Home

Centrale Raad van Beroep, 16-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:302, 19/4015 PW

Centrale Raad van Beroep, 16-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:302, 19/4015 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 februari 2021
Datum publicatie
22 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:302
Zaaknummer
19/4015 PW

Inhoudsindicatie

Afgewezen aanvraag bijzondere bijstand voor fornuis met oven. Keukenkastjes en huishoudelijke artikelen. De aanvraag om bijzondere bijstand voor fornuis met oven, keukenkastjes en huishoudelijke artikelen heeft het college terecht afgewezen. Oven is niet op medische gronden noodzakelijk. Er is geen spraken van noodzakelijke kosten. Kosten huishoudelijke artikelen kan appellant zelf voldoen.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Datum uitspraak: 16 februari 2021

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 juli 2019, 19/926 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.L. Ross, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. De Raad heeft daarom met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant woonde tot 2015 antikraak in een woning in [gemeente] , alwaar hij bijstand ontving van de gemeente [gemeente] . Na ontruiming van deze woning is appellant woonachtig geweest aan de [adres 1] , waar hij een deel van de inboedel deelde met andere bewoners. Het college heeft appellant met ingang van 2 mei 2016 bijstand toegekend op grond van de Participatiewet. Met ingang van 8 oktober 2018 huurt appellant een studio aan de [adres 2] .

1.2.

Op 16 oktober 2018 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van dubbele huur, een gasfornuis, een wasmachine, een wasdroger en een douchecabine.

1.3.

Op 18 oktober 2018 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van gordijnen, keukenkastjes en huishoudelijke artikelen.

1.4.

Bij afzonderlijke besluiten van 5 november 2018 – voor zover hier van belang – heeft het college de bijzondere bijstand voor de kosten van een gasfornuis, keukenkastjes en huishoudelijke artikelen afgewezen. De kosten voor het gasfornuis zijn niet noodzakelijk en wat betreft de kosten voor keukenkastjes en huishoudelijke artikelen, is geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.

1.5.

Bij besluit van 10 januari 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen.

Appellant heeft gesteld dat hij een verminderd gevoel heeft aan zijn rechterhand, waardoor het afgieten van pannen zeer gevaarlijk is. Een fornuis met oven kan die gevaarlijke situaties volgens eiser voorkomen. Uit de eindrapportage ergotherapie van 21 december 2018 blijkt dat appellant in staat is om zijn hand in te zetten in dagelijkse activiteiten, waar hij ook bewust aandacht besteedt aan het verminderde gevoel. Wel moet hij extra alert zijn bij onder andere het koken, omdat dit een kwetsbare situatie is betreffende het verminderde gevoel. Dat een oven voor appellant een praktisch hulpmiddel is, is onvoldoende om te concluderen dat een oven op medische gronden noodzakelijk is (zie de uitspraak van 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2595).

Ter zitting is gebleken dat appellant wel over keukenkastjes blijkt te beschikken, maar dat het er volgens appellant te weinig zijn. Het college heeft zich in dit verband terecht op het standpunt gesteld geen sprake is van noodzakelijke kosten, ook niet in dit individuele geval.

Uit de bij de aanvraag overgelegde kassabon lijkt tot slot te volgen dat appellant de huishoudelijke artikelen waarvoor hij de aanvraag heeft gedaan al heeft aangeschaft, zodat er om die reden geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor deze kosten. Indien de aanvraag ook nog betrekking zou hebben op andere huishoudelijke artikelen, geldt dat de algemene bijstandsnorm in beginsel toereikend is voor dergelijke kosten. Deze norm is immers bedoeld voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, inclusief een component voor reservering. De omstandigheid dat appellant in de periode dat hij dakloos was slechts een uitkering had in het kader van een zak- en kleedgeldregeling maakt dat niet anders. Ook dan moet de bijstand toereikend worden geacht om te voorzien in de kosten van levensonderhoud. Dit geldt ook voor reserveringen voor incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten (zie de uitspraak van 16 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7400).

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij de gronden die hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd ten aanzien van het fornuis met oven, de keukenkastjes en de huishoudelijke artikelen herhaald. Samengevat stelt appellant zich op het standpunt dat het fornuis met oven (medisch) noodzakelijk is en dat dit kan worden afgeleid uit de eindrapportage ergotherapie van 21 december 2018. Ten aanzien van de keukenkastjes geldt dat deze noodzakelijk zijn, omdat appellant te weinig opslagruimte heeft. Voor de huishoudelijke artikelen gelden bijzondere omstandigheden, die zijn ontstaan door zijn eerdere dakloosheid en het feit dat hij aansluitend woonde in een woning waar hij de ruimtes en inboedel deelde met anderen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormen in essentie een herhaling van wat hij reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Anders dan appellant in hoger beroep aanvoert, kan in de Eindrapportage ergotherapie niet worden gelezen dat koken problematisch is en dat appellant daarom is aangewezen op een oven om zijn eten voor te bereiden. In het rapport staat dat appellant alert moet zijn bij het koken, maar niet dat koken voor hem tot gevaarlijke situaties leidt en ook niet dat en op welke wijzen van koken hij zou zijn aangewezen.

4.2.

Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen grond. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2021.

(getekend P.W. van Straalen

(getekend) R.B.E. van Nimwegen