Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-06-2011, BQ9400, 23-006490-09

Gerechtshof Amsterdam, 24-06-2011, BQ9400, 23-006490-09

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 juni 2011
Datum publicatie
24 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ9400
Formele relaties
Zaaknummer
23-006490-09

Inhoudsindicatie

Onderzoek Socrates (invoer van cocaine c.q. voorbereidingshandelingen door op luchthaven Schiphol werkzame medewerkers). Lezing en uitleg van tenlastelegging, waarin met verwijzing naar zaakdossiers zowel de opzettelijke invoer van cocaine als voorbereidingshandelingen zijn opgenomen. Uitvoerige overwegingen ten aanzien van de opgelegde straf.

Uitspraak

parketnummer: 23-006490-09

datum uitspraak: 24 juni 2011

TEGENSPRAAK

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 december 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-840096-08 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1962],

adres: [adres],

thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 23 november 2009 en 2 december 2009 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 7, 9 en 10 juni 2011.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

Feit 1.

(zaaksdossier B1 t/m B8 + B10)

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 30 november 2008, te weten op;

- 01 augustus 2008 (zaaksdossier B1) en/of

- 28 september 2008 (zaaksdossier B2) en/of

- 28 september 2008 (zaaksdossier B3) en/of

- 06 oktober 2008 (zaaksdossier B4) en/of

- 25 oktober 2008 (zaaksdossier B5) en/of

- 31 oktober 2008 (zaaksdossier B6) en/of

- 14 november 2008 (zaaksdossier B7) en/of

- 17 november 2008 (zaaksdossier B8) en/of

- 30 november 2008 (zaaksdossier B10),

te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (telkens) al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;

en/of

(voorbereidingshandelingen B1 t/m B8 + B10)

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 augustus 2008 tot en met 30 november 2008 te weten op de dag(en);

- 01 augustus 2008 (zaaksdossier B1) en/of

- 25 september 2008 t/m 28 september 2008 (zaaksdossier B2) en/of

- 26 september 2008 t/m 28 september 2008 (zaaksdossier B3) en/of

- 01 oktober 2008 t/m 6 oktober 2008 (zaaksdossier B4) en/of

- 21 oktober 2008 t/m 25 oktober 2008 (zaaksdossier B5) en/of

- 29 oktober 2008 t/m 31 oktober 2008 (zaaksdossier B6) en/of

- 08 november 2008 t/m 14 november 2008 (zaaksdossier B7) en/of

- 05 november 2008 t/m 17 november 2008 (zaaksdossier B8) en/of

- 2 november 2008 t/m 30 november 2008 (zaaksdossier B10),

te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,

- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of

- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of

- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)

immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een andere of anderen, althans alleen (telkens):

- (meermalen) met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of

- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of

- (meermalen) ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd (op de luchthaven Schiphol en/of in Amsterdam en/of elders in NL) om afspraken te maken en/of informatie door te geven en/of

- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van (invoer van) een of meer zending(en) of transport(en) verdovende middelen en/of

- (meermalen) vlucht- en/of bagage- en/of reizigersgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of

- (meermalen) zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en/of vervoeren en/of opzoeken van (informatie over/betreffende) een (of meer) koffer(s) inhoudende verdovende middelen en/of

- (meermalen) een of meer koffer(s) inhoudende verdovende middelen gezocht en/of laten zoeken en/of

- (meermalen) (telefonisch) dienstrooster(s) en/of werktijden doorgegeven en/of ontvangen en/of

- (meermalen) informatie (betreffende vluchten en/of passagiers en/of bagage) opgezocht en/of laten (op)zoeken in een geautomatiseerd systeem en/of

- (meermalen) geld ontvangen en/of gegeven;

Feit 2.

(zaaksdossier B9)

hij in of omstreeks de periode van 26 november 2008 tot en met 29 november 2008, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland en/of Peru, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 15.000 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, handelingen heeft/hebben verricht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):

- een vlucht geboekt van Peru naar Nederland voor [naam koerier] en/of

- [naam koerier] in bezit gesteld van (15000 gram) cocaïne en/of

- bagage inhoudende (15000 gram) cocaïne ingecheckt voor een vlucht van Peru naar Nederland) en/of

- (meermalen) met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of

- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of

- (meermalen) ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd (op de luchthaven Schiphol en/of in Amsterdam en/of elders in NL) om afspraken te maken en/of informatie door te geven en/of

- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van (invoer van) een (of meer) zending(en) of transport(en) verdovende middelen en/of

- (meermalen) vlucht- en/of bagage- en/of reizigersgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of

- (meermalen) zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en/of vervoeren en/of opzoeken van (informatie over/betreffende) een of meer koffer(s) inhoudende verdovende middelen en/of

- (meermalen) informatie (betreffende vluchten en/of passagiers en/of bagage) opgezocht en/of laten (op)zoeken in een geautomatiseerd systeem;

Feit 3.

(zaaksdossier B13)

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 juni 2008 tot en met 21 januari 2009, te weten op de dag(en);

- 17 september 2008 tot en met 18 september 2008 (incident 1) en/of

- 22 september 2008 (incident 2) en/of

- 09 oktober 2008 tot en met 18 oktober 2008 (incident 3) en/of

- 18 oktober 2008 tot en met 19 oktober 2008 (incident 4) en/of

- 05 november 2008 tot en met 10 november 2008 (incident 5) en/of

- 08 november 2008 tot en met 15 november 2008 (incident 6) en/of

- 21 december 2008 tot en met 27 december 2008 (incident 7) en/of

- 01 juni 2008 tot en met 21 januari 2009 (incident 8),

te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,

- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of

- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of

- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)

immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens):

- (meermalen) met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of

- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of

- (meermalen) ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd (op de luchthaven Schiphol en/of in Amsterdam en/of elders in NL) om afspraken te maken en/of informatie door te geven en/of

- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van (invoer van) een (of meer) zending(en) of transport(en) verdovende middelen en/of

- (meermalen) vlucht- en/of bagage- en/of reizigersgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of

- (meermalen) zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en/of vervoeren en/of opzoeken van (informatie over/betreffende) een (of meer) koffer(s) inhoudende verdovende middelen en/of

- (meermalen) (telefonisch) dienstrooster(s) en/of werktijden doorgegeven en/of ontvangen en/of

- (meermalen) informatie (betreffende vluchten en/of passagiers en/of bagage) opgezocht en/of laten (op)zoeken in een geautomatiseerd systeem en/of

- (meermalen) een (of meer) (gebruikte en/of gekopieerde) bagagelabel(s) voorhanden gehad en/of verstrekt en/of ontvangen;

Feit 4.

(zaaksdossier B14)

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2008 tot en met 21 januari 2009 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid van de Opiumwet, te weten

- het (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I en/of

- het (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne van (telkens) een hoeveelheid cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,

* zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of

* een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of

* voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en);

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, onder meer omdat het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsoverwegingen niet geheel overneemt.

Overwegingen met betrekking tot het karakter en de opzet van de tenlastelegging

De opbouw van de tenlastelegging voor wat betreft feit 1 is zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep onderwerp van debat geweest en verdient reeds daarom nadere bespreking.

In die tenlastelegging onder feit 1 wordt de verdachte - kort en zakelijk weergegeven - in de eerste plaats een negental voltooide gevallen van invoer van cocaïne verweten, op verschillende tijdstippen en onder verwijzing naar zaaksdossiers B1 - B8 en B10. Voorts wordt de verdachte, na de vermelding “en/of” en onder dezelfde verwijzing, verweten zich aan voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, te hebben schuldig gemaakt, gepleegd in verschillende perioden - telkens eindigend op de hiervoor bedoelde data van invoer - en onder verwijzing naar dezelfde zaaksdossiers als hiervoor bedoeld.

De rechtbank heeft in haar vonnis, nadat het had overwogen dat de verdachte ter zake van de onder feit 1 ten laste gelegde voltooide invoer met betrekking tot zaaksdossier B6 diende te worden vrijgesproken, het volgende overwogen:

“Het voorgaande leidt er toe dat ook niet kan worden bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de invoer van verdovende middelen door de koerier [naam koerier X]. Voor een veroordeling hiervoor is vereist, gelet op de wijze van tenlastelegging in de zin van eendaadse samenloop, dat de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen ook zien op de onder zaaksdossier B6 beschreven invoer door koerier [naam koerier X].”

Met betrekking tot zaaksdossier B7 kwam de rechtbank tot eenzelfde overweging en beslissing.

In de appèlschriftuur heeft de officier van justitie gesteld dat de rechtbank de tenlastelegging onjuist heeft geïnterpreteerd; hij stelt dat de tenlastelegging niet uitsluit dat de beschreven voorbereidingshandelingen zien op ook andere koeriers dan in de zaaksdossiers B6 en B7 worden genoemd.

In haar requisitoir heeft de advocaat-generaal voornoemd standpunt herhaald en daaraan toegevoegd dat voor bewezenverklaring van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen geen opzet op het specifieke als voltooide invoer ten laste gelegde transport is vereist.

Het hof overweegt als volgt.

Voorop gesteld dient te worden dat de redactie van de tenlastelegging in het licht van de uitleg die daaraan door de officier van justitie, als opsteller ervan, wordt gegeven, bepalend is voor hoe de tenlastelegging moet worden opgevat. De beginselen van een goede procesorde, alsmede de rolverdeling tussen de officier van justitie en de advocaat-generaal, brengen mee dat aan de tenlastelegging in hoger beroep niet een andere uitleg (behoudens nadere explicaties voortvloeiend uit door de zittingsrechter, binnen de daarvoor in acht te nemen wettelijke grenzen, toegelaten wijzigingen van de tenlastelegging) kan worden gegeven.

Het hof zal daarom, voor wat betreft de uitleg die aan de tenlastelegging onder feit 1 dient te worden gegeven, acht hebben te slaan op de redactie ervan én op de uitleg zoals die daaraan door de officier van justitie in zijn schriftelijk requisitor is gegeven.

Het hof stelt vast dat op grond van de redactie van de tenlastelegging - gelet op de samenhang tussen de ten laste gelegde pleegdata van de gevallen van voltooide invoer en de pleegperioden van de voorbereidingshandelingen én gelet op de verwijzing naar de zaaksdossiers - moet worden aangenomen dat bedoeld is de voorbereiding van de in die zaaksdossiers bedoelde transporten alternatief/cumulatief ten laste te leggen. Die bedoeling blijkt onmiskenbaar ook uit hetgeen de officier van justitie in zijn requisitoir onder het kopje “Tenlastelegging” heeft vermeld:

“Om de tenlastelegging leesbaar te houden heb ik onder feit 1 gekozen voor een en/of tenlastelegging voor feiten die gekwalificeerd zouden kunnen worden als invoer van verdovende middelen. Hiermee behoud ik de ruimte om indien de voltooide invoer niet bewijsbaar is, de ten laste gelegde handelingen wel te kwalificeren zijn als voorbereidingshandelingen. Dat er sprake is van voorbereidingshandelingen indien er een voltooid transport heeft plaatsgevonden is evident, het één kan immers niet zonder het ander. Beide feiten kunnen gekwalificeerd worden, terwijl bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met de eendaadse samenloop van deze feiten.”

Door de tenlastelegging aldus nader toe te lichten heeft de officier van justitie de omvang van de rechtsstrijd nader gedefinieerd en de grenzen getrokken waarbinnen de overige en opvolgende procesdeelnemers zich dienen te bewegen en de verdachte zijn proceshouding heeft bepaald.

De nadere duiding, zoals deze is gegeven door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep, moet derhalve, nu deze een aanzienlijke verbreding van de omvan impliceert, in het licht van beginselen van een behoorlijke procesorde als ontoelaatbaar worden aangemerkt.

Namens de verdachte is in het kader van de hiervoor besproken kwestie aangevoerd dat de tenlastelegging partieel, dat wil zeggen voor zover het de onder 1 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen betreft, nietig dient te worden verklaard. Dit omdat, gelet op de uitleg die aan de tenlastelegging door het openbaar ministerie in hoger beroep wordt gegeven, bij de verdediging onduidelijkheid is ontstaan over hoe die tenlastelegging dient te worden begrepen. Het hof overweegt dat de verdediging de tenlastelegging zó heeft begrepen zoals deze in eerste aanleg door de officier van justitie is toegelicht. In die fase van het strafproces is de tenlastelegging voor de verdediging voldoende duidelijk geweest, hetgeen begrijpelijk maakt dat door de verdediging geen nietigheidsverweer is gevoerd. Dat de tenlastelegging, zoals omschreven in de inleidende dagvaarding en de daarop ter terechtzitting toegelaten wijzigingen, in de fase van hoger beroep alsnog aan nietigheid lijdt, kan reeds daarom niet geoordeeld worden. Nu het hof voorts voorbijgaat aan de door het openbaar ministerie in hoger beroep gegeven nadere, in casu ruimere en andere, uitleg van de tenlastelegging, bestaat evenmin aanleiding om op grond van deze gang van zaken tot nietigheid te concluderen. Het verweer strekkend tot partiële nietigverklaring van de tenlastelegging wordt derhalve verworpen.

Het voorgaande brengt voorts mee dat waar niet bewezen kan worden dat de ten laste gelegde handelingen van de verdachte, betrekking hebbend op de in de betreffende zaaksdossiers bedoelde invoer door de daarin bedoelde koeriers, hebben plaatsgevonden, de verdachte ook van de voorbereiding daarvan zal dienen te worden vrijgesproken.

Ook brengt dit mee dat, wanneer de voltooide invoer wél bewezen kan worden verklaard, zowel de voltooide invoer als de voorbereiding ervan bewezen kan worden verklaard.

Het hof overweegt met betrekking tot de bij feit 1 toegepaste techniek van ten laste leggen tot slot als volgt.

Als uitgangspunt dient te gelden dat het de officier van justitie, op grond van het opportuniteitsbeginsel, in beginsel vrijstaat zowel de voltooide invoer als de voorbereiding ervan cumulatief/alternatief ten laste te leggen. Uit de opstelling van het openbaar ministerie respectievelijk in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken dat het kennelijke doel van de tenlastelegging was een zogeheten primair/subsidiaire verhouding respectievelijk een alternatieve verhouding tussen de feiten te construeren, waarbij in laatstgenoemde fase bovendien sprake was van een uiteenlopende reikwijdte van de feiten. Het hof stelt vast dat deze gang van zaken een onmiskenbaar complicerend effect heeft gehad op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, hetgeen bij het hof de vraag heeft doen rijzen waarin de meerwaarde van een dergelijke wijze van ten laste leggen in termen van een goede rechtsbedeling en proces-economie is gelegen.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de invoer van cocaïne als bedoeld in zaaksdossiers B6 en B7 en hetgeen aan de verdachte onder 1 met betrekking tot de voorbereidingshandelingen in zaaksdossiers B6 en B7 is ten laste gelegd, zal worden bewezen verklaard. De advocaat-generaal heeft hiertoe een andere, ruimere, lezing aan de tenlastelegging gegeven dan de officier van justitie in eerste aanleg.

Het hof volgt de advocaat-generaal in haar vordering tot vrijspraak van bedoelde invoer van cocaïne.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het karakter en de opzet van de tenlastelegging, is het hof voorts van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 met betrekking tot de voorbereidingshandelingen in zaaksdossiers B6 en B7 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Niet wettig en overtuigend bewezen is immers dat de aan de verdachte ten laste gelegde handelingen dienden ter voorbereiding van de in die zaaksdossiers bedoelde invoer van cocaïne.

Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd met betrekking tot incident 7 dient te worden bewezen verklaard. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de in het dossier aanwezige tapgesprekken vragen oproepen, doch niet het wettig en overtuigend bewijs opleveren voor voorbereidingshandelingen gericht op de invoer van cocaïne in de periode van 21 tot en met 27 december 2008, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor de onder 1 alternatief/cumulatief ten laste gelegde invoer van cocaïne in de zaaksdossiers B4 en B8. Het hof zal de verdachte van dit onderdeel vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat

ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:

hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 30 november 2008, te weten op;

- 1 augustus 2008 (zaaksdossier B1) en

- 28 september 2008 (zaaksdossier B2) en

- 28 september 2008 (zaaksdossier B3) en

- 25 oktober 2008 (zaaksdossier B5) en

- 30 november 2008 (zaaksdossier B10),

te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

en

hij op tijdstippen in de periode 1 augustus 2008 tot en met 30 november 2008 te weten op

- 1 augustus 2008 (zaaksdossier B1) en

- 25 september 2008 t/m 28 september 2008 (zaaksdossier B2) en

- 26 september 2008 t/m 28 september 2008 (zaaksdossier B3) en

- 1 oktober 2008 t/m 6 oktober 2008 (zaaksdossier B4) en

- 21 oktober 2008 t/m 25 oktober 2008 (zaaksdossier B5) en

- 5 november 2008 t/m 17 november 2008 (zaaksdossier B8) en

- 2 november 2008 t/m 30 november 2008 (zaaksdossier B10),

te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen,

(telkens) om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,

- zich en/of anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen

immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen:

- meermalen met elkaar telefonisch contact gelegd en onderhouden en

- afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en

- informatie verstrekt en instructies gegeven en instructies ontvangen ten behoeve van invoer van een transport verdovende middelen en

- een of meer koffer(s) inhoudende verdovende middelen gezocht en/of laten zoeken en

- geld ontvangen en/of gegeven;

ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:

hij in de periode van 26 november 2008 tot en met 29 november 2008, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of in Nederland en/of Peru, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 15.000 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, handelingen heeft verricht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, immers heeft verdachte en/of hebben zijn mededader(s):

- bagage inhoudende (15.000 gram) cocaïne ingecheckt voor een vlucht van Peru naar Nederland en

- met elkaar telefonisch contact gelegd en onderhouden en

- informatie verstrekt en/of ontvangen ten behoeve van invoer van verdovende middelen en

- informatie betreffende vluchten en/of passagiers en/of bagage opgezocht en/of laten opzoeken in een geautomatiseerd systeem;

ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:

hij in de periode 1 juni 2008 tot en met 21 januari 2009, te weten op:

- 17 september 2008 tot en met 18 september 2008 (incident 1) en

- 22 september 2008 (incident 2) en

- 9 oktober 2008 tot en met 18 oktober 2008 (incident 3) en

- 18 oktober 2008 tot en met 19 oktober 2008 (incident 4) en

- 5 november 2008 tot en met 10 november 2008 (incident 5) en

- 8 november 2008 tot en met 15 november 2008 (incident 6) en

- 1 juni 2008 tot en met 21 januari 2009 (incident 8),

te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,

- zich en/of anderen inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of

- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)

immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met een ander of anderen:

- meermalen met elkaar telefonisch contact gelegd en onderhouden en

- afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en

- informatie verstrekt ten behoeve van invoer van een transport verdovende middelen en

- bagagegegevens doorgegeven en/of ontvangen en

- informatie betreffende bagage opgezocht en/of laten opzoeken in een systeem en

- gebruikte bagagelabels voorhanden gehad en/of verstrekt en/of ontvangen;

ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:

hij in de periode van 1 juni 2008 tot en met 21 januari 2009 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe verdachte en zijn mededaders en andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, en/of 10a, eerste lid, van de Opiumwet, te weten

- het telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van telkens een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I en

- het telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne van telkens een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,

* zich en/of anderen inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en

* een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen en/of daartoe inlichtingen te verschaffen en

* voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten.

Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

en

medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet door zich of een ander gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet door zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.

Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:

deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, en/of artikel 10a eerste lid, van de Opiumwet.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte is gedurende een periode van ongeveer vier maanden nauw betrokken geweest bij de invoer van groothandelshoeveelheden cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland. Verschillende transporten zijn geslaagd, eenmaal is het bij een poging gebleven en op vele momenten gedurende een periode van zes maanden heeft de verdachte voorts handelingen verricht ter voorbereiding dan wel bevordering van de invoer van cocaïne.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aandacht gevraagd voor enkele vraagpunten die verband houden met de strafbaarstelling van handelingen met verdovende middelen in het algemeen en met de strafwaardigheid van hetgeen de verdachte wordt verweten in het bijzonder. Het hof overweegt daaromtrent het volgende.

Met de raadsman is het hof van oordeel dat de motivering van de op te leggen straf in de onderhavige zaak en in de gelijktijdig onder de noemer Socrates behandelde strafzaken bijzondere aandacht behoeft. In het oog springt immers dat (zeer) langdurige gevangenisstraffen zijn gevorderd - en deels ook door de rechtbank zijn opgelegd - aan personen die veelal nog niet eerder met justitie in aanraking zijn geweest en wier feitelijke handelingen op het eerste gezicht, zowel op zichzelf als in vergelijking met andersoortige misdrijven - zoals ernstige geweldsmisdrijven of levensdelicten - beschouwd wellicht door velen niet als zeer “crimineel” zullen worden aangemerkt.

Vooropgesteld dient te worden dat het motief voor de strafbaarstelling van invoer van verdovende middelen in aanzienlijke mate is gelegen in het maatschappelijk belang van bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van in het bijzonder harddrugs is schadelijk voor de gezondheid en kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ontregeling van het maatschappelijk en mentaal functioneren van personen.

Voorts leert de ervaring dat het uit winstbejag participeren in de keten van invoer tot gebruiker van die middelen dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit, van relatief lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit, in de regel verbonden aan het niveau van organisatie en (groot)handel. Tot die zware criminaliteit rekent het hof niet alleen (ernstige) geweldsmisdrijven, maar ook misdrijven die een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer.

De hoge wettelijke strafmaxima verbonden aan de opzettelijke invoer van harddrugs vormen derhalve een uitvloeisel van het streven van de wetgever de Nederlandse samenleving te vrijwaren van deze stoffen en ter voorkoming van het ontstaan van een grootschalige binnenlandse markt. In dit licht kan tevens worden begrepen dat ook handelingen gericht op voorbereiding of bevordering van invoer van harddrugs met aanzienlijke straffen worden bedreigd.

Het gevoerde vervolgings- en strafvorderingsbeleid brengt onder meer tot uitdrukking dat het Openbaar Ministerie het aldus begrepen wettelijk kader heeft verstaan als een opdracht om bij strafbaar handelen in verband met import van cocaïne in beginsel tot de oplegging van langdurige gevangenisstraffen te rekwireren.

Het hof betrekt bij de bepaling van de strafmaat, mede in het licht van hetgeen door de verdediging is aangevoerd, voorts de volgende aspecten.

Naast het hiervoor besproken kernverwijt, dat voortvloeit uit het, al dan niet gerealiseerde, toebrengen van schade aan de gezondheid van personen, spelen de hiervoor bedoelde maatschappelijk bezwarende en ontwrichtende aspecten die zijn verbonden aan het handelen van de verdachte een rol.

Immers, aangenomen mag worden dat het verrichten van werkzaamheden gericht op invoer van harddrugs voor de daarbij betrokkenen, waaronder de verdachte, een hoge beloning oplevert. De hoogte van deze beloning wordt voor een groot deel bepaald door de risico’s die met het werk zijn verbonden. Eén van deze risico’s, wellicht de belangrijkste, is dat van een strafrechtelijke vervolging en van een, naar Nederlandse maatstaven gemeten, doorgaans zware bestraffing. Het perspectief van de hoge beloning en de praktijk van zware strafrechtelijke sanctionering vormen aldus bezien elkaars spiegelbeeld.

In de werkomgeving van de verdachte was de verleiding om zich in te laten met invoer van cocaïne groot. De luchthaven Schiphol biedt - zoals alle lucht- en zeehavens - een voor de hand liggende en noodzakelijke schakel en biedt daartoe onvermijdelijk ook de mogelijkheden voor de smokkel van verdovende middelen. Schipholmedewerkers verkeren in de positie dat zij met die mogelijkheden kunnen kennis maken en op hen rust de verplichting om de verlokkingen die ermee zijn verbonden te weerstaan.

De verdachte heeft, naar moet worden aangenomen uit louter winstbejag, die weerstand niet geboden. Dat dit een negatieve bijdrage oplevert danwel kan opleveren voor de volksgezondheid is reeds overwogen. Maar bovendien heeft de verdachte er hiermee voor gekozen om veel geld te verdienen aan zijn verboden gedragingen. Deze gedragingen hebben in het geval van de verdachte een grote schaal en omvang gekregen.

De verdachte heeft in dit verband een rol aangenomen die inhield dat hij veelvuldig contact onderhield met mededaders, cruciale informatie ontving en doorspeelde en feitelijke handelingen heeft verricht om de koffers met cocaïne te onderscheppen en verder te vervoeren dan wel voor verder vervoer klaar te zetten. Het hof kan meegaan in de door de verdediging verwoorde opvatting dat niet is komen vast te staan dat de verdachte een leidinggevende persoon was. Dat de verdachte een dergelijke rol heeft gespeeld, is onvoldoende uit het dossier gebleken. Niettemin komt het hof wel tot de slotsom dat de verdachte een zeer actieve betrokkenheid heeft gehad. Anders dan de advocaat-generaal typeert het hof het samenstel van gedragingen van de verdachte niet als een “onmisbare schakel” omdat ervan mag worden uitgegaan dat in de gehele keten werkzaamheden worden verricht die elk een wezenlijke bijdrage leveren en dit begrip daardoor zijn exclusieve betekenis verliest. En voor zover de advocaat-generaal heeft beoogd te betogen dat de verdachte als persoon onmisbaar was in het complex van voor (verlengde) invoer nodige handelingen wordt met deze opvatting onvoldoende recht gedaan aan de dynamiek van organisaties en samenwerkingsverbanden die zich bezig houden met de invoer van en sluikhandel in verdovende middelen.

De activiteiten van de verdachte dienen evenwel zonder meer te worden gekenschetst als aanzienlijke bijdragen aan het invoertraject. Het hof heeft daarbij met name het oog op het meer sturende karakter van die bijdragen. Naast de verrichte fysieke handelingen heeft de verdachte informatie en instructies verworven of zelfs actief gevraagd en gezocht en daarmee diverse personen in de met het oog op invoer bestaande keten geïnformeerd. Dit heeft tot resultaat gehad dat de verdachte en enkele mededaders een netwerk vormden waarin men op dagelijkse basis met elkaar in contact stond en voorbereidingen trof voor op handen zijnde transporten. Uit het dossier kan worden opgemaakt dat de informatiestroom van vitaal belang was voor de slagingskans van de voorgenomen transporten.

Met deze invulling van zijn rol heeft de verdachte zijn reguliere werkverband en de hem in dat bestek ten dienste staande faciliteiten benut als vehikel voor een vrijwel continue stroom van activiteiten gericht op de invoer van cocaïne. Met betrekking tot het door de advocaat-generaal onderstreepte belang van het door de verdachte als werknemer geschonden vertrouwen overweegt het hof als volgt. De verdachte had uit de aard van zijn functie geen bijzondere vertrouwenspositie en zo bezien is er geen sprake geweest van een schending van vertrouwen dat verder strekt dan in een gemiddelde werkkring als basis voor de arbeidsverhouding geldt. Dat doet er echter niet aan af dat de verdachte zich langdurig heeft ingelaten met maatschappelijk schadelijke activiteiten - het gaat hier bovendien om ernstige misdrijven - waarvan zijn werkgever erop mocht vertrouwen dat hij deze niet zou ontplooien. De verdachte kon zich vrijelijk bewegen in de bagagekelders waar de uit het buitenland aangevoerde en op de luchthaven geloste koffers met verdovende middelen moesten worden onderschept. Daarnaast heeft de verdachte in samenwerking met de mededaders misbruik gemaakt van hulpmiddelen en voorzieningen waarover hij en/of de mededaders konden beschikken uit hoofde van hun functies. Zo zijn met het oog op het realiseren van het misdadige doel geautomatiseerde informatiesystemen geraadpleegd, ontmoetingsplaatsen benut en vervoermiddelen ingezet. Dit alles vanzelfsprekend in strijd met geldende regels en protocol en buiten medeweten van leidinggevenden.

Aldus zijn in de periode waarin de bewezen verklaarde misdrijven zich hebben gerealiseerd de (verlengde) invoer van cocaïne en de voorbereiding en bevordering daarvan voor de verdachte welhaast geworden tot een manier van leven, waarbij hij zich aanzienlijke inspanningen getroostte om telkens tot het beoogde resultaat te komen.

Tot slot wijst het hof erop dat het zich ook rekenschap dient te geven van de internationale dimensies van de bestrijding van de sluikhandel in verdovende middelen. De prioriteit die hier in internationaal verband nog steeds naar uitgaat brengt met zich dat de bestraffing in overwegende mate in de sleutel van de generaal-preventieve werking is gesteld. Dit betekent dat de straftoemeting ook een signaal dient in te houden naar Nederlandse ingezetenen om af te zien van ondersteunende activiteiten op plaatsen van in- en doorvoer van verdovende middelen. Daarnaast moet uit de bestraffing blijken dat met de misdrijven zoals die in de onderhavige zaak ter beoordeling van en beslissing aan de strafrechter zijn voorgelegd het risico van langdurige vrijheidsbeneming zich ook realiseert.

Voorgaande beschouwingen impliceren dat bij de bepaling van de strafmaat de rol van de verdachte en de duur en intensiteit van diens betrokkenheid veel gewicht in de schaal leggen.

Anders dan bij drugskoeriers, waarbij de getransporteerde hoeveelheid volgens een relatief gedetailleerde systematiek een bepalende maatstaf vormt, draagt de omvang van de feitelijk binnengebrachte hoeveelheden cocaïne in het onderhavige geval slechts bij aan de strafmaat in samenhang met de zojuist genoemde factoren. Voor de mate waarin aantallen transporten, geslaagd danwel mislukt, en hoeveelheden cocaïne bijdragen aan de strafmaat valt geen algemene regel noch enige cijfermatige motivering te geven.

De toe te passen strafmaat voor misdrijven als de onderhavige beweegt zich, zo laat ook de straftoemetingspraktijk zien, binnen een niet al te ruime bandbreedte.

Naast vorenbedoelde handelingen heeft de verdachte zich voorts in de periode van 1 juni 2008 tot en met 21 januari 2009 schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het invoeren van cocaïne in Nederland en het verrichten van voorbereidingshandelingen daartoe.

Uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 mei 2011 blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.

Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt het hof tot de slotsom dat aan de verdachte een gevangenisstraf van lange duur dient te worden opgelegd. Die straf is lager dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. De reden daarvoor is dat uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, noodzakelijkerwijs voortvloeit dat er ruimte dient te blijven bestaan om aan personen die - anders dan de verdachte - wel de door het hof bedoelde leidinggevende rol hebben vervuld - en/of die kunnen gelden als belanghebbende in de zin van ‘eigenaar’ of ‘afnemer’ van de gesmokkelde hoeveelheden verdovende middelen - een gevangenisstraf van langere duur op te leggen.

Met het oog op de straftoemeting slaat het hof voorts acht op de omstandigheid dat hetgeen per zaaksdossier onder 1 (met uitzondering van de zaaksdossiers B4 en B8) is bewezen verklaard, telkens eendaadse samenloop van invoer en voorbereidingshandelingen oplevert.

Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Het onder 3 bewezen verklaarde is begaan of voorbereid met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10, 10a en 11a van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 45, 47, 55, eerste lid, en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 in beide varianten ten aanzien van de zaaksdossiers B6 en B7 en onder 3 ten aanzien van incident 7 is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten aanzien van de in zaaksdossiers B4 en B8 gerelateerde invoer van cocaïne is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van feit 3:

Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

17 1 stk Label KLM bagage 0074KL123107 route kl758 ams-az 109;

18 1 stk Sticker KLM koffer 0074KL123107 kl758 ams-az109;

19 1 stk Sticker, meerkleurig, MENZIES AVIATIO, gevonden in BMW met kenteken [kentekennummer];

25 1 stk Sticker, meerkleurig, omlabelen bagage van Menzies Aviation.

Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

24 Geld Nederlands 5 x 100 euro;

58 1 stk Sleutelbos, meerkleurig, gevonden in een etui van Louis Vuitton;

111 1 stk Sleutel AUDI, aangetroffen in de bruine tas;

112 1 stk Sleutelbos met drie sleutels, aangetroffen in bruine tas;

123 Geld buitenlands 2 x 50 pond;

124 Geld buitenlands 1 x 10 geld uit Maleisië;

125 Geld buitenlands 1 x 5 geld uit Maleisië;

126 Geld buitenlands 7 x 1 geld uit Maleisië;

127 Geld buitenlands 1 x 10 dollar;

128 Geld buitenlands 5 x 1 dollar;

129 Geld buitenlands 1 x 50000 geld uit Iran;

130 Geld buitenlands 1 x 20000 geld uit Iran;

131 Geld buitenlands 3 x 10000 geld uit Iran;

132 Geld buitenlands 2 x 2000 geld uit Iran;

133 Geld buitenlands 1 x 500 geld uit Iran;

134 Geld buitenlands 1 x 200 geld uit Iran;

135 Geld buitenlands 1 x 20 geld uit Iran;

136 Geld buitenlands 1 x 100 geld uit Iran;

137 Geld buitenlands 1 x 1 geld uit Saoedi-Arabië;

138 Geld buitenlands 1 x 5 uit verenigde Arabische emiraten;

139 Geld buitenlands 1 x 1 geld uit Qatar;

140 Geld buitenlands 25 x muntgeld, divers: GB, UAE en USD;

148 1 stk Telefoontoestel, kleur paars, NOKIA N95 zonder batterij en inclusief vodafone simkaart

156 2 stk Sleutelbos, meerkeurig, aangetroffen in BMW met kenteken [kentekenummer], 1 sleutelbos met 5 sleutels en hanger en 1 steutelbos met 3 sleutels en Louis Vuitton-hanger.

Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. R.M. Steinhaus, in tegenwoordigheid van mr. S. Aytemür, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juni 2011.