Home

Centrale Raad van Beroep, 31-08-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1697, 22/760 ZW

Centrale Raad van Beroep, 31-08-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1697, 22/760 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 augustus 2023
Datum publicatie
19 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:1697
Zaaknummer
22/760 ZW

Inhoudsindicatie

Eigenrisicodrager. Het Uwv heeft terecht beslist dat de aan werknemer toegekende ZW-uitkering door de werkgever moet worden betaald.

Uitspraak

22/760 ZW

Datum uitspraak: 31 augustus 2023

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 februari 2022, 19/3431 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[naam B.V.] te [verstigingsplaats] (werkgever)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 13 februari 2019 heeft het Uwv aan werkgever gemeld dat [naam werknemer] (werknemer), voormalige werknemer van werkgever, per 5 juli 2018 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Werkgever heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft met een besluit van 11 november 2019 (bestreden besluit) beslist dat werknemer eerst vanaf 27 augustus 2018 recht heeft op een ZW-uitkering en opgemerkt dat de ZW-uitkering door de werkgever als eigenrisicodrager moet worden betaald.

Werkgever heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 13 februari 2019 herroepen voor zover daarbij is vastgesteld dat de ZW-uitkering door werkgever moet worden betaald.

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Namens werkgever heeft mr. M.H. Feiken een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 juli 2023. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen mr. M.W.L. Clemens. Namens werkgever is mr. Feiken verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting Het gaat in deze zaak over de vraag of de door het Uwv aan werknemer toegekende ZW-uitkering door werkgever als eigenrisicodrager moet worden betaald. Het Uwv kan het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv werkgever ten onrechte verantwoordelijk heeft gehouden voor betaling van de ZW-uitkering aan werknemer, niet volgen. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft beslist dat de aan werknemer toegekende ZW-uitkering door werkgever moet worden betaald.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Werknemer heeft eerder bij een andere werkgever als heftruckchauffeur gewerkt voor 32 uur per week. Op 9 maart 2018 heeft zij zich ziekgemeld. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft werknemer een ZW-uitkering toegekend. Op 24 september 2018 heeft een verzekeringsarts van het Uwv gerapporteerd over de (on)geschiktheid van werknemer voor haar werk als heftruckchauffeur na een eerdere hersteldverklaring per 3 september 2018.

1.2.

Werkgever is eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h, van de ZW. Op 29 mei 2018 is werknemer bij werkgever in dienst getreden als warehouseoperator voor 24 uur per week. Op 4 juni 2018 is zij van de trap gevallen en heeft zij haar rechterhand/pols geblesseerd, waarna zij die dag heeft doorgewerkt tot het door pijnklachten niet meer ging. Van 4 tot 12 juni 2018 heeft werknemer niet gewerkt. Daarna heeft zij haar werkzaamheden hervat. Werknemer is op 5 juli 2018 opnieuw uitgevallen met deze polsklachten en ook met psychische klachten. Op 27 september 2018 heeft bedrijfsarts J. Horst gerapporteerd.

1.3.

Na ontvangst van de ziekmelding per 5 juli 2018 heeft het Uwv bij besluit van 15 oktober 2018 aan werknemer laten weten dat geen ZW-uitkering wordt toegekend, omdat werkgever verplicht is tijdens ziekte loon door te betalen.

1.4.

Op 16 oktober 2018 is namens werkgever een verzoek gedaan “om een beslissing over de ZW-uitkering (voor eigenrisicodragers)”. In een brief van 8 februari 2019 heeft werkgever toegelicht dat per 27 augustus 2018 misschien wel recht op ZW-uitkering bestaat, maar niet te betalen door werkgever als eigenrisicodrager, omdat als de eerste dag van ongeschiktheid geldt de dag waarop werknemer zich in maart 2018 ziek meldde tijdens het ontvangen van een WW-uitkering én omdat sprake is van een mislukte werkhervatting.

1.5.

Bij besluit van 13 februari 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat een recht op ZW-uitkering bestaat per 5 juli 2018 op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de ZW. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van werkgever tegen het besluit van 13 februari 2019 gegrond verklaard en beslist dat werknemer pas vanaf 27 augustus 2018 recht heeft op een ZW-uitkering. Het Uwv heeft daaraan toegevoegd dat werkgever als eigenrisicodrager deze ZW-uitkering moet betalen.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van werkgever tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 13 februari 2019 herroepen voor zover daarbij is vastgesteld dat de ZW-uitkering ten laste van werkgever komt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv, wat betreft de uitval van werknemer kort na indiensttreding, werkgever ten onrechte verantwoordelijk heeft gehouden voor betaling van de ZW-uitkering aan werknemer. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 12 juli 20171 heeft de rechtbank geoordeeld dat werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat werknemer bij aanvang van haar dienstverband op 29 mei 2018 reeds ongeschikt was voor haar werk als warehouseoperator. Werknemer is ter zake van de eerdere ziekmelding (per 9 maart 2018) ZW-uitkering blijven ontvangen en haar is per 6 maart 2020 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Nergens in het dossier blijkt dat daarbij andere medische omstandigheden dan waarvan sprake was bij de ziekmelding een rol hebben gespeeld. Onder punt 2.3 van de spreekuurrapportage van de bedrijfsarts wordt duidelijk een voortzetting dan wel herleving van dezelfde klachten van psychisch-medische aard gemeld waarvoor de werknemer eerder al tijdens de WW-periode ziekengeld ontving en waarvoor zij ook bij de aanvang van het dienstverband ziekengeld is blijven ontvangen. Op grond van artikel 63a, derde lid, van de ZW betaalt de eigenrisicodrager het door het Uwv toegekende ziekengeld aan de personen bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel a, b en c, die laatstelijk (dat wil zeggen: vóór het intreden van de ongeschiktheid) tot hem in dienstbetrekking stonden. Naar het oordeel van de rechtbank moet worden geconcludeerd, dat werknemer bij aanvang van het dienstverband al ongeschikt was voor de als maatstaf geldende arbeid. Daarom heeft het Uwv werkgever ter zake van de uitval van werknemer kort na indiensttreding ten onrechte verantwoordelijk gehouden voor betaling van de ZW-uitkering aan werknemer.

Het hoger beroep van het Uwv

3.1.

Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft in hoger beroep aangevoerd dat werknemer op 9 maart 2018 ongeschikt is geworden en dat deze ongeschiktheid nog voortduurde ten tijde van de indiensttreding op 29 mei 2018. Er is op 4 juni 2018 respectievelijk 5 juli 2018 sprake van een nieuwe eerste dag van ongeschiktheid als bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW omdat werknemer door een val op de werkvloer en de daaruit ontstane polsklachten van 4 tot 12 juni 2018 arbeidsongeschikt was en zij op 5 juli 2018 definitief is uitgevallen in verband met de polsklachten en psychische klachten. De rechtbank heeft niet, althans onvoldoende, meegewogen dat sprake is van een tweede zelfstandig recht op een ZW-uitkering. Omdat in dit geval geen sprake is van een mislukte werkhervatting als bedoeld in de rechtspraak tot 2019, gaat de verwijzing naar ECLI:NL:CRVB:2021:1128 niet op. De wetgever heeft in 2011 benadrukt dat een werknemer ongehinderd moet kunnen re-integreren en dat op dit punt geen sprake meer is van risico-selectie.

3.2.

Werkgever heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

Bijlage