Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-03-1984, AW8633, 1/84

Gerechtshof 's-Gravenhage, 12-03-1984, AW8633, 1/84

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 maart 1984
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:1984:AW8633
Zaaknummer
1/84
Relevante informatie
3.90 IB

Uitspraak

Het Gerechtshof enz.;

Gezien het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 4 mei 1983, no. 21 669 (opgenomen in BNB 1983/194; Red.), waarbij op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z, de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 mei 1982 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1977 is vernietigd met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing der zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, waarvan een authentiek afschrift onder de stukken van het geding is opgenomen;

Gezien ...

Overwegende dat voormelde aanslag is vastgesteld naar een belastbaar bedrag van f 270.630; dat deze aanslag, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur is gehandhaafd, waarna belanghebbende van de uitspraak van de Inspecteur in beroep is gekomen bij Gerechtshof te Amsterdam;

Overwegende dat het Gerechtshof te Amsterdam op de gronden, daarvoor aangevoerd in zijn als te dezer plaatse ingevoegd aan te merken uitspraak, de uitspraak op het bezwaarschrift heeft bevestigd;

Overwegende dat de Hoge Raad bij zijn in de aanhef genoemd arrest deze uitspraak heeft vernietigd, na omtrent de beide door belanghebbende opgeworpen middelen van cassatie te hebben overwogen:

'Overwegende aangaande het eerste middel:

...

Overwegende aangaande het tweede middel:

dat het Hof heeft verworpen de stelling van belanghebbende dat het haar vrijstaat haar stelsel van winstberekening te wijzigen als door haar bepleit, terwijl het Hof voorts heeft geoordeeld dat in het midden kan blijven of ten tijde van de stelselwijziging het standpunt van belanghebbende met betrekking tot eerdere jaren in haar verhouding tot de fiscus reeds tot onherroepelijke gevolgen had geleid, waarop niet meer kan worden teruggekomen;

dat het evenwel een belastingplichtige vrijstaat terug te komen op een in zijn aangiften met betrekking tot de jaarlijkse winstberekening gevolgde gedragslijn, zolang deze gedragslijn niet tot onherroepelijke fiscale gevolgen heeft geleid;

dat het Hof derhalve in zijn vorenvermeld oordeel is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting;

dat het middel mitsdien gegrond is;

dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen;';

Overwegende dat partijen naar aanleiding van 's Hogen Raads arrest hun standpunten nader hebben toegelicht bij de in de aanhef bedoelde schrifturen, ingekomen ter griffie onderscheidenlijk op 20 juni 1983 (Inspecteur) en 23 juni 1983 (belanghebbende);

Overwegende ten aanzien van de feiten dat het Hof overneemt al hetgeen het Gerechtshof te Amsterdam in zijn eerder vermelde uitspraak als vaststaand heeft aangemerkt; dat voorts bij de behandeling van de zaak na verwijzing nog is komen vast te staan dat de aanvankelijk door belanghebbende met betrekking tot de fiscale behandeling van ontwikkelingskosten van een nieuw type detector gevolgde gedragslijn ten tijde waarop zij daarop terug wenste te komen nog niet tot onherroepelijke fiscale gevolgen heeft geleid;

Overwegende dat partijen verdeeld zijn over de vraag of belanghebbende gerechtigd was terug te komen van de aanvankelijk door haar gevolgde gedragslijn, welke daarin bestond dat zij jaarlijks de ontwikkelingskosten van de detector in haar fiscale balans activeerde, en of zij over mag gaan op het stelsel waarbij die kosten worden geboekt ten laste van het resultaat van het jaar waarin die kosten zijn gemaakt; dat belanghebbende deze vraag bevestigend, de Inspecteur haar daarentegen ontkennend beantwoordt;

Overwegende dat partijen hun voren omschreven standpunten doen steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in hun eerder bedoelde schriftelijke uitlatingen, alsook wat belanghebbende betreft in de pleitnota en de ter zitting in het geding gebrachte produktie, van al welke stukken de inhoud als te dezer plaatse ingevoegd moet worden beschouwd;

dat partijen aan hun aldus gegeven uiteenzettingen ter zitting nog het navolgende hebben toegevoegd:

de Inspecteur:

indien de verwijzingsopdracht zo eng moet worden opgevat als belanghebbende meent dan is er inderdaad geen geschil; hij is echter van mening dat de opdracht ruimer is; aangezien er eind 1977 een bruikbaar prototype was, is er sprake van een bedrijfsmiddel; de voortbrengingskosten hiervan dienen te worden geactiveerd;

belanghebbende:

eind 1977 was er wel een prototype, maar dit was nog niet bruikbaar; het prototype is pas in de loop van het jaar 1978 verkocht, zij het met terugwerkende kracht tot 1 januari van dat jaar;

Overwegende omtrent het geschil:

dat de Inspecteur van mening is dat de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad ruimte laat voor een onderzoek, met inachtneming van de vastgestelde feiten, gericht op de beantwoording van de vraag of goed koopmansgebruik belanghebbende verplichtte eind 1977 de voor de ontwikkeling van de detector gemaakte kosten te activeren;

dat de Inspecteur deze vraag bevestigend beantwoordt, aangezien de vaststaande feiten zijns inziens voldoende grond bieden voor de conclusie dat uiterlijk in het jaar 1977 de door belanghebbende gemaakte ontwikkelingskosten hebben geleid tot het ontstaan van een bruikbaar prototype op basis waarvan in dat jaar een octrooiaanvraag is ingediend en dat derhalve sprake is van een in de onderneming van belanghebbende voortgebracht bedrijfsmiddel, waarvan de kostprijs moet worden geactiveerd;

dat -nog daargelaten of de verwijzingsopdracht moet worden opgevat op de wijze die de inspecteur voorstaat, hetgeen belanghebbende bestrijdt -het Hof het in de voorgaande rechtsoverweging weergegeven standpunt van de Inspecteur niet juist acht, aangezien niet is komen vast te staan -belanghebbende heeft het zelfs uitdrukkelijk ontkend -dat de voor rekening van belanghebbende verrichte research en ontwikkeling reeds in 1977 tot een bruikbaar prototype hebben geleid, hetwelk toen in produktie had kunnen worden genomen;

dat onder deze omstandigheden goed koopmansgebruik belanghebbende in 1977 niet verplichtte tot activering van de gemaakte ontwikkelingskosten;

dat voorts, eveneens anders dan de Inspecteur stelt, een zodanige verplichting noch voortvloeit uit de omstandigheid dat in 1977 een octrooiaanvraag is ingediend, noch uit de omstandigheid dat het project per 1 januari 1978 is verkocht;

dat wel vaststaat dat in 1977 een octrooiaanvraag is ingediend, doch gesteld noch gebleken is dat deze aanvraag reeds in 1977 tot een octrooi heeft geleid;

dat voorts de verkoop in 1978 pas in de loop van dat jaar, zij het met terugwerkende kracht tot 1 januari van dat jaar heeft plaats gevonden;

dat op grond van het vorenoverwogene en mede gelet op het arrest van de Hoge Raad, moet worden geoordeeld dat belanghebbende onder de hier aanwezige omstandigheden de keuze had de onderhavige ontwikkelingskosten te activeren danwel deze in het jaar waarin die kosten zijn gemaakt onmiddellijk en ten volle ten laste van het resultaat over het desbetreffende jaar te brengen;

dat belanghebbende aanvankelijk heeft gekozen voor de in de voorgaande rechtsoverweging eerstbedoelde gedragslijn, doch het haar vrijstaat daarop terug te komen en over te gaan op de in die rechtsoverweging laatstgenoemde gedragslijn, aangezien, naar feitelijk vaststaat, de aanvankelijk gevolgde gedragslijn nog niet tot onherroepelijke fiscale gevolgen heeft geleid;

dat uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep van belanghebbende gegrond is;