Home

Centrale Raad van Beroep, 05-08-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1992, 19/3870 AW

Centrale Raad van Beroep, 05-08-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1992, 19/3870 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 augustus 2021
Datum publicatie
12 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:1992
Formele relaties
Zaaknummer
19/3870 AW

Inhoudsindicatie

1) Verzoeken van betrokkenen om gehuisvest te worden op de [naam kazerne 2] ten onrechte afgewezen. Nu uit de plaatsingsbesluiten blijkt dat betrokkenen, behorend tot het burgerpersoneel, op hun functies zijn geplaatst met toepassing van artikel 8a van het Bard moet het ervoor worden gehouden dat de hier van toepassing zijnde militaire regelgeving over huisvesting door Defensie op hen van toepassing is. De omstandigheid dat de plaatsing in [naam kazerne 2] van betrokkene 2 enkel is ingegeven door de verhuizing van het dienstonderdeel naar [naam kazerne 2], maakt de eerdere plaatsing op de functie op grond van artikel 8a van het Bard niet anders.

2) Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft directeur 1 betreffende betrokkene 1 nader besluit 1 genomen, waarbij het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat het procesbelang ontbreekt.

Uitspraak

19 3870 AW, 19/3871 AW, 19/4532 AW, 19/4533 AW, 19/4609 AW, 19/4611 AW

Datum uitspraak: 5 augustus 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 juli 2019, 18/3607, 18/4839 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Directeur Verwerving van het Ministerie van Defensie (directeur 1)

de Directeur Wapensystemen & Bedrijven van het Ministerie van Defensie (directeur 2)

[betrokkene 1] te [woonplaats] (betrokkene 1)

[betrokkene 2] te [woonplaats] (betrokkene 2)

PROCESVERLOOP

De directeuren hebben hoger beroepen ingesteld.

Namens betrokkenen heeft mr. P. Bots een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroepen ingesteld.

De directeuren hebben een zienswijze ingediend.

Directeur 1 heeft op 30 september 2019 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit 1) genomen betreffende betrokkene 1. Directeur 2 heeft op 28 oktober 2019 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit 2) genomen betreffende betrokkene 2.

Namens betrokkenen heeft mr. Bots op deze nadere besluiten gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021. De directeuren hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. S.R.M. van Haren en B. Wasterval. Namens betrokkene 1 is mr. Bots verschenen. Betrokkene 2 is verschenen, bijgestaan door mr. Bots.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkenen, partners, werken bij de [onderdeel] ( [onderdeel] ) van het Ministerie van Defensie en behoren tot het burgerpersoneel.

1.2.

Betrokkene 1 is bij besluit van 22 juli 2015 de functie van [functie 1] opgedragen met als standplaats [naam kazerne 1] . Betrokkene 2 is bij besluit van 29 oktober 2013 de functie van [functie 2] opgedragen met als standplaats [naam kazerne 1] . Het opdragen van de functies aan betrokkenen heeft plaatsgevonden met toepassing van artikel 77, eerste lid, in samenhang met artikel 8a van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard). Aan betrokkenen is huisvesting op de [naam kazerne 1] toegekend.

1.3.

Bij besluit van 7 oktober 2015 is betrokkene 1 op grond van artikel 77, eerste lid, in samenhang met artikel 8a van het Bard, de functie van Sr Verwerver opgedragen met als standplaats de [naam kazerne 2] . Bij besluit van 30 oktober 2017 is de standplaats van betrokkene 2 gewijzigd naar de [naam kazerne 2] . Deze besluiten zijn (mede) genomen omdat de Haagse onderdelen van [onderdeel] verhuizen naar de [naam kazerne 2] .

1.4.

Bij besluiten van 31 oktober 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van onderscheidenlijk 20 april 2018 en 18 juni 2018 (bestreden besluiten), zijn de verzoeken van betrokkenen om gehuisvest te worden op de [naam kazerne 2] afgewezen. Daaraan is, voor zover hier van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Onder verwijzing naar de nota Richtlijnen huisvesting door Defensie van 21 oktober 2010 (nota) is huisvesting door Defensie in principe voorbehouden aan militairen, maar zijn er uitzonderingsgevallen waarbij huisvesting ook aan burgerambtenaren verleend kan worden. In de nota is een aantal uitzonderingscategorieën neergelegd, waaronder die van de zogenoemde mobiele burger zoals bedoeld in artikel 8a van het Bard. Om als burgerambtenaar in aanmerking te komen voor de status van mobiele burger moet sprake zijn van een opgedragen functiewisseling in het kader van mobiliteitsbevordering. Dit moet bij voorkeur blijken uit het plaatsingsbesluit. Daarnaast kan uit loopbaanafspraken blijken dat een functiewisseling het karakter van mobiliteitsbevordering draagt. Uit de plaatsingsbesluiten van betrokkenen, noch uit met betrokkenen gemaakte loopbaanafspraken, blijkt dat zij aangemerkt kunnen worden als mobiele burgers. Nu betrokkenen niet tot de uitzonderingsgevallen behoren komen zij niet in aanmerking voor huisvesting op de [naam kazerne 2] .

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkenen onder artikel 8a van het Bard vallen en daarom op grond van de nota in aanmerking komen voor huisvesting op de kazerne. De directeuren zijn opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van de uitspraak.

2.2.

Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft directeur 1 betreffende betrokkene 1 nader besluit 1 genomen, waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard omdat het procesbelang ontbreekt. Dit omdat betrokkene 1 vanaf 1 oktober 2019 permanent een andere functie is opgedragen op de [locatie] .

2.3.

Eveneens ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft directeur 2 op 28 oktober 2019 nader besluit 2 genomen, waarbij is bepaald dat aan betrokkene 2 wordt tegemoetgekomen door hem over de periode vanaf 20 november 2017 tot en met 18 november 2018 huisvesting op de [naam kazerne 2] te verlenen.

3. Gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, zal de Raad deze nadere besluiten mede in zijn beoordeling betrekken.

4. Naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.

De hoger beroepen van de directeuren

4.1.

De hoger beroepen van de directeuren spitsen zich toe op de vraag of de voor militairen toepasselijke regelgeving om voor huisvesting door Defensie in aanmerking te komen ook op betrokkenen als burgerambtenaren van toepassing is.

4.2.

Ingevolge artikel 77, eerste lid, van het Bard, kan het hoofd defensieonderdeel de ambtenaar op diens aanvraag een andere functie opdragen.

4.3.

Ingevolge artikel 8a, eerste lid, van het Bard, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, wordt de ambtenaar, die in vaste dienst is aangesteld en is tewerkgesteld in een functie waaraan schaal 9 of hoger van bijlage A van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie is verbonden, voor een periode van ten hoogste vijf jaren in een functie tewerkgesteld. Deze tewerkstelling duurt voort, tenzij na afloop van die periode op basis van een met de betrokken ambtenaar gemaakte loopbaanafspraak een andere, passende functie wordt opgedragen. In beginsel dient met de ambtenaar overeenstemming te zijn bereikt over die andere functie. Ingevolge het tweede lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels ter uitvoering van het eerste lid worden gesteld.

4.4.

Op grond van bijlage B onder 6 van de nota genoemd in 1.4 is voor mobiele burgers zoals bedoeld in artikel 8a van het Bard de militaire regelgeving van toepassing.

5.1.

De directeuren stellen zich op het standpunt dat alleen sprake is van een mobiele burger, als bedoeld in artikel 8a van het Bard, in geval het opdragen van een andere functie plaatsvindt op basis van vooraf tussen de burgerambtenaar en het bevoegde gezag gemaakte en vastgelegde loopbaanafspraken. De Raad volgt de directeuren hierin niet. Dit standpunt vindt namelijk geen steun in de tekst van artikel 8a, eerste lid, van het Bard. Evenmin kan dit afgeleid worden uit de nota. In de nota staat dat huisvesting door Defensie is voorbehouden aan militairen, maar dat er enkele uitzonderingen zijn waarbij ook burgerambtenaren gehuisvest kunnen worden door Defensie. Voor de precieze voorwaarden wordt verwezen naar bijlage B van de nota. In bijlage B worden zes situaties beschreven waaronder de burgerambtenaar aanspraak kan maken op huisvesting door Defensie. Onder punt zes staat: “De burgerambtenaar die in het kader van zijn loopbaan regelmatig wordt overgeplaatst. Dit betreft de zogeheten mobiele burger zoals bedoeld in artikel 8a van het BARD. Voor deze burgers is de militaire regelgeving van toepassing.” De voorwaarde van vooraf gemaakte en vastgelegde loopbaanafspraken is hier niet vermeld.

5.2.

Verder komt betekenis toe aan de tekst op het aanvraagformulier Huisvesting op het militaire onderdeel, burgerpersoneel, waarbij onder H staat vermeld: “Heeft u een aanstelling in vaste dienst, bent u ambtenaar in de zin van art. 8a lid 1 van het BARD en bent u in het kader van mobiliteitsbevordering tewerkgesteld voor ten hoogste 5 jaren in een functie waaraan schaal 9 of hoger is verbonden, dan is de militaire regelgeving van toepassing.” Deze tekst is in lijn met de nota.

5.3.

Ten slotte volgt de Raad, in navolging van de rechtbank, niet de uitleg van de term “mobiele burger” zoals neergelegd in de uitleg door Uitvoeringsbedrijf Rechtspositie (UB REPOS) Stimuleren mobiliteit burgerambtenaar en huisvesting van 31 januari 2015. De Raad verwijst hierbij naar rechtsoverweging 12 van de aangevallen uitspraak, waarin is overwogen dat geen aanleiding bestaat de aanvullende voorwaarde uit het Verplaatsingskostenbesluit defensie (VKBD) van toepassing te achten op de nota.

5.4.

Nu uit de in 1.2 en 1.3 genoemde plaatsingsbesluiten blijkt dat betrokkenen op hun functies zijn geplaatst met toepassing van artikel 8a van het Bard moet het ervoor worden gehouden dat de hier van toepassing zijnde militaire regelgeving over huisvesting door Defensie op hen van toepassing is. De omstandigheid dat de plaatsing in [naam kazerne 2] van betrokkene 2 enkel is ingegeven door de verhuizing van [onderdeel] naar [naam kazerne 2] , maakt de eerdere plaatsing op de functie op grond van artikel 8a van het Bard niet anders.

5.5.

Namens de directeuren is ter zitting nog betoogd, dat het nooit de bedoeling kan zijn geweest dat iedere burgerambtenaar in salarisschaal 9 en hoger die met toepassing van artikel 8a, eerste lid, van het Bard op een functie is geplaatst, een mobiele burger is, op grond waarvan militaire regelgeving op hem van toepassing is. De Raad stelt vast dat tot op heden geen invulling is gegeven aan de mogelijkheid om, ingevolge het tweede lid van artikel 8a van het Bard, bij ministeriële regeling nadere regels ter uitvoering van het eerste lid op te stellen. Dit betoog slaagt dan ook niet.

5.6.

Uit 5.1 tot en met 5.5 volgt dat de hoger beroepen van de directeuren niet slagen. Daarmee vervallen de door betrokkenen voorwaardelijk ingestelde incidentele hoger beroepen.

De nadere besluiten

6.1.

Met het nadere besluit 1 heeft directeur 1 het bezwaar van betrokkene 1 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen procesbelang meer heeft nu zij permanent op [locatie] is geplaatst. Het betoog van betrokkene 1 dat zij belang heeft behouden bij de beoordeling in het licht van de als tijdelijke oplossing aan haar aangeboden huisvesting te [standplaats] volgt de Raad niet. De toekenning van deze huisvesting staat los van de voorliggende besluitvorming, zodat hierin geen procesbelang voor de hier aan de orde zijnde procedure kan zijn gelegen. Het betoog van betrokkene 1 dat haar procesbelang volgt uit het verzoek tot toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar is juist, maar omdat het besluit van 31 oktober 2017 niet is herroepen heeft directeur 1 terecht het verzoek om vergoeding van de kosten voor juridische bijstand afgewezen.

6.2.

Uit 5.6 volgt dat directeur 2 met het nadere besluit 2 terecht uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak. Met het nadere besluit 2 is directeur 2 tegemoetgekomen aan de bezwaren van betrokkene 2. Dit besluit hoeft daarom geen verdere bespreking.

Conclusie

7. Uit 5.1 tot en met 5.5 volgt dat de hoger beroepen van de directeuren niet slagen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het beroep tegen het nadere besluit 1 moet ongegrond worden verklaard. Het beroep tegen het nadere besluit 2 wordt eveneens ongegrond verklaard.

8. Aanleiding bestaat om de directeuren te veroordelen in de kosten van betrokkenen in hoger beroep tot een totaal bedrag van € 1.496,- (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen zitting, ter waarde van € 748,- per punt). De kosten zijn berekend met toepassing van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 september 2019 ongegrond;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2019 ongegrond;

- veroordeelt directeur 1 in de proceskosten van betrokkene 1 tot een bedrag van € 748,-;

- veroordeelt directeur 2 in de proceskosten van betrokkene 2 tot een bedrag van € 748,-;

- bepaalt dat van de directeuren een griffierecht wordt geheven van € 525,-;

Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2021.

(getekend) H. Lagas

(getekend) M. Buur