Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5651, 200.165.643 + 200.039.331

Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5651, 200.165.643 + 200.039.331

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 mei 2017
Datum publicatie
28 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:5651
Zaaknummer
200.165.643 + 200.039.331

Inhoudsindicatie

Vervolg van ECLI:NL:GHAMS:2012:BX7072 en ECLI:NL:HR:2014:441. Vordering tot herroeping van enige arbitrale vonnissen en vonnissen en arresten van de gewone rechter. Afgewezen.

Uitspraak

afdeling civiel recht

zaaknummers gerechtshof 200.039.331/04 en 200.165.643/01 (was: 200.156.553/01)

(gevoegd)

arrest van 23 mei 2017

in de herroepingszaken van

1 [appellant], wonende te [woonplaats],

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[X] B.V.,gevestigd te Rotterdam,

eisers tot herroeping,

hierna: [appellant] en [X], gezamenlijk: [appellanten],

advocaat: mr. H.S. Snijders,

tegen:

de maatschap

De Eglantier, handelend onder de naam BDO Accountants & Belastingadviseurs,

gevestigd te Eindhoven,

gedaagde tot herroeping,

hierna: BDO,

advocaat: mr. A.F.J.A. Leijten.

1 Het verdere verloop van de procedure

1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 augustus 2015 hier over.

1.2

Het verdere verloop blijkt uit:

- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 23 september 2015; hierbij is akte verleend van het in het geding brengen van de volgende stukken: (a) de brief van mr. Gasseling van 8 september 2015 met als bijlage de akte onder meer inhoudende overlegging stukken, (b) de faxbrief van mr. Berkhout (kantoorgenoot van mr. Leijten) van 16 september 2015 met bijlagen, en (c) de faxbrief van mr. Gasseling van 21 september 2015;

- de antwoordakte van BDO;

- de brief van mr. Gasseling van 18 november 2015, de reactie van mr. Berkhout van 20 november 2015 en de beslissing van de rolraadsheer van 20 november 2015.

1.3

Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2 De vaststaande feiten

2.1

[appellant] was sinds 1993 via zijn praktijkvennootschap [X] als vennoot verbonden aan BDO, een maatschap naar burgerlijk recht die diensten verricht op het gebied van accountancy en belastingadvies. Op de maatschapsverhouding was per 1 januari 2000 de maatschapsovereenkomst 2000 (hierna: MO 2000) van toepassing. In de maatschapsvergaderingen van 20 maart 2003 en 12 juni 2003 zijn over een nieuwe, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2003 in werking tredende maatschapsovereenkomst (hierna aan te duiden als: MO 2003) besluiten genomen.

2.2

In december 1999 werd bij [appellant] een hernia geconstateerd. Ondanks een operatie in februari 2000 hielden de klachten aan. De aandoening leidde eerst tot een verminderde arbeidsgeschiktheid, maar uiteindelijk per 1 april 2004 tot een volledige arbeidsongeschiktheid van [appellant].

2.3

Er zijn tussen BDO en [appellant] geschillen ontstaan in verband met het beëindigen van het lidmaatschap van [appellanten] van de maatschap. Bij brief van 30 december 2003 liet BDO aan [appellant] weten dat aan diens lidmaatschap van de maatschap via zijn praktijkvennootschap een einde diende te komen, te weten voor 50% per 1 januari 2003 en voor 100% per 31 december 2003. [appellanten] hebben daarop tegen BDO een kort geding aanhangig gemaakt.

2.4

Op 18 februari 2004 is aan de Raad van bestuur van BDO een memo verstrekt inzake de urenverantwoording van [appellant]. Eén van de conclusies uit dat memo luidt: “In ieder geval geven de bevindingen aanleiding voor het vermoeden dat [[appellant]], door het schrijven van uren op cliënten die (door een accountmanager van IBR) worden aangeduid als ‘fake’-klanten en het vervolgens stelselmatig over- en afboeken van die uren, een bepaald productieniveau of een bepaalde verdiencapaciteit heeft voorgewend, terwijl dat productieniveau respectievelijk die verdiencapaciteit in werkelijkheid niet aanwezig was.”

2.5

Het bestuur van BDO heeft aan de agenda voor de maatschapsvergadering van 18 maart 2004 het voorstel tot uitzetting van [appellanten] uit de maatschap laten toevoegen. Tijdens genoemde vergadering is over dit voorstel in het bijzijn van een kantoorgenoot van de advocaat van [appellant] gesproken. De vergadering heeft vervolgens besloten het lidmaatschap van de maatschap aan [appellant] per 31 december 2003, althans per 18 maart 2004 op te zeggen (hierna: het uitzettingsbesluit).

2.6

Op 16 juli 2004 hebben [appellanten] op de voet van artikel 16D.1 van de MO 2000, waarin is bepaald dat geschillen zullen worden beslecht door middel van arbitrage, een arbitrageaanvraag bij het Nederlands Arbitrage Instituut ingediend in verband met het geschil met BDO over het beëindigen van het lidmaatschap van de maatschap. Na een arbitraal tussenvonnis van 6 april 2005 heeft het Scheidsgerecht bij arbitraal eindvonnis van 28 december 2005 geoordeeld dat, tenzij het uitzettingsbesluit geldig is, de maatschapsovereenkomst tussen [X] en BDO voor 50% is geëindigd op 1 januari 2005 en voor 100% op 1 mei 2006. Het Scheidsgerecht achtte zich niet bevoegd om de geldigheid van het uitzettingsbesluit te beoordelen, omdat die geldigheid op basis van de MO 2003 diende te worden beoordeeld en de MO 2003 niet (langer) inhield dat geschillen door middel van arbitrage zullen worden beslecht (zaaknummer NAI 2974).

2.7

BDO heeft vervolgens in een bodemprocedure vernietiging van het arbitrale vonnis gevorderd. Deze vordering is door de rechtbank ’s-Hertogenbosch op 6 juni 2007 afgewezen. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft dit vonnis bij arrest van 28 oktober 2008 bekrachtigd. BDO heeft in dit arrest berust.

2.8

[appellanten] hebben op hun beurt bij de rechtbank Utrecht een procedure tegen BDO aanhangig gemaakt. Daarin hebben zij op formele en materiële gronden de geldigheid van het uitzettingsbesluit van 18 maart 2004 bestreden. Zij hebben gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de maatschapsovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd per 31 december 2003, noch is geëindigd ingevolge enige opzegging, en dat BDO gehouden is de maatschapsovereenkomst na te komen aldus dat [appellanten] tot 1 januari 2005 voor 100% en vanaf die datum tot 1 mei 2006 voor 50% vennoot van BDO zijn geweest en dientengevolge aanspraak hebben op een winstaandeel en emolumenten overeenkomstig de MO 2000. Voorts hebben zij gevorderd BDO te gelasten informatie te verschaffen aan de hand waarvan zij hun aanspraken jegens BDO kunnen bepalen.

2.9

Bij vonnis van 15 april 2009 heeft de rechtbank Utrecht, na verwerping van de door [appellanten] tegen het uitzettingsbesluit van 18 maart 2004 aangevoerde formele en materiële bezwaren, voor recht verklaard dat de maatschapsovereenkomst tussen partijen krachtens het uitzettingsbesluit van 18 maart 2004 op die datum is geëindigd en niet per 31 december 2003, nu de MO 2003 een opzegging met terugwerkende kracht niet toelaat, en dat BDO gehouden is de maatschapsovereenkomst jegens [appellanten] na te komen in dier voege dat [appellanten] tot en met 18 maart 2004 100% vennoot van BDO zijn geweest en dientengevolge tot 18 maart 2004 aanspraak maken op een winstaandeel en emolumenten. De rechtbank heeft verder BDO veroordeeld om aan [appellanten] de justificatoire bescheiden te verschaffen die zij voor het bepalen van hun aanspraken behoeven (zaaknummer 245519).

2.10

[appellanten] zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Zij hebben op diverse gronden het oordeel bestreden dat het uitzettingsbesluit rechtsgeldig is en dat de maatschapsovereenkomst daarmee per 18 maart 2004 is beëindigd. BDO heeft zich in incidenteel hoger beroep gekeerd tegen de beslissing dat het uitzettingsbesluit geen terugwerkende kracht tot 31 december 2003 heeft en dat de maatschapsovereenkomst dus niet reeds per 31 december 2003 is geëindigd. Bij arrest van 11 september 2012 heeft dit hof (destijds gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem) het vonnis van de rechtbank in het principaal en incidenteel hoger beroep bekrachtigd (zaaknummer 200.039.331).

2.11

[appellanten] hebben tegen het arrest van het hof van 11 september 2012 beroep in cassatie ingesteld. BDO heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 februari 2014 beide beroepen verworpen (zaaknummer 12/05779).

3 Het geschil

4 De motivering van de beslissing

6 Wijziging Maatschapsovereenkomst (…)De voorzitter leidt het agendapunt in met onder meer voorlezing van het door de Vennotenraad geformuleerde advies om in te stemmen met het voorstel van de RvB onder voorwaarde van inschakeling van een externe jurist. Mochten daaruit nog bespreekpunten voort komen, dan zullen die aan de MV van juni 2003 worden voorgelegd. Aan de hand van de toegezonden stukken meldt Bob Marks de laatste ontwikkelingen zoals,

5 De slotsom

6 De beslissing