Home

Centrale Raad van Beroep, 17-01-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:127, 16/4142 ZW

Centrale Raad van Beroep, 17-01-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:127, 16/4142 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 januari 2018
Datum publicatie
18 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:127
Zaaknummer
16/4142 ZW

Inhoudsindicatie

Appellant heeft op 19 november 2015 bezwaar gemaakt tegen besluit van 2 juni 2015 en tegen besluit van 1 oktober 2015. In beginsel uitsluitend schriftelijk bezwaar, artikel 6:4, eerste lid, van de Awb. Telefoongesprek was ook buiten termijn. In wat appellant in beroep en in hoger beroep naar voren heeft gebracht geen aanwijzingen dat te late indiening bezwaren hem niet zou zijn toe te rekenen.

Uitspraak

16 4142 ZW

Datum uitspraak: 17 januari 2018

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2016, 16/2188 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 2 juni 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 8 juni 2015 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 1 oktober 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van

28 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 2 juni 2015 en 1 oktober 2015 niet-ontvankelijk verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het Uwv de bezwaren van appellant terecht vanwege overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.1.

In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant aangevoerd dat hij reeds voor het verstrijken van de bezwaartermijnen telefonisch contact heeft opgenomen met het Uwv en tevens dat zijn medische situatie niet serieus wordt genomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een rapport van J.P.A. van Eijk, psychiater, van 26 juli 2016 ingebracht. Tevens heeft appellant te kennen gegeven het niet eens te zijn met de gang van zaken rond zijn ontslagprocedure via de kantonrechter en de weigering van het Uwv om hem nog langer in aanmerking te brengen voor ziekengeld.

3.2.

Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 januari 2017, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter zitting heeft het Uwv ter ondersteuning van het standpunt dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt gewezen op de uitspraken van de Raad van 25 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2196) en van 13 mei 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1632).

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschift zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb te lopen op de dag ná de dag waarop het besluit op de in de Awb voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.

Op grond van artikel 75k van de ZW bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in een geschil als bedoeld in artikel 75j van de ZW in afwijking van artikel 6:7 van de Awb twee weken. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Toepassing van artikel 6:11 van de Awb vraagt een individuele beoordeling in het concrete geval.

4.2.

Appellant heeft op 19 november 2015 bezwaar gemaakt tegen zowel het besluit van

2 juni 2015 dat hij geen recht heeft op ziekengeld na 7 juni 2015 als tegen het besluit van

1 oktober 2015 waarin is vastgesteld dat hij geen aanspraak heeft op een WIA-uitkering.

4.3.

Uit artikel 6:4, eerste lid, van de Awb vloeit voort dat uitsluitend schriftelijk bezwaar kan worden gemaakt. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM7239) kan onder omstandigheden een weergave van een telefonisch contact of loketbezoek aangemerkt worden als een voorlopig bezwaarschrift. Appellant heeft zich op 13 oktober 2015 en op 17 november 2015 telefonisch tot het Uwv gewend. Uit de telefoonnotitie die naar aanleiding van het gesprek van 13 oktober 2015 is opgesteld komt niet naar voren dat appellant bezwaar heeft willen aantekenen tegen een van beide besluiten, maar dat hij om algemene informatie heeft verzocht. Uit het telefoongesprek van 17 november 2015 zou kunnen worden afgeleid dat appellant bezwaar had willen maken, maar de datum 17 november 2015 ligt ook na de periode van zes weken na 2 juni 2015 en ook

1 oktober 2015, zodat ook als uitgegaan zou worden van dit telefoongesprek appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt.

4.4.

Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In wat appellant in beroep en in hoger beroep naar voren heeft gebracht, waaronder het rapport van psychiater Van Eijk, zijn geen aanwijzingen te vinden dat hem de te late indiening van de bezwaren niet zou zijn toe te rekenen.

4.5.

Wat appellant overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel, omdat alleen de ontvankelijkheid van de bezwaren van 19 november 2015 ter beoordeling voorligt.

4.6.

De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak

Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018.

(getekend) A.T. de Kwaasteniet

(getekend) J.R. Trox