Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5321, 200.108.267-01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:5321, 200.108.267-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 juli 2013
Datum publicatie
24 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:5321
Formele relaties
Zaaknummer
200.108.267-01
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 2 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2026], Burgerlijk Wetboek Boek 2 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2026] art. 15, Burgerlijk Wetboek Boek 2 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2026] art. 19

Inhoudsindicatie

Herroeping van het besluit tot ontbinding door de ontbonden rechtspersoon. (On)mogelijkheden en voorwaarden waaronder dat mogelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.108.267/01

(zaaknummers rechtbank Leeuwarden: 117941 HA RK 12-19)

beschikking van 19 juli 2013

1 [appellante 1] d.o.o.,

gevestigd te Kladovo, Servië,

2. [appellante 2] B.V.,

gevestigd te Lochem,

appellanten in de hoofdzaak, verzoeksters in het incident,

hierna ook te noemen: [appellante 1], respectievelijk [appellante 2] en gezamenlijk [appellanten],

advocaat mr. H.W. ten Katen, kantoorhoudende te Rotterdam,

tegen

1 Kladovo Beheer B.V.,

2. Scheepvaartonderneming Rifgat B.V.,

beiden gevestigd te Harlingen,

geïntimeerden in de hoofdzaak, verweersters in het incident,

hierna ook te noemen: Kladovo, respectievelijk Rifgat en gezamenlijk Rifgat c.s.,

advocaat mr. W.M. Sturms, kantoorhoudende te Leeuwarden.

Het hof neemt de inhoud van de tussenbeschikking van 28 augustus 2012 hier over.

1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Op 25 april 2013 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Daarbij hebben beide partijen ter voorbereiding op de zitting nadere stukken ingediend.

1.2

Ten slotte heeft het hof een datum bepaald waarop een beschikking zal worden gegeven.

1.3

Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaken uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

De verdere beoordeling

2. De feiten

2.1

[appellante 1] is een vennootschap naar Servisch recht. Met subsidie van de Nederlandse Staat zou [appellante 1], op het terrein van een werf te Kladovo (Servië) nieuwe hallen laten bouwen. Van het voor dit project benodigde kapitaal werd de helft gefinancierd met de genoemde subsidie en de helft uit eigen middelen.

2.2

Het kapitaal van [appellante 1] was bij oprichting in 2006 in handen van [betrokkene 2] (45%), Rhein Donau yard (35%) en [bestuurder van appellante 1] International B.V. (20%). In 2008 heeft [bestuurder van appellante 1] International 1% van haar aandelen overgedragen aan Rifgat. Op 30 maart 2011 heeft [appellante 2] de [betrokkene 2] toebehorende aandelen (45%) overgenomen. Op 14 april 2012 heeft [appellante 2] ook de aandelen van [bestuurder van appellante 1] International B.V. (19%) overgenomen.

2.3

De verdeling van de aandelen in [appellante 1] was daarmee per 14 april 2012: [appellante 2] (64%), Rhein Donau Yard (35%) en Rifgat (1%). Bestuurder van [appellante 1] is de heer [bestuurder van appellante 1] (verder [bestuurder van appellante 1]).

2.4

Kladovo Beheer was de enig aandeelhoudster in het kapitaal van Rifgat. Bestuurder van zowel Kladovo Beheer als Rifgat was [bestuurder van geïntimeerde 1] (verder [bestuurder van geïntimeerde 1]).

2.5

Bij besluit van haar algemene vergadering van aandeelhouders genomen op 21 december 2009 is Rifgat ontbonden. In de notulen van die vergadering is onder meer het volgende vermeld: "Het volgende besluit wordt genomen:1. De vennootschap draagt alle activa en passiva van de vennootschap voor de waarde zoals die is opgenomen in de balans per 31 december 2008 inclusief de mutaties tot en met heden over aan [bestuurder van geïntimeerde 1] per 21 december 2009.2. Het kapitaal en de reserves van de vennootschap worden per 21 december 2009 uitgekeerd aan de aandeelhouder Kladovo beheer B.V.3. Omdat de vennootschap met ingang van 21 december 2009 geen baten meer heeft houdt hij vandaag op te bestaan zoals bedoeld in BW 2:19 lid 4 [bestuurder van geïntimeerde 1] zal daarvan opgaaf doen bij het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel.4. De bewaarder van boeken en bescheiden in [bestuurder van geïntimeerde 1]."

2.6

Aan dit besluit van de algemene vergadering is geen uitvoering gegeven.

2.7

In het handelsregister is per 21 december 2009 ten aanzien van Rifgat geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 21 december 2009.

2.8

Wat betreft de genoemde activa staat onbetwist vast dat Rifgat, ook indien het door [appellante 1] gedane beroep op verrekening zou slagen, een aanzienlijke vordering uit geldlening op [appellante 1] had.

2.9

De algemene vergadering van aandeelhouders van Rifgat heeft op 9 februari 2012 besloten tot herroeping van de ontbinding van Rifgat.

3. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

Rifgat verzoekt in deze procedure een verklaring voor recht dat zij het op 21 december 2009 door haar genomen ontbindingsbesluit geldig heeft herroepen. Zij stelt daarbij belang te hebben omdat zij haar vordering op [appellante 1] en de aandelen in die vennootschap anders niet kan overdragen aan [bestuurder van geïntimeerde 1], nu naar Servisch recht een ontbonden vennootschap niet kan bestaan. De rechtbank heeft de gevraagde verklaring voor recht verleend.

4. De ontvankelijkheid van [appellanten] in hoger beroep.

4.1

Rifgat c.s. betogen dat [appellanten] niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep (het hof leest: dat dit hoger beroep verworpen dient te worden), omdat zij daarbij geen belang hebben en omdat de advocaat van [appellante 1] geen procesvolmacht heeft

4.2

Het antwoord op de vraag of [appellanten] voldoende belang hebben bij het hoger beroep hangt onlosmakelijk samen met het antwoord op de vraag of zij door de herroeping van het ontbindingsbesluit op rechtens relevante wijze in hun belang worden getroffen. Dat laatste komt hierna aan de orde bij de beantwoording van de vraag of Rifgat de ontbinding rechtsgeldig kan herroepen.

4.3

Rifgat c.s. heeft er voorts op gewezen dat de volmacht verleend aan de advocaat van [appellante 1] geantedateerd zou zijn en daarom ongeldig. Rifgat c.s. verwijzen daarbij naar artikel 20 onder 10 van de statuten van [appellante 1]. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.

4.4

Artikel 20 aanhef en onder 10 van de statuten van [appellante 1] vermelden:"General meeting decides on the following:(…)10. Issue of approvals to Legal business of the Company Members i.e. director and other persons in accord with the Article 35 of the Law."

4.5

Uit deze bepaling volgt dat de bestuurder van [appellante 1] ([bestuurder van appellante 1]) toestemming moet hebben van de algemene vergadering van aandeelhouders (die voor 64% wordt gevormd door [appellante 2]) voor onder meer het voeren van gerechtelijke procedures. Deze toestemming is in de statuten niet aan een vorm gebonden. Een volmacht waaraan de directeur van [appellante 1] zijn bevoegdheid ontleent is niet nodig.

4.6

Ter zitting van het hof waren zowel de heer [bestuurder van appellante 1] als [appellante 2] (vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [bestuurder van appellante 2]) aanwezig. Beiden hebben ter zitting het woord gevoerd. Daaruit volgt in voldoende mate dat namens [appellante 1] bevoegd en met instemming van de (meerderheid van de) vergadering van aandeelhouders wordt geprocedeerd. De onvolkomenheid in de schriftelijke volmacht waarop Rifgat heeft gewezen doet daaraan niet af.

4.7

[appellante 1] is ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.

5. De ontvankelijkheid van Rifgat c.s. in hun verzoek

5.1

Volgens [appellanten] zijn Rifgat c.s. niet-ontvankelijk in hun verzoek om een verklaring voor recht omdat het rechtens onmogelijk is een eenmaal ontbonden vennootschap door herroeping te doen herleven. Dit geldt te meer nu Rifgat weloverwogen en bewust tot ontbinding heeft besloten, waarbij zij afstand deed van de nog voorhanden vordering en het aandelenkapitaal. Volgens [appellanten], verzetten hun belangen als derden zich tegen de herroeping.

5.2

Rifgat c.s. betogen dat herroeping van de ontbinding nodig is om naar Servisch recht uitvoering te kunnen geven aan de (nadere) vereffening van haar vermogen.

5.3

De vraag of Rifgat c.s. belang hebben bij hun verzoek hangt onlosmakelijk samen met de inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een verklaring voor recht. Het hof verwijst naar wat daarover hierna wordt overwogen.

De grieven

Inleidende opmerkingen

6. Het beroepschrift bevat geen als zodanig aangeduide grieven. De kennelijke strekking daarvan is echter dat [appellanten] het verzoek om een verklaring voor recht opnieuw en in volle omvang aan het hof willen voorleggen. Tegen deze wijze van procederen hebben Rifgat c.s. geen bezwaar gemaakt. Zij hebben het verzoek tot herroeping in volle omvang in het processuele debat betrokken. Te meer nu [appellanten] in eerste aanleg niet als belanghebbenden zijn opgeroepen of verschenen, zal het hof het verzoek tot herroeping in volle omvang beoordelen.

7. Door [appellanten] zijn daarbij diverse feiten en omstandigheden aangevoerd die de moeizame verhouding tussen partijen (en jegens [bestuurder van geïntimeerde 1]) kunnen illustreren maar niet kunnen bijdragen aan afwijzing van de gevraagde verklaring voor recht. Zo is, behoudens bijzondere en niet aangevoerde omstandigheden, het antwoord op de vraag of [bestuurder van geïntimeerde 1] meerdere vennootschappen heeft (gehad), of hij vertrouwd kan worden, of tegen hem strafrechtelijke onderzoeken en procedures gaande zijn en of tussen partijen andere procedures aanhangig zijn (geweest), in beginsel niet redengevend voor de beoordeling van het voorliggende verzoek.

Herroeping

8. Herroeping door een rechtspersoon van een eerder door hem genomen ontbindingsbesluit is in beginsel mogelijk als het belang van de (ontbonden) rechtspersoon dat meebrengt en derden door die herroeping niet in hun belangen worden geschaad (vergelijk o.m. Hof Den Haag 30 januari 2007, LJN AZ7737, JOR 2007, 66 en Hof Den Haag 23 augustus 2011, LJN BS1144, JOR 2011, 327). Met het oog op die bescherming van de belangen van derden alsook om praktische redenen dient, zolang de wetgever niet voorziet in een regeling, daarbij te worden gekozen voor controle van de herroeping door de rechter. Het standpunt van [appellanten] dat een ontbindingsbesluit in het geheel niet kan worden herroepen, wordt verworpen.

9. Een rechtspersoon kan zijn ontbindingsbesluit slechts herroepen als hij nog bestaat. De vraag of Rifgat nog bestaat, dient te worden beantwoord aan de hand van art. 2:19 lid 5 BW, waaruit volgt dat een ontbonden rechtspersoon blijft bestaan voor zover nodig voor het vereffenen van zijn vermogen. Zoals het hof hierna zal overwegen, beschikte Rifgat na zijn ontbinding nog over vermogen dat niet is vereffend en is Rifgat in zoverre dus blijven bestaan. Daarbij is voor de beoordeling door de Nederlandse rechter niet relevant of dit voortbestaan indruist tegen de Servische openbare orde. Voor een in Nederland zetelende rechtspersoon is ten aanzien van haar (voort)bestaan in dit verband slechts van belang of sprake is van schending van de Nederlandse openbare orde.

10. De herroeping van de ontbinding mag niet tot gevolg hebben dat derden die in gerechtvaardigd vertrouwen op de ontbinding en haar gevolgen zijn afgegaan in hun belangen worden geschaad. Het antwoord op de vraag of hiervan sprake is, hangt af van alle omstandigheden van het geval, waaronder het tijdsverloop sinds het moment van ontbinding. Voor het daarbij hanteren van een vaste termijn ziet het hof onvoldoende steun in het recht, ook niet als uitgangspunt. Ook voor aansluiting bij de vervaltermijn genoemd in art. 2:15 lid 5 BW ontbreekt voldoende grond.

11. [appellanten] betogen dat zij in hun belangen zijn geschaad omdat zij er, gegeven de hierna te noemen omstandigheden, als derden op mochten vertrouwen dat Rifgat haar vorderingsrecht of haar rechten als aandeelhoudster niet langer wilde uitoefenen. Zij noemt drie omstandigheden: (a) [appellanten] hebben in januari 2010 kennis genomen van de notulen met het ontbindingsbesluit (zie onder 2.4.) waarin Rifgat vastlegt dat zij haar activa overdraagt aan [bestuurder van geïntimeerde 1]; (b) Rifgat heeft in het handelsregister vermeld dat zij niet meer bestond omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn en (c) Rifgat heeft vervolgens langere tijd niet meer van zich doen horen betreffende haar vordering en aandelen. [appellanten] meenden dat Rifgat afstand had gedaan van haar vorderingsrecht en de aandelen. Door herroeping zouden deze voordelen wegvallen.

12. Het hof volgt [appellanten] niet in dit betoog. Dat Rifgat voorafgaand aan de ontbinding vermogen (aandelen en een vordering) had, staat tussen partijen niet ter discussie. Gezien art. 2:19 lid 5 BW werd dit door de ontbinding niet anders. Rifgat bleef immers bestaan ten behoeve van de vereffening van haar vermogen. Indien Rifgat de aandelen en de vordering in het kader van de vereffening geldig zou hebben overgedragen aan [bestuurder van geïntimeerde 1], dan zouden [appellante 1] c.s. daardoor geen voordeel hebben genoten. De vordering en aandelen zouden dan voortbestaan en de nieuwe schuldeiser ([bestuurder van geïntimeerde 1]) bepaalde ook binnen Rifgat al het beleid. Niet in discussie is echter dat van cessie van de vordering en overdracht van de aandelen geen sprake is geweest. [appellanten] wisten dit, daar hen door Rifgat noch door [bestuurder van geïntimeerde 1] mededeling van een cessie is gedaan (Zij stellen zelfs dat dit naar Servisch recht binnen een jaar na de cessie had moeten gebeuren) en geen wijziging is doorgevoerd in het aandeelhoudersregister.

13. De onjuiste vermelding in het handelsregister dat Rifgat geen activa meer had, baat [appellanten] evenmin. De wettelijke bescherming van derden komt erop neer dat slechts aan onkundige derden de onjuistheid van de in het handelsregister opgenomen feiten niet kan worden tegengeworpen (art. 25 lid 1 en 3 Hrw 2007 en art. 2:6 lid 1 tot 3 BW). [appellanten] wisten echter bij uitstek dat Rifgat baten had en dus in zoverre nog bestond.

14. Dat Rifgat afstand van recht heeft gedaan, is niet aannemelijk gemaakt. Voor een daartoe door Rifgat geuite wil is onvoldoende gesteld en [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij ondanks het ontbreken van een dergelijke wil, op het bestaan daarvan toch mochten vertrouwen. Aan de hiervoor onder (a) en (b) genoemde omstandigheden konden [appellanten] een dergelijk (gerechtvaardigd) vertrouwen niet ontlenen en het enkele stilzitten door Rifgat is daartoe evenmin voldoende. Indien [appellanten] duidelijkheid hadden willen verkrijgen dan hadden zij bij Rifgat kunnen informeren wat zij met de vordering en de aandelen van plan was. [appellanten] hebben ter zitting echter verklaard dat bewust te hebben nagelaten omdat de verhouding met [bestuurder van geïntimeerde 1] moeizaam was en het op diens weg lag mee te delen wat hij voornemens was te doen.

15. Uit het vorenstaande volgt dat [appellanten] als gevolg van de ontbinding van Rifgat geen voordeel hebben gekregen in de vorm van verkregen rechten of bevrijding van schulden of dat zij anderszins in een voordeliger positie zijn komen te verkeren. Zij zijn, nu ook geen andere nadelen zijn aangevoerd, niet in hun belangen geschaad door de herroeping van die ontbinding.

16. Bij een behandeling van het incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad hebben Rifgat c.s. geen belang nu hierbij uitspraak is gedaan in de hoofdzaak.

Slotsom

17. Er zijn geen feiten en omstandigheden zijn die zich verzetten tegen de herroeping van het ontbindingsbesluit van 21 december 2009. De uitspraak waarvan beroep zal worden bekrachtigd en [appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep daaronder begrepen de kosten in het incident (tarief II, 2 punten).

De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

verwerpt het hoger beroep

veroordeelt [appellante 1] en [appellante 2] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze voor zover gevallen aan de zijde van Rifgat en Kladovo Beheer op € 666,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris advocaat.

Deze beschikking is gegeven door mrs. G. van Rijssen, voorzitter, L. Janse, en F.J. Streppel en is ter openbare terechtzitting uitgesproken op vrijdag 19 juli 2013.