Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-12-2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:3985 BY7918, 11/00036 t/m 11/00044

Gerechtshof Amsterdam, 20-12-2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:3985 BY7918, 11/00036 t/m 11/00044

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 december 2012
Datum publicatie
9 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BY7918
Formele relaties
Zaaknummer
11/00036 t/m 11/00044

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende zijn wegens het in behandeling nemen van aanvragen voor bouwvergunningen aanslagen leges opgelegd. In geschil is of en in hoeverre de van toepassing zijnde legesverordeningen tot de desbetreffende aanslagen kunnen leiden.

Nu belanghebbende gemotiveerd gesteld heeft dat de verordeningen in strijd zijn met de opbrengstnorm van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar naar vermogen inzicht te verstrekken in de ramingen ter zake van de bepaling van de hoogte van de legestarieven. Met hetgeen de heffingsambtenaar in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft hij de bestaande twijfel bij belanghebbende niet naar vermogen weggenomen. De heffingsambtenaar heeft in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat de legesverordeningen voldoen aan de opbrengstnorm van artikel 229, lid 1, van de Gemeentewet.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 11/00036 tot en met 11/00044

20 december 2012

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerken 09/1860 LEGGW, 09/2127 LEGGW, 09/2128 LEGGW, 09/2618 LEGGW, 09/2619 LEGGW, 09/2443 LEGGW, 10/2235 LEGGW, 10/2236 LEGGW, 10/2331 LEGGW van de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Harenkarspel,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

Zaak met kenmerk 11/00036

1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 27 september 2007 aan belanghebbende wegens het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning 2e fase een aanslag leges opgelegd van € 47.231,10. Op deze aanslag is van toepassing de legesverordening 2007.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 24 juni 2009 de aanslag gehandhaafd.

Zaak met kenmerk 11/00037

1.2. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 12 februari 2008 aan belanghebbende wegens het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning 2e fase een aanslag leges opgelegd van € 13.119,75. Op deze aanslag is van toepassing de legesverordening 2007.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 20 juli 2009 de aanslag gehandhaafd.

Zaak met kenmerk 11/00038

1.3. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 14 oktober 2008 aan belanghebbende wegens het in behandeling nemen van een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning een aanslag leges opgelegd van € 26.590,00. Op deze aanslag is van toepassing de legesverordening 2008.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 22 juli 2009 de aanslag gehandhaafd.

Zaak met kenmerk 11/00039

1.4. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 20 maart 2009 aan belanghebbende wegens het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning eerste fase een aanslag leges opgelegd van € 39.375,00. Op deze aanslag is van toepassing de legesverordening 2009.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 9 oktober 2009 de aanslag gehandhaafd.

Zaak met kenmerk 11/00040

1.5. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 12 mei 2009 aan belanghebbende wegens het in behandeling nemen van een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning een aanslag leges opgelegd van € 159,50. Op deze aanslag is van toepassing de legesverordening 2009.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 9 oktober 2009 de aanslag gehandhaafd.

Zaak met kenmerk 11/00041

1.6. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 14 oktober 2008 aan belanghebbende wegens het in behandeling nemen van een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning een aanslag leges opgelegd van € 3.190,00. Op deze aanslag is van toepassing de legesverordening 2008.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 14 september 2009 de aanslag gehandhaafd.

Zaak met kenmerk 11/00042

1.7. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 1 december 2009 aan belanghebbende wegens het in behandeling nemen van een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning tweede fase een aanslag leges opgelegd van € 39.375,00. Op deze aanslag is van toepassing de legesverordening 2009.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 30 augustus 2010 de aanslag gehandhaafd.

Zaak met kenmerk 11/00043

1.8. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 29 januari 2010 aan belanghebbende wegens het in behandeling nemen van een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning een aanslag leges opgelegd van € 13.970,00. Op deze aanslag is van toepassing de legesverordening 2009.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 6 september 2010 de aanslag gehandhaafd.

Zaak met kenmerk 11/00044

1.9. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 september 2007 aan belanghebbende wegens het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning eerste fase een navorderingsaanslag leges opgelegd van € 23.794,75.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend 24 juni 2009 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.10. Bij uitspraak van 9 december 2010, heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.11. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 januari 2011, aangevuld bij brief van 17 februari 2011. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.12. Op 24 september 2012 heeft belanghebbende nadere stukken gezonden. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.13. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:

2.2. De aanslagen zijn opgelegd in overeenstemming met de voor de desbetreffende belastingjaren geldende gemeentelijke legesverordening.

2.3. In een brief van belanghebbende aan het hoofd Publiekszaken van de gemeente Harenkarspel met datum 21 februari 2008 is ter onderbouwing van het bezwaar tegen de aanslagen bouwleges onder meer vermeld: ‘Ons principiële bezwaar tegen de aanslagen is dat de gemeente tot op heden niet heeft kunnen onderbouwen dat de aanslagen uit oogpunt van kostendekkendheid nodig zijn. (…) In de programmarekening 2006 is zelfs te lezen (…) dat een voordelig saldo van € 76.000,-- op de bouwleges behaald is. In totaal heeft de gemeente op het programma Wonen & Werken, het onderdeel van de begroting waaronder de bouwleges vallen, in 2006 een voordelig saldo van € 2.442.000,-- behaald. Deze cijfers stellen het principe van kostendekkendheid in een wat merkwaardig daglicht.’

2.4. Belanghebbende heeft bij brief van 26 januari 2011 aan de gemeente Harenkarspel een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur. Daarin heeft belanghebbende gevraagd om toezending van een kopie van de volgende stukken:

‘alle begrotingen c.q. ramingen betreffende de baten en lasten van de legesverordening, alsmede de overzichten van de uiteindelijk gerealiseerde baten en lasten, beiden over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 en voorzien van de onderliggende bewijsstukken.’

2.5. Op basis van het hiervoor bedoelde Wob-verzoek is door de gemeente informatie aan belanghebbende gezonden. Deze informatie, dan wel een overzicht van de verstrekte informatie, behoort niet tot de gedingstukken.

2.6. In zijn verweerschrift met datum 10 maart 2010 heeft de heffingsambtenaar als bijlage D een kopie uit de productenbegroting 2007 van de gemeente Harenkarspel ingebracht waarin onder meer is vermeld:

‘Programma 6 Wonen, werken recreatie,

Aandachtsveld Ontwikkeling wonen

Productnummer E 126

(…)

Product Bouw, woning, welstandsbeleid en beheer.’

Vermeld zijn onder meer de baten en lasten aangaande leges voor gebruiksvergunningen, diverse bouwvergunningen, sloopvergunningen, welstand, bodemonderzoek en informatieverstrekking voor de jaren 2005 (rekening), 2006 (begroting) en 2007 (begroting). Het in deze bijlage opgenomen resumé luidt als volgt:

Resumé rekening begroting begroting raming raming raming

2005 2006 2007 2008 2009 2010

Totaal lasten 476.559 554.329 642.999 647.836 653.706 660.221

Totaal baten 662.302 541.960 638.529 638.529 638.529 638.529

Saldo -185.743 12.369 4.470 9.307 15.177 21.692

2.7. Belanghebbende heeft in zijn nader stuk met datum 24 september 2012 (productie 9) onder meer het volgende vermeld:

‘Naar aanleiding van het beroep “aanslag leges (gemeentewet) 2007, 2008 en 2009” brengen wij de volgende stukken met toelichting in:

- overzicht lasten en baten van product E126 van de Gemeente Harenkarspel (bijlage 1)

(…) Samengevat is het niet inzichtelijk en op grond van welke criteria de lasten aan het product E126 worden toegewezen.

2.8. Tot de stukken van het geding behoort een door de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof overgelegd overzicht van baten en lasten dat betrekking heeft op de (primitieve) begroting zoals vastgesteld voorafgaand aan ieder van de belastingjaren 2007 tot en met 2010. Voor de belastingjaren 2007 tot en met 2009 waarop het geschil mede betrekking heeft, luidt dit overzicht, voor zover van belang, als volgt:

2007 2008 2009

product lasten baten lasten baten lasten baten

E084 Burgerlijke stand 51.354 3.900 85.282 3.900 64.250 3.900

E085 Huwelijksvoltrekking 9.847 17.000 6.989 17.000 9.078 15.000

E086 Identiteits- en rijbewijzen171.390 156.600 219.816 162.350 266.300 184.300

E100 Structuur- en bestemmings-

plannen 446.565 120.714 394.031 0 614.289 60.000

E126 Bouw, woning, welstand-

beleid 642.999 638.529 795.150 795.150 860.439 860.439

E 153 Uitvoering bijzondere

wetten 60.681 3.000 68.617 7.450 86.662 7.450

Totaal 1.382.836 939.743 1.569.885 985.850 1.901.018 1.131.089

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en daarbij, voor zoveel van belang, het volgende overwogen. Belanghebbende is in deze overwegingen aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’.

5.1. De rechtbank overweegt dat de rechtspraak duidelijke richtlijnen biedt om te kunnen beoordelen of een gemeentelijke belastingverordening al dan niet verbindend is. De rechtbank wijst daartoe op de volgende arresten.

5.2. Uit het arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009, gepubliceerd onder LJ-Nummer LJN BI1943, volgt dat gemeenten op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling kunnen geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste' verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing. Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel. In dit arrest is voorts de lijn bevestigd dat het bij de toetsing aan de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet niet gaat om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de Legesverordening opgenomen diensten. Verder is in dit arrest, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 december 1997 met LJ-Nummer LJN AA3345, herhaald dat tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds geen rechtstreeks verband is vereist.

5.3. In het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009 met LJ-Nummer LJN BI1968, dat ging over de beoordeling van de verbindendheid van een gemeentelijke rioolrechtverordening, zijn richtlijnen gegeven voor de bewijslastverdeling bij geschillen over de opbrengstlimiet bij gemeentelijke rechten. Die richtlijnen zijn ook van toepassing op dit geschil. De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest onder meer het volgende overwogen:

"3.2.1. [... ] Een geschil over, kort gezegd, limietoverschrijding (rechtbank: hiermee wordt hetzelfde bedoeld als de opbrengstlimiet) wordt procesrechtelijk hierdoor gekenmerkt dat niet de belanghebbende die het geschilpunt opwerpt, maar de heffingsambtenaar de partij is die beschikt over de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van dat geschilpunt. Die omstandigheid leidt tot de hierna te omschrijven (verzwaarde) eisen aan de motivering die de heffingsambtenaar geeft voor zijn betwisting dat de limiet is overschreden.

3.2.2 Indien een belanghebbende aan de orde stelt of de in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde 'lasten ter zake' hebben overschreden, dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen.

3.2.3 Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake', dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen – deze twijfel weg te nemen.

3.2.4 Indien de belanghebbende niet stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, heeft de rechter slechts de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake'. Bij ontkennende beantwoording van die vraag dient hij te beoordelen of daardoor de opbrengstlimiet is overschreden.

3.2.5 Indien de belanghebbende wél stelt dat die feitelijke gegevens onjuist zijn, en de heffingsambtenaar deze stelling van de belanghebbende betwist, komt bewijslevering aan de orde. In dat geval draagt de belanghebbende de bewijslast van zijn stelling dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn, omdat die onjuistheid een voorwaarde is voor het intreden van het rechtsgevolg dat hij inroept (onverbindendheid van de verordening). Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden die hiervoor in 3.2.4 is omschreven, en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden. [... ]".

5.4. Het gerechtshof Amsterdam heeft in zijn arrest van 10 december 2009 met LJ-Nummer LJN BK6848 het volgende overwogen over de vraag wat van de belanghebbende mag worden verwacht indien hij stelt dat hij niet kan controleren of de heffingsambtenaar terecht stelt dat de opbrengstlimiet niet wordt overschreden:

"5.3.2. Belanghebbende heeft niet gesteld dat voor het jaar 2005 de geraamde baten van de in de gemeente Veenendaal in dat jaar geldende verordening op de heffing en invordering van leges de voor dat jaar geraamde lasten ter zake te boven gaan. Belanghebbende heeft in dit verband slechts aangevoerd dat zij de gegevens die zij nodig heeft om dit aannemelijk te maken niet heeft kunnen verkrijgen, maar naar het oordeel van het Hof heeft zij dit, tegenover de gemotiveerde weerspreking van de heffingsambtenaar, niet aannemelijk gemaakt. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat begrotingen van gemeenten met de daarbij behorende bescheiden openbare stukken zijn waarvan ook belanghebbende kan kennisnemen. Ten overvloede overweegt het Hof nog dat uit de in 2.2 vermelde Productenraming 2006 niet blijkt dat de geraamde baten van de bouwleges de geraamde lasten ter zake overtreffen."

6.1. De rechtbank overweegt ten aanzien van het eerste betoog van eiseres het volgende.

6.2. Het betoog dat de aan haar in rekening gebrachte leges onevenredig hoog zijn in verhouding tot de werkzaamheden die de gemeente aan de beoordeling van de bouwaanvraag zou hebben besteed, ketst af op in rechtsoverweging 5.2. vermelde rechtspraak die inhoudt dat tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds geen rechtstreeks verband is vereist. Van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, waarop de wetgever met het toekennen van de heffingsbevoegdheid niet het oog kan hebben gehad, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De aanslagen leges voor de eerste en tweede fase gezamenlijk bedragen 2,45 % van de bouwsom. Onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 19 oktober 2009 (Belastingblad 2009, p. 1563), en van 24 november 2009 (Belastingblad 2010, p. 86) en naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2009 (Belastingblad 2010, p. 410) komt de rechtbank tot het oordeel dat dit bedrag in absolute zin en ook als percentage niet zodanig hoog is, dat van onredelijke belastingheffing kan worden gesproken.

6.3. Dit betekent dat het eerste betoog van eiseres faalt.

7.1. De rechtbank overweegt ten aanzien van het tweede betoog van eiseres het volgende.

7.2. De rechtbank overweegt dat verweerder - onder meer in bijlage D bij het verweerschrift - eiseres desgevraagd inzicht heeft verschaft in de lasten en baten waarvan de gemeentelijke begrotingen zijn uitgegaan voor het vaststellen van de bouwleges voor de verschillende jaren in geding. Eiseres heeft ter terechtzitting genoemd dat diverse door verweerder genoemde lasten niet in relatie zouden staan tot enige door verweerder genoemde baten. De door eiseres in dit kader genoemde lasten komen echter niet voor in de ramingen. De rechtbank stelt derhalve vast dat eiseres niet één of meer in de ramingen genoemde "last ter zake" in twijfel heeft getrokken.

7.3. De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat eiseres zich in wezen op het standpunt stelt dat de Verordeningen onverbindend zijn omdat de gegevens die zijn gebruikt in de door verweerder overgelegde ramingen onjuist zijn. Eiseres stelt immers dat verweerder geen reëel beeld schetst van de werkelijke baten en lasten.

7.4. Gelet op de richtlijnen voor de bewijslastverdeling die zijn geformuleerd in het onder rechtsoverweging 5.3. vermelde arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009, draagt in een dergelijk geval eiseres de bewijslast van haar stelling dat de door verweerder verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn.

7.5. Eiseres heeft geen bewijs aangedragen voor haar stelling dat de gebruikte gegevens onjuist zijn en dat deze zouden leiden tot een irreëel beeld van de door verweerder gestelde lasten en/of baten. Eiseres heeft slechts gesteld dat geen reëel beeld zou zijn geschetst. Uit het in rechtsoverweging 5.4. vermelde arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 december 2009 blijkt dat van eiseres meer wordt verwacht, waarbij van belang is dat begrotingen van gemeenten met de daarbij behorende bescheiden openbare stukken zijn waarvan ook eiseres kan kennisnemen. Dit is ook ter zitting bevestigd door verweerder. Derhalve gaat de rechtbank uit van de juistheid van de door verweerder gepresenteerde feiten. Uitgaande van die feiten oordeelt de rechtbank dat bij het vaststellen van de Tarieventabel 2005 en de Tarieventabel 2007 de opbrengstlimiet niet is overschreden. Dit geldt zowel op het niveau van de bouwleges als op het niveau van alle in de Verordeningen begrepen diensten gezamenlijk. In zoverre is van onverbindende verordeningen geen sprake.

7.6. Dit betekent dat het tweede betoog van eiseres eveneens faalt.

8. Ook het derde betoog van eiseres faalt. In het onder rechtsoverweging 5.2. vermelde arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009 is bevestigd dat het niet gaat om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de Legesverordening opgenomen diensten. De Hoge Raad heeft in dit arrest opgemerkt dat, gegeven de vrijheid die de wetgever aan de gemeentebesturen heeft willen toekennen bij het kiezen van de heffingsmaatstaven en het bepalen van de aan die maatstaven gekoppelde tarieven, een geraamde winst van 2,21 procent op de leges welke voor bouwvergunningen worden geheven op zichzelf bezien geoorloofd is. Uit de ramingen van 2007 volgt niet dat verweerder winst heeft geraamd op de leges die voor bouwvergunningen worden geheven. Voor zover eiseres zich ook hier op het standpunt stelt dat vanwege het behalen van een hoge winst, de ramingen van verweerder geen reëel beeld hebben geschetst, oordeelt de rechtbank onder verwijzing naar rechtsoverweging 7.5. ook hier dat eiseres geen bewijs heeft aangedragen voor deze stelling.

4. Geschil in hoger beroep

In geschil is of en in hoeverre de Legesverordeningen Harenkarspel voor de jaren 2006, 2007, 2008 en 2009 tot de genoemde aanslagen kunnen leiden.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Het Hof zal allereerst beoordelen of de verordeningen zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet waarin is vermeld dat de tarieven van rechten als bedoeld in artikel 229, lid 1, onder a en b, in verordeningen zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.

5.2. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat er sprake is van een overschrijding die in strijd is met de hiervoor bedoelde wetsbepaling. Belanghebbende heeft er onder meer op gewezen dat buurgemeenten aanzienlijk lagere legestarieven hanteren en dat de gemeente Harenkarspel zowel in de productenrekening van 2007 als in die van 2009 winst heeft gemaakt op de in rekening gebrachte leges. Het Hof is dan ook van oordeel dat het aan de heffingsambtenaar is, die beschikt over de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van dit geschilpunt, om inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen.

5.3. Uit de hiervoor opgenomen feiten volgt dat belanghebbende heeft verzocht om informatie over de wijze waarop de gemeente de tarieven heeft vastgesteld. Belanghebbende stelt dat naar aanleiding van het Wob-verzoek weliswaar informatie is ontvangen, welke informatie overigens niet tot de gedingstukken behoort, maar dat op basis hiervan geen inzicht kon worden gekregen in de relatie tussen baten en lasten enerzijds en het legestarief anderzijds, ook niet na analyse van de gegevens met betrekking tot “product E126”.

Naar het oordeel van het Hof ligt het onder deze omstandigheden op de weg van de heffingsambtenaar naar vermogen inzicht te verstrekken in de ramingen ter zake van de bepaling van de hoogte van de legestarieven.

5.4. Anders dan de rechtbank in rechtsoverweging 7.2 van haar uitspraak heeft geoordeeld, is de heffingsambtenaar er door het overleggen van de onder 2.6 bedoelde bijlage niet in geslaagd om inzicht te verschaffen in de relevante ramingen. In deze bijlage wordt immers slechts ingegaan op lasten en baten die betrekking hebben op productnummer E126 dat is omschreven als ‘Wonen, werken en recreatie’. In deze bijlage is geen informatie opgenomen over leges voor onder andere burgerlijke stand en verstrekkingen uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Uit deze bijlage kan ook niet worden afgeleid dat de geraamde baten de geraamde lasten van alle leges tezamen, niet zullen overschrijden. Dit kan evenmin worden afgeleid uit het in 2.8 bedoelde overzicht. Ter zitting van het Hof heeft de heffingsambtenaar desgevraagd verklaard dat dit overzicht de primitieve begroting voor de jaren 2007 tot en met 2010 betreft, maar enig inzicht in de werkelijke baten en lasten die ten grondslag liggen aan deze (primitieve) begrotingen voor alle leges tezamen ontbreekt. Dit nog daargelaten dat voor het jaar 2006 geen gegevens zijn verstrekt. Naar het oordeel van het Hof kan gelet op het voorgaande uit de door de heffingsambtenaar overgelegde stukken niet worden afgeleid dat de ramingen een realistisch beeld geven.

5.5. De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep aangevoerd dat voldaan is aan de op de gemeente rustende bewijslast en dat belanghebbende, nadat de gevraagde informatie was verstrekt, niet heeft laten weten dat deze niet toereikend was. Het Hof is van oordeel dat dit verweer niet slaagt. Met hetgeen de heffingsambtenaar in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft hij de bestaande twijfel bij belanghebbende niet naar vermogen weggenomen. Dat belanghebbende in de nadere motivering van het hoger beroep het recht heeft voorbehouden om na ontvangst van de gevraagde informatie haar gronden aan te vullen en dit niet heeft gedaan, doet hier niet aan af. De heffingsambtenaar had uit het nadere stuk van belanghebbende met datum 24 september 2012 kunnen afleiden dat bij belanghebbende nog steeds sprake was van onduidelijkheden en dat er twijfels waren over de kosten welke aan de te betalen leges ten grondslag waren gelegd.

5.6. Het vorenstaande leidt het Hof tot de conclusie dat de heffingsambtenaar in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de legesverordening voor de onderhavige jaren voldoet aan de opbrengstnorm van artikel 229, lid 1, van de Gemeentewet. Mede gelet op het feit dat het Hof niet kan vaststellen in hoeverre de maximale opbrengst mogelijkerwijs is overschreden, volgt hieruit dat vernietiging van de aanslagen moet volgen en niet volstaan kan worden met enkel een vermindering van de opgelegde aanslagen. Het gelijk is derhalve aan de zijde van belanghebbende.

5.7. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige grieven van belanghebbende geen bespreking.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de (navorderings)aanslagen vernietigen.

6. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit).

Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 4 (beroepschrift, zitting rechtbank, hogerberoepschrift, zitting Hof) x € 437 x 1 (wegingsfactor) x 1,5 (samenhangende zaken) = € 2.622.

Voorts komen voor vergoeding in aanmerking de in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit vermelde reiskosten.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld op de voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, [Z]-Alkmaar v.v. ad € 4,66 en [Z]-Amsterdam v.v. ad € 15,12, in totaal € 19,78.

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar, de aanslagen en de navorderingsaanslag;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.641,78 en

- gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 2.676 (beroep bij de rechtbank) en € 448 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 3.124 te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, A.P.M. van Rijn en J.P. Kruimel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 20 december 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.