Home

Centrale Raad van Beroep, 02-01-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:9, 16/4776 PW

Centrale Raad van Beroep, 02-01-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:9, 16/4776 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 januari 2018
Datum publicatie
8 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:9
Zaaknummer
16/4776 PW

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woonkosten tijdens detentie. Uitsluitingsgrond. Geen zeer dringende redenen. Toepassen beleid waarbij geen bijstand wordt verleend bij dreigende uit-huis-plaatsing.

Uitspraak

16 4776 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

17 juni 2016, 15/8317 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

Datum uitspraak: 2 januari 2018

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. du Bois, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C.M. Sent, kantoorgenote van mr. Du Bois. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving sinds 1 september 2010 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Appellant heeft op 28 augustus 2015 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor doorbetaling van woonkosten tijdens zijn detentie. Appellant heeft bij zijn aanvraag opgegeven dat hij vanaf 7 augustus 2015 in detentie zit.

1.2.

Bij besluit van 8 september 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 november 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen wegens het ontbreken van noodzaak voor vergoeding van de kosten.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW heeft degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen geen recht op bijstand.

4.2.

Verlening van bijzondere bijstand voor de doorbetaling van woonkosten tijdens detentie is alleen mogelijk indien zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW daartoe noodzaken. Voor zeer dringende redenen als bedoeld in dit artikel dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van

27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is een acute noodsituatie aan de orde indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.

4.3.

Appellant heeft met wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is van een acute noodsituatie in de hiervoor bedoelde zin. De in dit verband door appellant genoemde deplorabele en uitzichtloze situatie als dakloze ziet niet op de situatie ten tijde van de aanvraag maar op de periode na zijn detentie. Verlening van bijzondere bijstand met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de PW kan alleen daarom al niet aan de orde zijn.

4.4.

Het college voert het beleid dat in het individuele geval wordt beoordeeld of de noodzaak aanwezig is bijzondere bijstand te verlenen voor doorbetaling van de vaste lasten tijdens detentie. In dit beleid is - voor zover van belang - opgenomen dat de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen de huur minus de huurtoeslag omvat. De aanvraag om bijzondere bijstand voor deze kosten wordt (gedeeltelijk) afgewezen als vergoeding geen zin heeft, omdat de klant de woning toch dreigt te verliezen, bijvoorbeeld omdat hij flinke betalingsachterstanden heeft.

4.5.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onder 4.4 weergegeven beleid moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit betekent volgens vaste rechtspraak dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als een gegeven wordt beschouwd, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op een consistente wijze wordt toegepast (uitspraak van 17 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1735). Eveneens volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2297) zijn vragen of het beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht daarom niet aan de orde.

4.6.

Het college heeft in verband met de bij de aanvraag van de bijstand al bestaande huurachterstand contact opgenomen met een medewerkster van woningbouwvereniging

[naam woningbouwvereniging] te [woonplaats] . Deze medewerkster heeft op 8 september 2015 verklaard dat de vordering in verband met de huurschuld van appellant al uit handen was gegeven aan een deurwaarder. Op basis van deze informatie mocht het college uitgaan van een dreigend verlies van de woning ten tijde van de aanvraag, zodat de aanvraag van appellant niet voldeed aan de onder 4.2 genoemde voorwaarde om voor verlening van bijzondere bijstand voor de gevraagde kosten in aanmerking te komen. Het college heeft dan ook de aanvraag in overeenstemming met zijn beleid afgewezen. Wat appellant heeft aangevoerd over de inspanningen die het college in de praktijk pleegt te doen om ontruiming van een woning tegen te gaan en over de handelwijze van de belastingdienst met betrekking tot de huurtoeslag van appellant, doet er niet aan af dat het college zijn beleid in het geval van appellant op consistente wijze heeft toegepast.

4.7.

Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en J.L. Boxum en C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2018.

(getekend) W.F. Claessens

(getekend) J. Tuit