Home

Gerechtshof Leeuwarden, 27-03-2012, BW0523, BK 11/00153 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 27-03-2012, BW0523, BK 11/00153 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
27 maart 2012
Datum publicatie
2 april 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BW0523
Formele relaties
Zaaknummer
BK 11/00153 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de Rechtbank terecht het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de kosten van bezwaar heeft toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 11/00153

uitspraakdatum: 27 maart 2012

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 april 2011, nummer AWB 10/2176, in het geding tussen de Inspecteur en

X te Z (hierna: belanghebbende).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een tweede voorlopige aanslag (aanslagnummer 0000.00.000.H91) in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, waarbij ter voorkoming van dubbele belasting een bedrag van € 18.417 als buitenlandse bronheffing in aanmerking is genomen.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bedoelde voorlopige aanslag verminderd, waarbij ter voorkoming van dubbele belasting een bedrag van € 22.201 in aanmerking is genomen.

1.3 De Inspecteur heeft bij brief van 1 oktober 2010, welke deel uitmaakt van de uitspraak op bezwaar, afwijzend beslist op belanghebbendes verzoek om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de hiervoor – onder 1.1 - bedoelde voorlopige aanslag heeft moeten maken.

1.4 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 19 april 2011 gegrond verklaard, de beslissing van de Inspecteur op het verzoek om proceskostenvergoeding vernietigd, het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, alsmede gelast dat het griffierecht aan belanghebbende wordt vergoed.

1.3 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld door het Hof, geen verweerschrift ingediend.

1.4 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2012 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord A, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede B, namens de Inspecteur, bijgestaan door C en D.

1.6 De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

2. De vaststaande feiten

2.1 Belanghebbende heeft in het jaar 2009 een bedrag van € 54.438 aan inkomsten uit tegenwoordige arbeid genoten van E Ltd. gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Op deze inkomsten is een bedrag van € 18.417 aan buitenlandse bronbelasting ingehouden.

2.2 Belanghebbendes gemachtigde heeft namens belanghebbende voor het jaar 2009 op 12 april 2010 aangifte IB/PVV gedaan door middel van een geautomatiseerd aangifteprogramma van Elsevier. In dit aangifteprogramma heeft belanghebbendes gemachtigde onder de post "4110.00 Box 1 elders belast looninkomen en pensioen" de onder punt 1.1 vermelde inkomsten van E Ltd aangegeven onder vermelding van de landcode GBR (Groot Brittannië). Hierbij heeft hij ook de bronbelasting van € 18.417 vermeld. Verder heeft hij ten aanzien van deze inkomsten gekozen voor toepassing van de zogenoemde evenredigheidsmethode (in het aangifteprogramma aangeduid met het cijfer 1). Het aangifteprogramma heeft vervolgens ter voorkoming van dubbele belasting overeenkomstig de evenredigheidsmethode een aftrek berekend ten bedrage van € 22.201.

2.3 In de aanvullende toelichting bij de aangifte inkomstenbelasting 2009, welke gedownload kan worden via internet, heeft de Belastingdienst op pagina 1 vermeld:

"Of u uw buitenlandse inkomsten met of zonder buitenlandse belasting moet invullen, leest u hierna bij de verschillende inkomsten".

Op pagina 2 van bedoelde toelichting staat vervolgens:

"Loon, pensioen en uitkeringen

Vul bij 'Loon, pensioen en uitkeringen' de landcode en het bedrag van de buitenlandse inkomsten in. Meestal hoeft u de buitenlandse belasting niet in te vullen. In sommige situaties moet u de buitenlandse belasting wel invullen. Bijvoorbeeld bij een Canadees pensioen waarop 15% belasting is inhouden. Of als u buitenlandse inkomsten had als directeur of commissaris en de belasting die daarop in het buitenland is ingehouden, kunt verrekenen. Dat is ook het geval als u als werknemer op een schip of in een vliegtuig loon kreeg uit de volgende landen: Griekenland, Israël, Servië, Maleisië, Marokko, Montenegro of Turkije. De buitenlandse belasting wordt dan verrekend met uw inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in Nederland. ".

2.4 Indien het geautomatiseerde aangifteprogramma van de Belastingdienst wordt gedownload via de website van de Belastingdienst verschijnt (thans) het volgende bericht:

"Inkomsten uit het buitenland

Hebt u loon, pensioen of een uitkering uit 1 van de hierna genoemde landen? En vult u in het aangifteprogramma het scherm 'Aftrek om dubbele belasting te voorkomen' in? Kies dan altijd 'Nee' bij de vraag 'Houdt dit land buitenlandse belasting in?'. Het gaat om de volgende landen: Nederlandse Antillen, Aruba, Duitsland, Ierland, Japan, Luxemburg, Singapore, Spanje, Thailand, Verenigd Koninkrijk, Zwitserland.

Hebt u al aangifte gedaan? Controleer dan het scherm 'Aftrek om dubbele belasting te voorkomen". Hebt u 'Ja' gekozen? Wijzig dan uw aangifte. Kies alsnog voor 'Nee' en verzend de aangifte opnieuw. Wij nemen altijd uw laatste aangifte in behandeling.".

2.5 Indien een belastingplichtige in zijn aangifte uitsluitend het buitenlandse inkomen vermeldt, past de Inspecteur bij het vaststellen van de (voorlopige) aanslag de vrijstellingsmethode toe ter voorkoming van dubbele belastingheffing. Vermeldt een belastingplichtige naast het buitenlandse inkomen ook de buitenlandse belasting, dan verbindt de Inspecteur bij het verwerken van de aangifte hieraan de conclusie dat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting met toepassing van de zogenoemde verrekeningsmethode moet worden bepaald.

2.6 Het aangifteprogramma van de Belastingdienst biedt niet de mogelijkheid om, naast het buitenlandse looninkomsten, ook de buitenlandse belasting in te vullen. Het aangifteprogramma van Elsevier biedt die mogelijkheid wel.

2.7 De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 23 juni 2010 een tweede voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 (aanslagnummer 0000.00.000.H91) opgelegd. De Inspecteur heeft bij deze aanslag ter voorkoming van dubbele belasting overeenkomstig de onder punt 2.5 bedoelde verrekeningsmethode een bedrag van € 18.417 aan buitenlandse belasting verrekend.

2.8 Op het bezwaar van belanghebbendes gemachtigde heeft de Inspecteur een nadere voorlopige aanslag IB/PVV vastgesteld, waarbij hij - tegemoetkomend aan belanghebbendes bezwaar - ter voorkoming van dubbele belasting de zogenoemde vrijstellingsmethode (ook wel evenredigheidsmethode) heeft toegepast. Aldus heeft hij een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verleend ten bedrage van € 22.201.

2.9 Bij brief van 1 oktober 2010 heeft de Inspecteur (alsnog) beslist op het door belanghebbendes gemachtigde in zijn bezwaarschrift gedane verzoek om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de tweede voorlopige aanslag heeft moeten maken. De Inspecteur heeft hierbij het verzoek afgewezen.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de Rechtbank terecht het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de kosten van bezwaar heeft toegewezen.

3.2 De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – gestelde vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.3 Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – gestelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting daaraan hebben toegevoegd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.

4.2 Tussen partijen is ook in hoger beroep niet in geschil dat de Inspecteur bij het vaststellen van de tweede voorlopige aanslag ter voorkoming van dubbele belastingheffing over de door belanghebbende uit het Verenigde Koninkrijk genoten looninkomsten ten onrechte de verrekeningsmethode heeft toegepast in plaats van de vrijstellingsmethode.

4.3 De Rechtbank heeft in de onderhavige zaak onder meer overwogen:

“Uit de vaststaande feiten volgt dat verweerder op het bezwaar van eiser de zojuist beschreven onrechtmatigheid heeft erkend en vervolgens heeft weggenomen door het vaststellen van een nadere voorlopige aanslag, waarbij hij - tegemoetkomend aan eisers bezwaar - ter voorkoming van dubbele belasting de zogenoemde vrijstellingsmethode heeft toegepast. Hoewel verweerder de tweede voorlopige aanslag aldus niet heeft herroepen, dient naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een nadere voorlopige aanslag gelijk te worden gesteld met het herroepen van het bestreden besluit als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.” Het Hof onderschrijft dit oordeel van de Rechtbank en maakt het tot de zijne.

4.4 In hoger beroep heeft de Inspecteur betoogd dat de toepassing van de verrekeningsmethode bij het opleggen van de bestreden voorlopige aanslag het gevolg is van het feit dat belanghebbendes gemachtigde bij het doen van aangifte gebruik heeft gemaakt van aangifteprogrammatuur van Elsevier (hierna: commerciële software), waardoor – anders dan wanneer hij gebruik zou hebben gemaakt van de software van de Belastingdienst – hij een bedrag aan buitenlandse belasting heeft kunnen invoeren. De invoer van deze overbodige informatie heeft er toe geleid dat de computersystemen van de Belastingdienst automatisch ten onrechte de verrekeningsmethode hebben toegepast als methode ter voorkoming van dubbele belasting. De keuze voor het gebruik van commerciële software kan, aldus de Inspecteur, niet voor zijn rekening komen. Anders dan de Inspecteur betoogt, is de ten onrechte toegepaste verrekeningsmethode, naar het oordeel van het Hof, het gevolg van de keuze van de Inspecteur om de (voorlopige) aanslagregeling geautomatiseerd af te doen met computersystemen die ten onrechte aldus hebben gereageerd op de ingevoerde extra informatie. De keuze voor een computersysteem dat reageert op extra informatie dient voor rekening en risico van de Inspecteur te komen. De omstandigheid dat belanghebbendes gemachtigde overbodige maar wel juiste informatie heeft ingevoerd, doet daar niet aan af. Ook de omstandigheid dat de invoer van de bedoelde overbodige informatie mogelijk is geworden door de door belanghebbendes gemachtigde gebruikte commerciële software maakt het vorenoverwogene niet anders, aangezien die software door de vorenbedoelde geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst wordt geaccepteerd, en het bedrag aan ingevoerde buitenlandse belasting juist is. Dat de Belastingdienst de vorenbedoelde commerciële software niet expliciet vooraf heeft goedgekeurd doet daaraan niet af. De grief faalt derhalve.

4.5 De Inspecteur heeft daarnaast nog aangevoerd, naar hij ter zitting desgevraagd heeft verduidelijkt, dat het risico dat ten onrechte een te lage vermindering van aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt toegepast voor belanghebbendes risico moet komen, omdat deze zich heeft bediend van een deskundige adviseur die zich had moeten vergewissen van de gevolgen van het invoeren van de buitenlandse belasting in het daartoe bestemde invulvak van de elektronische aangifte van Elsevier. Ook dit betoog faalt. Naar het Hof hiervoor heeft overwogen komt de keuze van de Inspecteur voor de geautomatiseerde aanslagregeling en de keuze van de daartoe gebezigde software voor rekening van de Inspecteur. Dat wordt niet anders door de inschakeling door belanghebbende van een deskundige adviseur. Dit klemt te meer daar de door deze laatste ingevoerde informatie juist was en het door de adviseur gebruikte aangifteprogramma door de Inspecteur (in feite) wordt geaccepteerd.

4.6 Gelet op het vorenoverwogene heeft de Inspecteur bij de regeling van de bestreden voorlopige aanslag onrechtmatig gehandeld en dient het hoger beroep te worden verworpen. Nu het Hof ook overigens niet van onjuistheden is gebleken, dient de uitspraak van de Rechtbank in stand te blijven.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 218,50 voor de kosten in hoger beroep (verschijnen ter zitting van het Hof 1 punt ? € 437 x wegingsfactor 0,5) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6. Beslissing

Het Hof:

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 218,50,

– bepaalt dat van de Staat op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 454.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.

De beslissing is op 27 maart 2012 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(K. de Jong-Braaksma) (P. van der Wal)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 maart 2012

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.