was dat [naam], die veel sterker is dan de verdachte, de verdachte zou slaan. Voorts volgt uit diezelfde verklaring van [naam] dat hij op dat moment gedacht heeft aan de mogelijkheid dat [naam] een wapen bij zich zou hebben. Toen [naam] de verdachte vergezelde naar het benzinestation had eerstgenoemde een vuurwapen in zijn bezit. De verdachte wist dit. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden had de verdachte naar het oordeel van het hof rekening moeten houden met de mogelijkheid van vuurwapengebruik door het latere slachtoffer [naam]. Nu de verdachte zich willens en wetens in de hierboven omschreven en mede door zijn toedoen ontstane situatie heeft begeven is de bewezenverklaarde doodslag niet begaan ter noodzakelijke verdediging tegen de op zichzelf wederrechtelijke aanranding door [naam], welke daaruit heeft bestaan dat [naam] in ieder geval met een vuurwapen in de hand tegenover de verdachte en nadien [naam] heeft gestaan.

Nu de verdachte geen beroep op noodweer toekomt, verwerpt het hof tevens het beroep op noodweer-exces.

Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feit of van de verdachte uitsluit. De feiten en de verdachte zijn derhalve strafbaar.

11. Strafmotivering

De hoofdadvocaat-generaal mr. Van Capelle heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het onder 1 impliciet primair en 3 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is met twee mededaders naar een benzinestation gegaan waar zij het latere slachtoffer zouden ontmoeten. Verdachte had reeds langere tijd ruzie met het slachtoffer. [naam], een van de mededaders, had een vuurwapen bij zich en de verdachte was hiervan op de hoogte. Bij het benzinestation aangekomen stapten de verdachte en [naam] uit de auto. Het slachtoffer was reeds gearriveerd. Het slachtoffer bleek een vuurwapen in zijn hand te hebben. Hierop heeft [naam] meermalen op het slachtoffer geschoten. Ook toen het slachtoffer reeds op de grond lag heeft deze nog op hem geschoten. Het slachtoffer is tengevolge van deze schoten overleden. Nadat het slachtoffer reeds levenloos op de grond lag heeft de verdachte hem nog een schop tegen het lichaam gegeven. Een dergelijk delict draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter. Het brengt bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg, temeer daar het feit heeft plaatsgevonden aan een openbare weg in het bijzijn van andere mensen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een tweetal bedreigingen. Hij heeft hiertoe in een café aan een persoon een vuurwapen getoond en vervolgens met dit wapen op de grond geschoten. Dergelijke feiten worden door de slachtoffers doorgaans als zeer bedreigend en beangstigend ervaren.

Bovendien heeft de verdachte in een openbare ruimte een schietklaar vuurwapen voorhanden gehad, hetgeen het hof de verdachte in het licht van het toenemend gebruik van vuurwapens, zwaar aanrekent. Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het ongewenst in Nederland verblijven.

Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 21 oktober 2003, al meermalen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waarbij de verdachte eenmaal tot een lange gevangenisstraf (vier jaren) is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.

Naar het oordeel van het hof komen de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in het bijzonder van het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde, en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de eerste rechter opgelegde straf.

Het is op deze grond dat het hof met eenparigheid van stemmen de hierna te vermelden zwaardere straf zal opleggen dan door de eerste rechter is opgelegd.

12. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 197, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 (oud) en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHT JAREN.

Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover

die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.

Dit arrest is gewezen door

mrs. De Bruijn-Lückers, Den Os en Van Kempen,

in bijzijn van de griffier mr. Berkepeis.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 november 2003.