Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-10-2003, AN7612, 2200331902

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-10-2003, AN7612, 2200331902

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 oktober 2003
Datum publicatie
6 november 2003
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AN7612
Formele relaties
Zaaknummer
2200331902

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft samen met anderen een zeer grote hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland gebracht. De verdachte vervulde hierbij een wezenlijke rol (..)

Uitspraak

rolnummer 2200331902

parketnummer 0975408201

datum uitspraak 17 oktober 2003

tegenspraak

GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 29 juli 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

1. Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 4 april 2003, 15 april 2003, 17 juni 2003, 23, 24 en 26 september 2003 en 3 oktober 2003.

2. Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vorderingen van de officier van justitie respectievelijk aangepast en gewijzigd.

Van de dagvaarding, de vordering aanpassing telastelegging en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.

3. Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.

De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

4. Beoordeling van het vonnis

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

5. Verzoeken van de raadsman

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d 3 oktober 2003 zijn ter terechtzitting van 24 september 2003 gedane verzoeken (telefoongesprekken uitluisteren, printregistratielijsten opvragen, horen van getuigen, enzovoorts) herhaald.

Het hof overweegt dienaangaande dat er door de raadsman ter terechtzitting d.d. 3 oktober 2003 geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd met betrekking tot die verzoeken. Het hof blijft bij zijn beslissingen terzake zoals neergelegd in het proces-verbaal van de zitting van 26 september 2003 inhoudende als volgt.

Aangaande de onderzoeksvragen

Voorop staat dat de door de raadsman opgegeven vragen aangaande de in het Xenon-onderzoek gehanteerde observatiemethode(n) en de wijze van observeren onbeantwoord mochten blijven ten behoeve van het vruchtbaar houden van dergelijke methoden bij lopende en toekomstige politieonderzoeken.

Zorgvuldige bestudering van de overige door de raadsman opgegeven vragen en de daarop door de heer [naam] - bij proces-verbaal opgemaakt op 20 augustus 2003 en bij gelegenheid van zijn ondervraging op 19 september 2003 bij de rechter-commissaris - gegeven antwoorden leert dat geen vragen onbeantwoord zijn gebleven die voor enige door het hof te nemen beslissing in deze strafzaak tegen de verdachte van belang zijn, zodat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad door afwijzing van het verzoek tot het nogmaals, schriftelijk dan wel door nader getuigenverhoor, ondervragen van verbalisanten/ observanten uit het Xenon-onderzoek of uit andere onderzoeken.

Aangaande de tapgesprekken

Op de terechtzitting van 15 april 2003 heeft het hof beslist dat de raadsman in de gelegenheid wordt gesteld gespecificeerd opgave te doen van tapgesprekken met GSM-nummer 06-14408098 welke naar zijn oordeel betrekking hebben op afwezigheid van de verdachte op plaatsen alwaar zijn aanwezigheid in het Xenon-onderzoek wordt vermoed, zodat de advocaat-generaal de raadsman in het bezit zou kunnen stellen van een uitdraai en de plaatsbepalingsregistraties uit het "Efrat"-systeem van die gesprekken.

Eerst bij brief van 16 september 2003 heeft de raadsman aan de advocaat-generaal voormelde opgave gedaan.

Bij brief van 19 september 2003 heeft de raadsman aan de advocaat-generaal verzocht het ertoe te leiden dat een viertal nader aangegeven tapgesprekken ter zitting worden uitgeluisterd.

Bij brief van 22 september 2003 heeft de raadsman zijn verzoeken aangaande tapgesprekken aan de advocaat-generaal aangevuld.

De advocaat-generaal heeft, in de tijdsspanne gelegen tussen de ontvangst van deze gegevens en verzoeken en de zitting op 23, 24 en 26 september 2003, niet aan de opdracht van het hof en die verzoeken kunnen voldoen.

De uitvoering van meergenoemde verzoeken aangaande taps vergt, naar algemeen bekend is, enige weken.

De raadsman heeft aangevoerd dat hij, wegens andere zaken die hij in behandeling heeft, er niet eerder toe is gekomen de hiervoor aangegeven opgaven en verzoeken aan de advocaat-generaal te zenden.

Onder deze omstandigheden zou - in dit stadium van het reeds lang lopende onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep - aanhouding van de behandeling ter terechtzitting teneinde alsnog tot uitvoering van een en ander te komen, in strijd zijn met beginselen van een goede procesorde, waaronder het belang van een voortvarende afdoening van de zaak.

Het verzoek om aanhouding van de behandeling ter terechtzitting ter fine als voormeld wordt, voor beide onderdelen, mitsdien afgewezen.

6. Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.

Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

7. Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.

Ten aanzien van de verklaring van de getuige [naam].

Het hof zal de verklaringen van [naam] als getuige en als verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris op 7 en 14 juli 2003 en bij het hof op 23 september 2003, niet voor het bewijs gebruiken, omdat de getuige bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting d.d. 23 september 2003 geen antwoord wenste te geven op aan hem door de verdediging terzake van die verklaring gestelde vragen.

8. Bewijsverweren

Naar aanleiding van de bewijsverweren in het pleidooi van de raadsman van de verdachte overweegt het hof als volgt.

Het hof stelt voorop dat het bij de waardering van de bewijsmiddelen zich ervan bewust is dat er kennelijk, in of omstreeks de periode van het aan de verdachte ten laste gelegde feit, een parallelonderzoek werd uitgevoerd door de politie van het kernteam Haaglanden/Hollands Midden onder de naam Isocat, waarin de namen van (al dan niet vervolgde) medeverdachten voorkwamen, zij het niet die van de verdachte. Omdat dat onderzoek eveneens drugstransporten betrof, moet aan de mogelijkheid worden gedacht dat een afgeluisterd gesprek daarop betrekking zou kunnen hebben.

Met de raadsman is het hof van oordeel dat in de verslaglegging door de politie van het omvangrijke Xenon onderzoek enige kennelijke misslagen voorkomen, onder andere in datering van stukken. Mechanische aanpassing van of controle op de datering van concepten van processen-verbaal bij elke latere wijziging lijkt nodig ter vermijding van een deel van dergelijke misslagen in de toekomst. Het hof acht deze misslagen evenwel van beperkt belang, ziet geen samenhang die zou kunnen wijzen op een bewuste sturing met behulp van misslagen en acht de verslaglegging dan ook, anders dan de raadsman, als geheel niet ondeugdelijk. Overigens merkt het hof niet als misslag aan het ontbreken van een tapverslag van een telefoongesprek waarnaar een beller even later verwijst, omdat het ontbrekende gesprek niet over een afgeluisterde verbinding behoeft te zijn gevoerd.

Ten aanzien van de verklaring van de getuige [naam] is 's hofs oordeel dat, zo de politie al [naam] bij gelegenheid van diens verhoor als verdachte heeft voorgehouden dat het beter voor hem zou zijn een verklaring in zijn zaak af te leggen, zulks niet kan worden opgevat als een belofte of een toezegging zoals door de raadsman bedoeld, zodat de stelling dat de afgelegde verklaring op die grond onbruikbaar zou zijn voor het bewijs, feitelijke grondslag ontbeert.

Een observant die proces-verbaal opmaakt van hetgeen hij heeft waargenomen, mag gebruik maken van (zijn) aantekeningen van eerder gedane waarnemingen. Aan dergelijke aantekeningen ontleende wetenschap voordat deze in een proces-verbaal zijn uitgewerkt, mag dus niet verbazen.

Waar de raadsman - stellend dat de rechtbank het zicht op de bewijsmiddelen lijkt te zijn verloren - het vreemd noemt dat onder de bewijsmiddelen 36 en 37 twee verschillende observaties worden toegeschreven aan precies de zelfde observanten, is kennelijk aan zijn aandacht ontsnapt dat het observaties betreft (door deels dezelfde observanten) op verschillende data, namelijk 1 mei 2001 en 1 juni 2001.

Waar op het "Heineken" notitieblaadje van bewijsmiddel 8 staat vermeld "0910466387" en "Lutio", kon dit door de rechtbank worden begrepen als stond daar "[naam]", aangezien de verdachte, die naar eigen zeggen geen Spaans spreekt, de naam "[naam]" kennelijk fonetisch heeft opgeschreven; waarbij komt dat het vermelde telefoonnummer, naar is gebleken, door [naam] ([naam]) is gebruikt.

Waar blijkens de bewijsmiddelen telefonisch is gesproken over "het meisje" heeft dit naar het oordeel van het hof bovenal betrekking op een partij cocaïne en niet, zoals de raadsman stelt, op het ene of het andere vervoermiddel waarmee die partij wordt verplaatst.

Aangaande de verweren met betrekking tot de vondst en de monsterneming van verdovende middelen overweegt het hof als volgt.

Aan het hof is niet gebleken dat processen-verbaal van verrichtingen en bevindingen stelselmatig veel later zijn opgemaakt dan gebruikelijk tussen feit en relatering. Dat de aantekeningen die aan de relatering ten grondslag liggen door tijdsverloop minder betrouwbaar zijn geworden, is niet aannemelijk.

Waar de raadsman de aandacht vestigt op vermeende onzorgvuldigheden in het proces-verbaal van de verbalisanten [naam] dan wel [naam], berust zulks kennelijk op een onzorgvuldige dan wel onvolledige lezing door de raadsman van die betreffende verbalen.

Dat de verbalisant [naam] de aangetroffen cocaïne als wit omschrijft en de Belgische politie als crèmekleurig, komt in dit verband geen andere betekenis toe dan een algemeen voorkomende subjectieve kleurwaardering.

Als datum van het proces-verbaal van bemonstering gaat het hof uit van 27 februari 2002, nu ter terechtzitting door de advocaat-generaal is verklaard dat die datum de juiste is.

De raadsman heeft nog betwist dat de selectie van monsters door de Nederlandse politie uit de 55 monsters die door de Belgische politie zijn overgedragen en welke selectie naar het NFI is gestuurd, representatief is geweest zodat niet op grond daarvan kan worden vastgesteld of alle onderschepte blikken cocaïne bevatten en of het gewicht dus 312 kg is geweest.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de cocaïne op 8 verschillende manieren in pakken was omsloten. Van de inhoud van die 8 verschillende soorten verpakkingen zijn door de Belgische politie 55 representatieve monsters genomen. Van deze, uit 8 "soorten" komende, 55 monsters zijn - zo leidt het hof af uit 8 toegekende monsternummers (GL176903-GL176910) - 8 x telkens twee a drie monsters genomen, kennelijk uit de 8 "soorten", zodat, naar het oordeel van het hof, de monsters die aan het NFI zijn toegestuurd representatief zijn voor de gehele onderschepte partij drugs.

Ook hetgeen de raadsman overigens heeft aangevoerd, voert het hof niet tot de conclusie dat het bewijsmateriaal niet betrouwbaar is.

9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

10. Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

11. Strafmotivering

De advocaat-generaal mr. Van Boetzelaer heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.

Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte samen met anderen een zeer grote hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte vervulde hierbij een wezenlijke rol, welke het hof vergelijkbaar acht met die van medeverdachte [naam]. De verdachte onderhield contact met aanbieders van de cocaïne en met zijn medebelanghebbenden in het cocaïnetransport in Nederland.

De invoer van cocaïne is een delict, dat bijdraagt aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.

Het hof is dan ook van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met een geldboete een passende reactie vormt.

Bij de vaststelling van de geldboete, die het hof passend acht omdat het misdrijf is gepleegd om geldelijk gewin, is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voorzover aannemelijk geworden.

12. Beslag

De inbeslaggenomen voorwerpen, op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 21A, 21B, 24 en 25, zullen worden verbeurdverklaard, aangezien met deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit is begaan.

Het inbeslaggenomen voorwerp, op de ijst van inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 27, wordt onttrokken aan het verkeer, aangezien dit aan de verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit is aangetroffen en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, terwijl de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.

Van de voorwerpen, op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 21C, 22, 23, 26A en 26B, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.

13. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 33a, 33b, 36b, 36c, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

14. Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES JAREN.

Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van ACHTDUIZENDZESHONDERDENZEVENTIG EURO,

bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van honderddrieënzeventig dagen.

Verklaart verbeurd de voorwerpen, op de aan dit arrest ten dele gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 21A, 21B, 24 en 25.

Verklaart onttrokken aan het verkeer het voorwerp, op de aan dit arrest deels gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 27.

Gelast de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen, op de aan dit arrest deels gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 21C, 22, 23, 26A en 26B.

Dit arrest is gewezen door mrs. Koning, Van Rijnberk en Mos-Verstraten, in bijzijn van de griffier Van der Mark.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 oktober 2003.