Home

Centrale Raad van Beroep, 12-07-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2595, 15/6686 WWB

Centrale Raad van Beroep, 12-07-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2595, 15/6686 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 juli 2016
Datum publicatie
18 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:2595
Zaaknummer
15/6686 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing bijzondere bijstand. Inrichtingskosten in vorm lening. Geen kosten magnetron. Voorliggende voorziening budgetbeheer.

Uitspraak

15/6686 WWB, 15/6687 WWB

Datum uitspraak: 12 juli 2016

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van

1 september 2015, 15/1327 en 15/1448 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.J.T.M. Oudenhoven, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016. Voor appellante is verschenen mr. Oudenhoven. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet werk en bijstand (WWB) ingetrokken en vervangen door de Participatiewet (PW). In artikel 78z, vierde lid, van de PW is bepaald dat op een bezwaar- of beroepschrift dat vóór of op de datum van inwerkingtreding van artikel I van de Invoeringswet Participatiewet is ingediend tegen een door het college op grond van de WWB genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, wordt beslist met toepassing van de WWB. Derhalve is in dit geval, anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, de WWB het toetsingskader.

1.2.

Appellante heeft op 29 september 2014 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten. Bij besluit van 5 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van

7 april 2015 (bestreden besluit 1), heeft het college € 2.272,- aan bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze geldlening toegekend voor de kosten van inrichting. Daarbij is de aanvraag voor zover ziende op de kosten van een magnetron afgewezen omdat dit geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten zijn.

1.3.

Appellante heeft op 3 november 2014 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van budgetbeheer door [budgetbeheer 1] . Bij besluit van 27 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 april 2015, heeft het college deze aanvraag afgewezen omdat binnen de gemeente Venlo een passende voorliggende voorziening voor budgetbeheer door [budgetbeheer 2] beschikbaar is.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Inrichtingskosten

4.1.

Artikel 51, eerste lid, van de WWB bepaalt dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Artikel 51, tweede lid, van de WWB schrijft voor dat als een geldlening wordt verstrekt, het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

4.2.

Niet in geschil is dat de aanvraag van appellante uitsluitend de kosten van duurzame gebruiksgoederen betreft, zodat het college bevoegd was de gevraagde bijzondere bijstand geheel toe te kennen in de vorm van een lening. Het gaat hier om incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel moeten worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling. Het beleid van het college is dat duurzame gebruiksgoederen worden verstrekt in de vorm van leenbijstand. De omstandigheid dat iemand in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) zit en dus schulden heeft vormt volgens het college geen bijzondere omstandigheid die het verlenen van bijstand om niet noodzakelijk maakt, ook niet in de situatie van belanghebbende. Er zou dan immers indirect bijstand worden verleend voor schulden. Gespreide betaling achteraf via de verstrekking van leenbijstand is wel mogelijk.

4.3.

Het college heeft in het geval van appellante in redelijkheid kunnen vasthouden aan voormeld beleid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college de bijzondere bijstand om niet had moeten verlenen. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat het WSNP-traject met het aangaan van deze nieuwe schuld niet is gevaar is gekomen. De rechter-commissaris heeft immers toestemming verleend dat appellante gebruik maakt van de leenbijstand tot een bedrag van

€ 2.300,-. In deze toestemming ligt tevens besloten dat het aflossen van een nieuwe schuld na afronding van het WSNP-traject niet in strijd is te achten met de strekking van de WSNP.

4.4.

Appellante heeft overigens in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe argumenten aangevoerd dan wel eerder aangevoerde argumenten van een nadere onderbouwing voorzien. Dit leidt derhalve niet tot een ander oordeel dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gegeven.

4.5.

Ten aanzien van de afwijzing van bijzondere bijstand voor de kosten van een magnetron heeft het college zich op het standpunt gesteld dat in zoverre geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. De rechtbank heeft met verwijzing naar de uitspraak van 18 november 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:4789, terecht en op goede gronden overwogen dat een magnetron geen noodzakelijk onderdeel in het huishouden is, temeer nu eiseres ook over een kooktoestel beschikt. Dat een magnetron in een gezin met kinderen een veilig en praktisch hulpmiddel is, zoals appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.

Kosten van budgetbeheer

4.6.

Ingevolge artikel 5, onder e, van de WWB wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Ingevolge artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.

4.7.

Onweersproken is dat [budgetbeheer 2] budgetbeheer aanbiedt en in beginsel dezelfde werkzaamheden verricht als [budgetbeheer 1] . Deze door het college aangeboden kosteloze dienstverlening kan daarom worden aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 5, onder e, van de WWB. Partijen verschillen van mening of deze voorliggende voorziening voor appellante toereikend en passend is.

4.8.

Zoals de Raad eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3359) ligt het op de weg van de aanvrager van bijzondere bijstand om aannemelijk te maken dat een voorliggende voorziening niet passend of toereikend is. Appellante is daar niet in geslaagd. Zij heeft in hoger beroep geen wezenlijk andere argumenten aangevoerd dan in beroep en die argumenten zijn door de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht en afdoende gemotiveerd verworpen.

4.9.

Uit 4.1 tot en met 4.8 vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.10.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van

L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.

(getekend) A.B.J. van der Ham

(getekend) L.V. van Donk