Home

Gerechtshof Arnhem, 22-11-2007, BB8445, 21-002143-07

Gerechtshof Arnhem, 22-11-2007, BB8445, 21-002143-07

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 november 2007
Datum publicatie
22 november 2007
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2007:BB8445
Formele relaties
Zaaknummer
21-002143-07

Inhoudsindicatie

Moord op ex-vriendin. Gevangenisstraf 14 jaar.

Verdachte is op 11 november 2005 met een mes naar de woning van zijn ex-vriendin gegaan. Verdachte heeft haar een aanzienlijk aantal steken met het door hem meegevoerde mes toegebracht als gevolg waarvan zij is overleden.

Het hof hecht geen geloof aan verdachte’s lezing van de gebeurtenissen en heeft het door de verdediging aangevoerde verweer, dat van voorbedachten rade niet gebleken is en dat verdachte meende dat hij werd aangevallen, op feitelijke gronden verworpen.

Uitspraak

Parketnummer: 21-002143-07

Uitspraak d.d.: 22 november 2007

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Arnhem

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 15 mei 2007 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [woonplaats],

thans verblijvende in PI Achterhoek - Gev. Ooyerhoekseweg te Zutphen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van

8 november 2007 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr G. Spong, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

Primair

hij op of omstreeks 11 november 2005 te Dieren, gemeente Rheden, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, voornoemde [slachtoffer] een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam heeft gestoken/gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

Subsidiair

hij op of omstreeks 11 november 2005 te Dieren, gemeente Rheden, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] een of meerdere ma(a)l(en) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam heeft gestoken/gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

2.

hij op of omstreeks 11 november 2005 te Dieren, gemeente Rheden en/of Loenen, gemeente Apeldoorn, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,56 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs

De volgende feiten staan vast.

Verdachte is op 11 november 2005 met een mes naar de woning van [slachtoffer], zijn ex-vriendin, gegaan. Gekomen bij de woning, bemerkte hij dat [slachtoffer] thuis was. Hij heeft het glas in de voordeur van de woning kapot gemaakt, heeft door de ontstane opening de voordeur geopend en is naar binnen gegaan. Vervolgens is hij via de trap naar de (boven)verdieping gelopen. Verdachte was ervan op de hoogte dat [slachtoffer] zich in de badkamer bevond. Verdachte heeft het raam van de badkamerdeur kapot geslagen. Hij is vervolgens de badkamer binnengedrongen. Verdachte heeft daarop [slachtoffer] een aanzienlijk aantal steken met het door hem meegevoerde mes toegebracht als gevolg waarvan zij is overleden.

Het hof leidt deze gang van zaken af uit de bewijsmiddelen, waarmee dit arrest zal worden aangevuld in de daartoe in de wet aangewezen gevallen.

Het hof hecht geen geloof aan verdachte’s lezing van de gebeurtenissen. In het bijzonder hecht het hof geen geloof aan de volgende punten daarin:

- verdachte ging naar [slachtoffer] om haar iets uit te leggen of haar om uitleg te vragen;

- verdachte is voor de woning van [slachtoffer] ten val gekomen, al dan niet na een slag dan wel per ongeluk;

- [slachtoffer] zou voor verdachte en zijn ex-vrouw beledigende of anderszins kwetsende opmerkingen hebben gemaakt;

- het mes was reeds aanwezig in de woning van [slachtoffer] voordat verdachte daarin op 11 november 2005 binnendrong;

- het mes is in handen geweest van [slachtoffer] (of een derde);

- verdachte zag in de badkamer een hand met een mes op hem afkomen;

- verdachte is ten val gekomen in de badkamer;

- verdachte heeft zich verdedigd tegenover een persoon die op hem lag en hem sloeg of duwde;

- verdachte heeft na binnendringen in de badkamer niet eerder gezien dat [slachtoffer] zich daar bevond, dan nadat hij was opgestaan;

- voorzover verdachte dit heeft aangevoerd: op het moment dat hij de woning binnendrong dan wel later was er nog iemand anders dan [slachtoffer] in haar woning aanwezig.

Het hof hecht geen geloof aan verdachte’s versie van de gebeurtenissen op de avond van

11 november 2005 op grond van onder meer de volgende factoren en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien:

- verdachte heeft in november 2005 en in juli 2006 verklaringen van geheel verschillende strekking afgelegd;

- niet aannemelijk is geworden dat de verandering van strekking verband hield met de omstandigheid dat verdachte’s herinnering aan de gebeurtenissen terug was gekomen;

- het hof acht niet aannemelijk dat er iets mis is geweest met de geheugenfunctie van verdachte;

- de wijze van verklaren van verdachte in juli 2006, waarbij hij op 13 juli 2006 niet onderbroken wilde worden door vragen van de politie en vervolgens op 13 en 14 juli 2006 summier en afhoudend antwoordde toen hem door de politie vragen werden gesteld over hetgeen hij verteld had;

- het verschil in mate van gedetailleerdheid waarmee verdachte de gebeurtenissen beschrijft; verdachte presenteert bijvoorbeeld een heel gedetailleerde herinnering aan bepaalde momenten op de bewuste dag terwijl hij ten aanzien van de momenten die van meer rechtstreeks belang zijn in verband met zijn lezing van het ten laste gelegde gebeuren in aanmerkelijk vagere termen spreekt en in opeenvolgende verklaringen ook op een aantal onderdelen inconsistent verklaart;

- het bestaan van relevante verschillen tussen verklaringen die de verdachte heeft afgelegd over zijn tweede lezing van de gebeurtenissen; het hof verwijst onder meer naar het verschil tussen de verklaringen van verdachte bij de politie in juli 2006, bij de rechtbank en ter terechtzitting van het hof over de plaats waar het mes zich in de woning van [slachtoffer] zou hebben bevonden;

- de wijze waarop verdachte ter terechtzitting van het hof op bepaalde onderdelen heeft verklaard en vragen heeft beantwoord; zo heeft verdachte aanvankelijk verklaard dat hij na zijn beweerde val in de badkamer met zijn hoofd aan de kant van de badkamerdeur terecht kwam terwijl hij kort daarna verklaarde dat hij met zijn hoofd op de grond terechtkwam en dat hij zich niet herinnerde waar zijn benen terechtkwamen;

- hetgeen door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is waargenomen omtrent de wijze waarop verdachte de woning heeft verlaten en de wijze waarop hij daarna weggegaan is (namelijk dat hij opvallend rustig en koel de woning verliet, zijn jas fatsoeneerde en dat hij nadat hij was aangesproken wegrende), duidt er niet op dat verdachte in de veronderstelling verkeerde aangevallen te zijn en bij zijn verdediging min of meer abusievelijk [slachtoffer] het letsel heeft toegebracht als gevolg waarvan zij is overleden;

- de korte spanne tijds waarbinnen de gebeurtenissen zich moeten hebben afgespeeld duidt er niet op dat verdachte iets wilde uitleggen aan dan wel iets uitgelegd wilde krijgen van [slachtoffer] of dat er conversaties zouden hebben plaatsgevonden met een inhoud en omvang zoals verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangegeven;

- anders dan verdachte zelf zegt, was verdachte, gelet op de sms-berichten zijnerzijds aan [slachtoffer], ervan op de hoogte dat de relatie met [slachtoffer] beëindigd was en dat [slachtoffer] bevriend was geraakt met een andere man.

Het hof gaat hieronder in op enkele onderdelen die vooral van belang zijn in verband met door de verdediging gevoerde verweren.

Daderschap

Uit de gegevens die onder meer blijken uit de verklaringen van verdachte ter terechtzitting van het hof, uit het sectierapport, uit de rapportage van het NFI betreffende de DNA-sporen, uit de brief van patholoog-anatoom Van der Goot van 26 april 2007, uit de rapportage van de technische recherche betreffende onder meer schoensporen, leidt het hof af dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van het aanzienlijke aantal verwondingen dat verdachte [slachtoffer] met het mes heeft toegebracht.

Het hof merkt op dat het niet aannemelijk wordt geacht dat zich behalve [slachtoffer] en verdachte ten tijde van het begaan van het feit nog iemand anders in de woning van [slachtoffer] heeft bevonden. Het hof leidt dit onder meer af uit het verloop en de inhoud van de telefoongesprekken die [slachtoffer] kort voor haar dood met haar vriendin [getuige 1] heeft gevoerd, uit de waarnemingen van [getuige 1] en [getuige 2] toen deze op weg waren naar de woning van [slachtoffer] na haar laatste telefoontje aan [getuige 1] en uit de schattingen in de politierapportage van de tijdspanne waarbinnen het gebeuren zich moet hebben afgespeeld, een en ander in onderling verband en samenhang bezien.

Opzet

Uit de aard van de gedraging van verdachte, zoals deze onder meer blijkt uit de verklaringen van verdachte, de beschrijving van het mes, het sectierapport en de brief van Van der Goot - erop neerkomend dat [slachtoffer] met het mes een aanzienlijk aantal verwondingen, waaronder (diepe) steekwonden, op diverse plekken, waaronder vitale plekken, zijn toegebracht - leidt het hof af dat verdachte [slachtoffer] willens en wetens om het leven heeft gebracht.

Voorbedachte raad

Gebleken is dat het mes waarmee verdachte [slachtoffer] heeft gedood, in diverse opzichten overeenkomsten vertoont met bij elkaar behorende messen die zich in de keuken van de woning van de ouders van verdachte bevonden. Het mes blijkt uit dezelfde productieserie te komen als de messen die zijn aangetroffen in de woning van de ouders van verdachte en die deel uitmaken van een messenset. Bij de doorzoeking in die woning is een mes van dezelfde soort en grootte van het inbeslaggenomen mes niet aangetroffen. Verdachte verbleef in die woning vóór het tijdstip van het onderhavige feit. Het hof hecht in zoverre wel geloof aan de verklaring van verdachte, dat volgens verdachte het mes afkomstig is uit de woning van zijn ouders. Het gaat om een mes waarvan, gelet op de soort en de grootte, kan worden aangenomen dat verdachte dit normaal gesproken niet bij zich had.

Uit de schatting van de politie van de tijdsspanne waarbinnen een en ander zich moet hebben afgespeeld, blijkt dat er sprake moet zijn geweest van méér dan één en minder dan twee minuten tussen het “paniektelefoontje” van [slachtoffer] aan [getuige 1] en het tijdstip dat [getuige 1] en [getuige 2] verdachte uit de woning van [slachtoffer] zien lopen dan wel het tijdstip dat [getuige 1] “112” belt en melding maakt van het overlijden van [slachtoffer].

Uit een en ander leidt het hof af dat de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.

Het hof acht niet aannemelijk dat het mes zich op 11 november 2005 reeds in de woning van [slachtoffer] bevond voordat verdachte daarin binnendrong, zoals door verdachte is beweerd, laat staan dat [slachtoffer] zich gelet op eerdere incidenten uit zelfbescherming van een/het mes zou hebben voorzien, zoals door de raadsman gesteld. Het hof hecht geen geloof aan de beweringen van verdachte dat het mes reeds in de woning was. Daarvoor zijn onder meer van belang de hiervoor vermelde factoren en omstandigheden op grond waarvan het hof geen geloof hecht aan de daar vermelde punten in de lezing van verdachte. Daarbij - maar mede in samenhang met die factoren en omstandigheden - komt dat verdachte op dit punt zulke verschillende verklaringen heeft afgelegd dat zijn lezing (ook) op dit punt ongeloofwaardig is.

De raadsman heeft voorts nog aangevoerd dat - voor het geval het hof tot het oordeel komt dat verdachte het mes heeft meegenomen naar de woning van [slachtoffer] - daarvoor ook andere goede redenen kunnen hebben bestaan dan een vooropgezet plan uit te voeren. Verdachte - aldus deze redenering - zou hebben geweten dan wel zou er ernstig rekening mee hebben gehouden dat [slachtoffer] inmiddels een andere liefdesrelatie had; verdachte zou het mes meegenomen kunnen hebben om zichzelf eventueel te verdedigen tegen de nieuwe vriend van [slachtoffer].

Dit betoog stuit af op het volgende. De stelling dat verdachte op 11 november 2005 het mes om een dergelijke reden heeft meegenomen, vindt geen steun in het bewijsmateriaal. Het hof heeft bovendien hiervoor al overwogen dat het niet aannemelijk acht dat op het moment dat hij de woning binnendrong dan wel later nog iemand anders dan [slachtoffer] in haar woning aanwezig was, voorzover verdachte tenminste zulks heeft aangevoerd. Voor het overige verwijst het hof naar de eerder vermelde factoren en omstandigheden op grond waarvan onder meer het hof geen geloof hecht aan verdachte’s versie van de gebeurtenissen, in onderling verband en samenhang bezien.

Het hof begrijpt het betoog van de raadsman aldus dat de omstandigheid dat verdachte zich in de badkamer zou hebben verdedigd tegen wat hij zag, als een ogenblikkelijk dreigende aanranding aan bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg zou staan. Het hof heeft hierboven echter overwogen dat en waarom verdachte’s lezing – onder meer inhoudende dat hij een hand met een mes op zich zag afkomen, dat hij ten val was gekomen in de badkamer en dat hij zich heeft verdedigd tegenover een persoon die op hem lag en hem sloeg – niet aannemelijk wordt geacht. Daarop stuit het betoog van de raadsman af.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.

Primair

hij op 11 november 2005 te Dieren, gemeente Rheden, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, voornoemde [slachtoffer] meerdere malen met een mes in het lichaam heeft gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

2.

hij op 11 november 2005 in Nederland, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,56 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezene levert op de misdrijven:

ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:

Moord.

ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:

Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman van verdachte heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit putatief noodweer op grond van het feit dat hij, terwijl hij door het raam van de badkamerdeur hing, een hand met daarin een mes op zich af zag komen.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Gelet op hetgeen het hof onder het kopje “Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs” heeft overwogen, waarbij het hof verdachtes lezing – onder meer inhoudende dat hij een hand met een mes op zich zag afkomen, dat hij ten val was gekomen in de badkamer en dat hij zich heeft verdedigd tegenover een persoon die op hem lag en hem sloeg – niet aannemelijk acht, is het hof van oordeel dat in casu geen sprake is van een situatie waarin verdachte redelijkerwijs kon veronderstellen dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor waartegen hij zich zou mogen verdedigen, zodat het verweer moet worden verworpen.

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft in eerste aanleg gevorderd dat verdachte ter zake van moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren. De rechtbank heeft de verdachte terzake van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte terzake van moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren.

Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden- de navolgende feiten en omstandigheden.

Verdachte heeft een jonge vrouw, die nog een heel leven voor zich zou moeten hebben, op een gruwelijke wijze vermoord door haar vele malen te steken met een mes. Zij was, nadat verdachte eenmaal de badkamer waar zij zich had opgesloten was binnengedrongen, volkomen kansloos en zij werd door verdachte op een meedogenloze wijze om het leven gebracht.

Door aldus te handelen heeft verdachte blijk gegeven van een ernstig gebrek aan respect voor het leven van een medemens.

Dit op zichzelf reeds buitengewoon ernstige feit heeft groot en onherstelbaar leed aan de nabestaanden van het slachtoffer toegebracht en heeft naar moet worden aangenomen tevens geleid tot traumatisering van degenen die [slachtoffer] stervend in de badkamer hebben aangetroffen en tevergeefs hebben getracht haar leven te redden.

Verdachte is kennelijk tot zijn daad gekomen nadat [slachtoffer] had besloten en hem had verteld haar relatie met hem te beëindigen. Het getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de eigen wil en integriteit van de ander om om die reden een dergelijke ultieme daad te stellen, zoals verdachte heeft gedaan.

Daarbij heeft de niet geloofwaardige lezing van de gebeurtenissen die verdachte naar voren heeft gebracht, de naam van [slachtoffer] aangetast en extra leed voor de nabestaanden meegebracht.

Het hof neemt ten gunste van verdachte in aanmerking dat verdachte, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie, hem betreffende, niet eerder veroordeeld is geweest voor een strafbaar feit. Het hof houdt rekening met de verschillende rapportages die omtrent verdachte zijn uitgebracht, maar ziet hierin geen omstandigheden die tot strafverlichting zouden moeten leiden.

Moord, zoals in het onderhavige geval onder meer bewezen is verklaard, behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.

Mede gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, komt het hof tot oplegging van een langdurige gevangenisstraf van na te melden duur. Het hof ziet hierbij -anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd- geen reden om een hogere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan.

Het onder 1 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit van het onderhavige voorwerp in strijd is met het algemeen belang en de wet.

De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen, zoals omschreven in de aangehechte beslaglijst (bijlage II) dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbenden.

De vordering van de benadeelde partij, de erfgenamen van [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €10.061,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van €9.425,77. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vorderingen zijn niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van schade gehouden zodat de vorderingen tot dat bedrag zullen worden toegewezen.

Op grond van artikel 51a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kunnen erfgenamen van een overledene een vordering tot schadevergoeding indienen voor terzake een hun onder algemene titel verkregen vordering. Daarnaast is in artikel 108, tweede lid, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat indien iemand die ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, overlijdt, de aansprakelijke verplicht is aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen, deze kosten te vergoeden. Deze persoon wordt eveneens in artikel 51a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemd. Het hof begrijpt dat de benadeelde partij zich in beide hoedanigheden heeft gesteld.

Op grond van bovenstaande bepalingen is het hof van oordeel dat de door de benadeelde partij, te weten de erven van [slachtoffer], gevorderde schoonmaakkosten van de woning van [slachtoffer], als zijnde een onder algemene titel verkregen vordering, en de kosten voor de uitvaart en de gedenksteen, als kosten van lijkbezorging, voor toewijzing in aanmerking komen.

Daarnaast is het hof van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde notariskosten en telefoonkosten niet vallen onder de posten die ingevolge de hierboven genoemde bepalingen voor vergoeding in aanmerking komen, op grond waarvan de vordering voor dat deel dient te worden afgewezen.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Hieromtrent merkt het hof op dat ondanks het feit dat in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht enkel wordt gesproken over de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer, het hof van oordeel is dat gelet op de strekking van de wetsbepaling en het systeem van de wet, de term slachtoffer zo moet worden uitgelegd dat hieronder ook de personen als bedoeld in artikel 51a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering zijn begrepen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren.

Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

De in beslag genomen voorwerpen

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

- het mes waarmee het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit onder 1 primair is gepleegd.

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

- de voorwerpen zoals omschreven in de aangehechte beslaglijst (bijlage II).

De vordering van de benadeelde partij, de erfgenamen van [slachtoffer]

Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, de erfgenamen van [slachtoffer], te betalen een bedrag van €9.324,92 (negenduizend driehonderdvierentwintig euro en tweeënnegentig cent).

Wijst de vordering van de erfgenamen van [slachtoffer], voor het overige af.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd de erfgenamen van [slachtoffer], een bedrag te betalen van €9.324,92 (negenduizend driehonderdvierentwintig euro en tweeënnegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 76 (zesenzeventig) dagen hechtenis.

Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Aldus gewezen door

mr J.A.W. Lensing, voorzitter,

mr E. van der Herberg en mr M.J. Stolwerk, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr N.D. ten Elshof, griffier,

en op 22 november 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.