Home

Gerechtshof Amsterdam, 15-02-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:378, 200.276.227/01

Gerechtshof Amsterdam, 15-02-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:378, 200.276.227/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
15 februari 2022
Datum publicatie
22 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:378
Zaaknummer
200.276.227/01

Inhoudsindicatie

Geen schending van de op het Pensioenfonds rustende informatieplicht bij het wijzigen van omrekenfactoren.

Zie ECLI:NL:GHAMS:2021:2309.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.276.227/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7643004 CV EXPL 19-7342

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 februari 2022

inzake

[appellant] ,

wonend te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),

appellant,

advocaat: mr. P.A. Visser te Rotterdam,

tegen

STICHTING ALGEMEEN PENSIOENFONDS KLM,

gevestigd te Amstelveen,

geïntimeerde,

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en het Pensioenfonds genoemd.

In deze procedure is op 27 juli 2021 een tussenarrest uitgesproken, hierna ‘het tussenarrest’. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar het tussenarrest.

Ter uitvoering van het tussenarrest heeft op 29 november 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. Visser voornoemd, en het Pensioenfonds is verschenen, bijgestaan door mr. W. van Heest, advocaat te Haarlem. Beide advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen.

Ten slotte is arrest gevraagd.

2 Verdere beoordeling

2.1

Nu het hof de in het tussenarrest gevraagde inlichtingen heeft verkregen, zal het overgaan tot de behandeling van de grieven. In dat verband zullen een aantal in het tussenarrest reeds genoemde feiten en omstandigheden worden herhaald.

2.2.1

In januari 2016 heeft [appellant] een Uniform Pensioen Overzicht (verder: UPO) ontvangen, waarin stond vermeld dat zijn pensioenaanspraak bij voortzetting van het dienstverband tot 5 november 2017 € 47.887,- bruto per jaar zou bedragen.

2.2.2

In januari 2017 heeft [appellant] een UPO ontvangen, waarin stond vermeld dat zijn pensioenaanspraak bij voortzetting van het dienstverband tot 5 november 2017 € 47.156,- bruto per jaar zou bedragen.

2.2.3

Voorafgaand aan het ontvangen van het UPO 2017 heeft [appellant] de nieuwsflits van 22 december 2016 ontvangen, waarin stond vermeld dat per 1 juli 2017 de omrekenfactoren zouden gaan wijzigen. Vanaf 28 december 2016 waren in de zogenaamde digitale pensioenplanner deze nieuwe omrekenfactoren verwerkt.

2.2.4

In januari 2017 ontving [appellant] een volgende nieuwsflits. Hierin stond vermeld dat de omrekenfactoren per 1 juli 2017 zouden wijzigen en dat in “Mijn KLM pensioen” konden worden nagegaan of dat invloed had op de hoogte van het pensioen.

2.2.5

Op 9 april 2017 ontving [appellant] een brief van het Pensioenfonds, waarin stond vermeld dat hij ingaande 5 november 2017 een pensioen zou ontvangen van een 12,96 maal per jaar uit te keren bedrag van € 3.540,66 bruto (dus € 45.887,- bruto per jaar) bij de standaardverdeling ouderdoms-/nabestaandenpensioen van 100:70. [appellant] heeft door middel van een brief gedateerd 28 april 2017 aan het Pensioenfonds laten weten geen wijziging in de verhouding ouderdoms-/nabestaandenpensioen te willen aanbrengen. Zijn ouderdomspensioen zou dus € 3.540,66 bruto per maand gaan bedragen. Op 26 juni 2017 heeft [appellant] contact opgenomen met het Pensioenfonds en – naar het hof begrijpt – gevraagd of de hoogte van het op 9 april 2017 vermelde pensioen wel juist was. Het Pensioenfonds liet weten – zo begrijpt het hof [appellant] ’ standpunt – dat de oude omrekenfactoren konden worden toegepast indien [appellant] uiterlijk op 30 juni 2017 met pensioen zou gaan. [appellant] liet vervolgens weten dat dat niet mogelijk was vanwege tussen hem en KLM gemaakte afspraken over zijn uitzending naar Brazilië waar hij op dat moment verbleef.

2.3

[appellant] verwijt het Pensioenfonds dat het fonds hem onvoldoende concreet heeft geïnformeerd dat het laten ingaan van zijn ouderdomspensioen uiterlijk 30 juni 2017 tot een aanzienlijk hoger ouderdomspensioen zou hebben geleid dan het laten ingaan van dit ouderdomspensioen op of na 1 juli 2017. Dit onvoldoende concreet informeren zou volgens grief I in strijd zijn met artikel 7:611 BW, artikel 6:162 BW en in strijd zijn met de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:2 lid 1BW en/of artikel 6:248 lid 1 BW. Ook had het Pensioenfonds een onvoldoende zwaarwegend belang om de omrekenfactoren te wijzigen, en is met de belangen van [appellant] daarbij onvoldoende rekening gehouden. Ten slotte rustte – nog steeds volgens [appellant] – op het Pensioenfonds een bijzondere zorgplicht vanwege het feit dat [appellant] in het buitenland werkzaam was, inhoudende dat het fonds zich ervan moest vergewissen dat [appellant] op de hoogte was van de wijziging van de pensioenvoorziening. Ook met grief II betoogt [appellant] dat het Pensioenfonds hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de wijziging van de omrekenfactoren en de gevolgen die dat voor hem zou hebben.

2.4

Naar het oordeel van het hof had het, gelet op het hierboven vermelde, voor [appellant] redelijkerwijs duidelijk moeten zijn welk bedrag aan ouderdomspensioen hij ingaande 5 november 2017 zou gaan ontvangen, heeft het Pensioenfonds hem hier voldoende over geïnformeerd en heeft het Pensioenfonds aldus voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant] . [appellant] kon in de brief van 9 april 2017 lezen wat de hoogte van het door hem per 5 november 2017 te ontvangen pensioen zou zijn, alsook dat dit een lager bedrag was dan in het UPO 2016 en 2017 stond vermeld. Dat verschil had voor [appellant] na ontvangst van de brief van 9 april 2017 aanleiding kunnen vormen de website van het Pensioenfonds te raadplegen of de aan hem gestuurde nieuwsflitsen van december 2016 en/of van januari 2017 te lezen. Hij had dan kunnen zien dat de pensioenregeling diverse keuzemogelijkheden biedt, zoals het eerder of later met pensioen gaan, dat voor het berekenen van elke keuze omrekenfactoren gelden, dat deze omrekenfactoren per 1 juli 2017 zouden wijzigen en dat de pensioenplanner al rekening hield met deze nieuwe factoren. Dat [appellant] ermee bekend was dat het mogelijk was een keuze te maken aangaande de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en dat die ingangsdatum invloed had op de hoogte van het toe te kennen ouderdomspensioen, blijkt overigens ook uit zijn eigen opmerkingen ter zitting in hoger beroep dat hij in de jaren voorafgaand aan zijn pensioendatum een aantal malen in de online omgeving van het Pensioenfonds heeft geverifieerd wat de gevolgen voor hem zouden zijn van het laten ingaan van zijn pensioen op het ene dan wel het andere moment en dat hij uit zijn onderzoek opmaakte dat het maximale pensioen zou zijn bereikt op de ontslagdatum, zijnde de AOW-datum (5 november 2017).

2.5

De in de brief van 9 april 2017 genoemde bedragen waren gebaseerd op de vanaf 1 juli 2017 geldende omrekenfactoren. Het Pensioenfonds heeft derhalve geen onjuiste informatie verstrekt. Het in januari 2017 aan [appellant] verstrekte UPO 2017 was gebaseerd op de situatie van januari 2017. Ook het UPO 2017 bevatte daarmee geen onjuiste informatie. De vraag die partijen verdeeld houdt is of het Pensioenfonds gehouden was [appellant] er in december 2016, of kort daarna, expliciet op te wijzen dat de omrekenfactoren per 1 juli 2017 zouden veranderen, als ook dat die wijziging zou betekenen dat het voor hem voordelig was zijn ouderdomspensioen eerder te laten ingaan dan 1 juli 2017, althans hem er expliciet op te wijzen dat die veranderde omrekenfactoren een ingrijpende wijziging voor hem zouden betekenen. [appellant] meent dat het Pensioenfonds die informatieplicht had, en het Pensioenfonds vindt van niet.

2.6.1

[appellant] voert allereerst aan dat het Pensioenfonds hem had moeten wijzen op de gevolgen van de gewijzigde omrekenfactoren, en door dat na te laten heeft gehandeld in strijd met de hierboven genoemde wetsartikelen. Het Pensioenfonds heeft dat weersproken en heeft aangevoerd dat ten aanzien van de wijziging van de omrekenfactoren voldoende en tijdige informatie is verstrekt. Van strijd met de enig wetsartikel is volgens het Pensioenfonds geen sprake.

2.6.2

[appellant] heeft erkend de nieuwsflits van 22 december 2016 en de nieuwsflits van 27 januari 2017 te hebben ontvangen. In die nieuwsflitsen stond vermeld dat de omrekenfactoren per 1 juli 2017 zouden veranderen en dat dat invloed kon hebben op het te ontvangen ouderdomspensioen. Het hof leidt uit een en ander af dat het Pensioenfonds met het versturen van de nieuwsflitsen, deelnemers zoals [appellant] , tijdig heeft geïnformeerd. Gelet op het tijdstip waarop het bestuur de aanpassing van de omrekenfactoren ingaande 1 juli 2017 in het pensioenreglement/bijlage 1 had vastgesteld (naar zijn zeggen 20 december 2016, en van welk tijdstip het hof zal uitgaan) kon de algemene communicatie niet veel eerder plaatsvinden dan op 22 december 2016.

2.6.3

Het Pensioenfonds heeft gesteld, en zulks is door [appellant] niet gemotiveerd betwist, dat het hem op basis van het pensioenreglement vrijstond de wijziging van de omrekenfactoren per direct in te laten gaan. Het Pensioenfonds is op grond van het pensioenreglement, maar ook vanwege zijn verplichting te voldoen aan collectieve actuariële gelijkwaardigheid en aan de wettelijke financiële rekenregels, verplicht de omrekenfactoren periodiek aan de gewijzigde grondslagen aan te passen. Dit houdt in dat het Pensioenfonds (en daarmee de deelnemers) geen voor- of nadeel mag hebben van de te hanteren uitruilvoet. [appellant] heeft zulks niet gemotiveerd weersproken. Het Pensioenfonds heeft ter zitting verklaard desalniettemin de wijzigingen van de omrekenfactoren ongeveer zes maanden van tevoren bekend te maken. Dit om te voorkomen dat informatie zou worden verstrekt over de hoogte van een ouderdomspensioen bij de specifiek toe te passen pensioendatum (zoals ten aanzien van [appellant] is gebeurd door middel van de brief van 9 april 2017) waarin bedragen zouden staan die als gevolg van de daarin nog niet verdisconteerde wijziging van omrekenfactoren, niet klopten en nog zouden moeten worden aangepast. Het hof acht dat niet onzorgvuldig. Ook wat dat betreft was [appellant] dus adequaat geïnformeerd.

2.6.4

Het Pensioenfonds heeft ter zitting in hoger beroep uitgelegd waarom het niet aan de individuele deelnemers heeft medegedeeld of de wijziging van omrekenfactoren voor hen nadelig zou zijn dan wel of vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen voor hen wellicht voordeliger zou zijn, omdat een en ander te beschouwen zou zijn als advisering – waartoe het Pensioenfonds niet gehouden is – en waarmee deelnemers wellicht zelfs gestimuleerd zouden worden gebruik te maken van op dat moment al niet meer correcte omrekenfactoren (door bijvoorbeeld de ingangsdatum van het ouderdomspensioen te vervroegen tot 30 juni 2016) hetgeen ten laste zou komen van (de andere deelnemers van) het Pensioenfonds. Het was voor deelnemers weliswaar mogelijk die ingangsdatum te vervroegen, maar het Pensioenfonds hoefde de deelnemers niet te stimuleren zulks te doen, zo begrijpt het hof dit standpunt. Het hof acht ook dit niet onzorgvuldig. Het Pensioenfonds heeft door middel van verzending van de nieuwsflitsen de wijzigingen tijdig bekendgemaakt, en uit die nieuwsflitsen viel voldoende duidelijk af te leiden dat een wijziging van de omrekenfactoren zou plaatsvinden en dat dat gevolgen kon hebben voor de hoogte van de pensioenuitkering van de deelnemers. De deelnemers waren via de rekentool in staat na te gaan wat de ene ingangsdatum van pensioen voor hen zou betekenen, en wat een andere. Dat het Pensioenfonds het sommige deelnemers kennelijk heeft toegestaan hun aanvankelijk beoogde pensioeningangsdatum te vervroegen, maakt evenmin dat dit onzorgvuldig is tegenover [appellant] . Dat naar zeggen van [appellant] door het Pensioenfonds thans uitgebreidere informatie wordt verstrekt over de gevolgen van het wijzigen van omrekenfactoren dan destijds betekent niet dat de in 2016 en 2017 verstrekte informatie ontoereikend was.

2.6.5

Anders dan [appellant] is het hof daarmee van oordeel dat de door het Pensioenfonds verstrekte informatie voldoende, tijdig, uitgebreid en duidelijk was. Het Pensioenfonds heeft niet gehandeld in strijd met de artikelen 7:611 BW, 6:162 BW of de eisen van redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 lid 1 en/of artikel 6:248 lid 1 BW. Het Pensioenfonds had een voldoende zwaarwegend belang om de omrekenfactoren te wijzigen en daarbij is met het belang van [appellant] voldoende rekening gehouden. Ten slotte rustte op het Pensioenfonds geen bijzondere zorgplicht vanwege het feit dat [appellant] in het buitenland werkzaam was. Daarmee slagen de grieven I en II niet.

2.7

[appellant] zal, als de in het ongestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden verwezen.

2.8

[appellant] heeft geen bewijs aangeboden van feiten of omstandigheden, die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. Aan zijn bewijsaanbod wordt daarom voorbij gegaan.

3 Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het bestreden vonnis;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van het Pensioenfonds begroot op € 2.071,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris;

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, R.J.M. Smit en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.