Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2296, 200.159.888/01

Gerechtshof Amsterdam, 14-06-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2296, 200.159.888/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 juni 2016
Datum publicatie
26 september 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:2296
Formele relaties
Zaaknummer
200.159.888/01

Inhoudsindicatie

Vervolg van tussenarrest 6 oktober 2015. Toewijzing incidentele vordering tot zekerheidsstelling.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.159.888/01

zaaknummer van te herroepen arrest : 200.007.316/01

zaak-/rolnummer rechtbank Haarlem : 135788 / HA ZA 07-707

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 juni 2016

inzake

[appellant] ,

volgens de appeldagvaarding wonend in [plaats] [land] ,

appellant in de hoofdzaak tot herroeping,

verweerder in het incident,

advocaat: mr. J.F.A. de Voldere te Amsterdam,

tegen

1 [geïntimeerden] ,

wonend te [plaats] , gemeente [gemeente] ,

2. [geïntimeerden],

wonend te [plaats] , gemeente [gemeente] ,

3. [geïntimeerden],

wonend te [plaats] , gemeente De [gemeente] ,

4. [geïntimeerden],

wonend te [plaats] , gemeente [gemeente] ,

geïntimeerden in de hoofdzaak tot herroeping,

eisers in het incident,

advocaat: mr. J. Koekkoek te Haarlem.

1 Het geding tot herroeping

Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerden] . genoemd.

Op 6 oktober 2015 heeft het hof een (tweede) tussenarrest (in een incident ex artikel 224 Rv) gewezen, waarnaar het hof verwijst.

Daarna hebben [geïntimeerden] . de in hun akte uitlating producties van 3 maart 2015 onder punt 6 en 7 vermelde stukken overgelegd, als bedoeld in r.o. 2.2 van dat tussenarrest.

Vervolgens is wederom arrest gevraagd in het incident.

2 Verdere beoordeling

In het incident

2.1.

Uit overweging 2.6 van het tussenarrest van 16 juni 2015 volgt onder meer dat het door [appellant] overgelegde bewijs van inschrijving in de basisadministratie personen van de gemeente Amsterdam van 2 februari 2015, gelet op hetgeen [geïntimeerden] . in hun akte uitlating producties, sub 6-10, feitelijk hebben gesteld, onvoldoende is om in het onderhavige geval te kunnen aannemen dat [appellant] (sindsdien) woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Daarom is [appellant] in de gelegenheid gesteld bij akte op (alleen) die stellingen van [geïntimeerden] . te reageren, hetgeen hij heeft gedaan. Naar aanleiding van die reactie van [appellant] heeft het hof bij het tussenarrest van 6 oktober 2015 bepaald dat [geïntimeerden] . enkele stukken dienden te overleggen. [geïntimeerden] . hebben dit gedaan. Het betreft een proces-verbaal van deurwaarder [deurwaarder] te [plaats] van 6 februari 2015 en een schriftelijke verklaring van die deurwaarder van 23 februari 2015. De citaten van [geïntimeerden] . onder 6 en 7 van hun akte uitlating producties van 3 maart 2015 stemmen, zo constateert het hof, met de inhoud van deze stukken overeen.

2.2.

Uit de inhoud van voormelde door deurwaarder [deurwaarder] opgemaakte stukken, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert het hof dat [appellant] in ieder geval op 10 februari 2015 niet woonachtig was op het adres waarop hij staat ingeschreven, [adres] . Op grond van de door de verhuurster, [verhuurster] , op genoemde datum tegenover de deurwaarder telefonisch afgelegde verklaring is immers voldoende aannemelijk dat [appellant] toen (nog) niet in de hem verhuurde en door deurwaarder [deurwaarder] op 6 februari 2015 leeg aangetroffen kamer was ingetrokken. Bij die stand van zaken had het op de weg van [appellant] gelegen voldoende concreet en gemotiveerd te stellen dat hij daar thans wel woont, maar dat heeft hij niet gedaan. Het hof gaat er daarom van uit dat [appellant] (nog steeds) niet woont op het adres waar hij staat ingeschreven en stelt te wonen. Evenmin heeft [appellant] (voldoende gemotiveerd) gesteld dat hij elders in Nederland woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in de zin van art. 224 lid 1 Rv. Wat hij hierover nog heeft gesteld in zijn akte van 30 juni 2015, sub18, is te algemeen en te vaag om tot een ander oordeel te kunnen leiden.

2.3.

De conclusie is dan ook dat [appellant] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft in de zin van artikel 224 lid 1 Rv.

2.4.

Het hof begrijpt [appellant] aldus dat hij betoogt dat voor hem geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat omdat redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten in Nederland mogelijk zal zijn (art. 224 lid 2 aanhef en sub c Rv). Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd, te weten dat een hem toebehorend pand in Haarlem is geëxecuteerd, indien al juist, impliceert echter niet dat deze executie (meer dan) voldoende opbrengst heeft opgeleverd om de proceskosten te kunnen voldoen. [appellant] heeft over die opbrengst niets gesteld, laat staan dat van die opbrengst ten behoeve van het onderhavige verhaal voor proceskosten voldoende is overgebleven. Evenmin heeft [appellant] voldoende concreet gesteld dat hij over andere vermogensbestanddelen in Nederland beschikt waarop [geïntimeerden] . zich voor de proceskosten zouden kunnen verhalen. Het beroep van [appellant] op voormelde uitzonderingsbepaling wordt dan ook van de hand gewezen.

2.5.

Uit al het vorenstaande volgt dat de onderhavige incidentele vordering zal worden toegewezen als na te melden.

2.6.

Het hof zal bepalen dat [appellant] zekerheid dient te stellen ter zake van de proceskosten waarin [appellant] in de herroepingszaak veroordeeld zou kunnen worden in de vorm van een door een Nederlandse bank af te geven bankgarantie. Het hof zal de hoogte van de gevorderde zekerheidsstelling bepalen op € 19.921=, uitgaande van € 1.601,= aan verschotten en vier punten (conclusie in het incident, conclusie van antwoord in de hoofdzaak en eventueel pleidooi in de hoofdzaak ) op grond van liquidatietarief VIII, ter zake van advocaatkosten. Het hof acht een termijn van vier weken na deze uitspraak voldoende om de hiervoor bedoelde zekerheid te stellen.

2.7.

[appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, bij het eindarrest in de hoofdzaak worden veroordeeld in de kosten van dit incident.

2.8.

De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord door [geïntimeerden] .

2.9.

Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak zal worden aangehouden.

3 Beslissing