Home

Centrale Raad van Beroep, 13-05-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1632, 14-3283 WW

Centrale Raad van Beroep, 13-05-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1632, 14-3283 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 mei 2015
Datum publicatie
28 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:1632
Zaaknummer
14-3283 WW
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:4

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar. Geen verschoonbare termijnoverschrijding.

Uitspraak

14/3283 WW

Datum uitspraak: 13 mei 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

3 april 2014, 13/4738 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Schaap, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2015. Appellant en mr. Schaap zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant heeft van 17 maart 2011 tot 17 januari 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Bij brief van 22 maart 2013 heeft het Uwv appellant ervan in kennis gesteld dat uit een controle is gebleken dat hij niet heeft doorgegeven dat hij van 25 mei 2011 tot en met 29 oktober 2012 volledig werkzaam was als zelfstandige, en dat hij daardoor € 44.107,25 teveel aan WW heeft ontvangen. Appellant is ervan op de hoogte gesteld dat dit bedrag van hem zal worden teruggevorderd en dat het voornemen bestaat om hem daarnaast een boete op te leggen van € 2.269,-. Appellant is in de gelegenheid gesteld om vóór 5 april 2013 te reageren op de brief. Daaraan is toegevoegd dat, indien appellant niet reageert, het Uwv ervan uitgaat dat de genoemde gegevens juist zijn en dat dan dienovereenkomstige beslissingen zullen worden genomen. Appellant heeft niet gereageerd op deze brief.

1.2.

Bij besluiten van 10 april 2013 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant ingetrokken met ingang van 25 mei 2011, een bedrag van € 44.107,25 als onverschuldigd betaald over de periode van 23 mei 2011 tot en met 4 november 2012 van hem teruggevorderd, onderscheidenlijk een boete opgelegd van € 2.269,-. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Bij beslissing op bezwaar van 13 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet ontvankelijk verklaard omdat het te laat zou zijn ingediend en er geen reden was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Volgens het Uwv heeft appellant op 10 juni 2013 bezwaar gemaakt, terwijl de bezwaartermijn op 22 mei 2013 afliep.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat appellant met een brief van 17 april 2013 tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 10 april 2013, omdat die brief pas op 10 juni 2013 door het Uwv is ontvangen. Verder heeft de rechtbank appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat de telefoonnotitie die is opgesteld naar aanleiding van een telefoongesprek dat hij op 13 mei 2013 heeft gevoerd met het Klanten Contact Centrum van het Uwv (KCC), als bezwaarschrift had moeten worden aangemerkt.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad

van 9 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM7239) herhaald dat het Uwv de telefoonnotitie van 13 mei 2013 als bezwaarschrift had moeten aanmerken. Hij heeft ter zitting hieraan toegevoegd dat hij zowel met de afdeling handhaving als met de afdeling bezwaar en beroep van het Uwv te maken had en daardoor niet meer wist wat hij moest doen. Appellant heeft betoogd met een brief van 17 april 2013 tijdig bezwaar te hebben gemaakt tegen de besluiten van 10 april 2013 en ook telefonisch aan het Uwv tijdig duidelijk te hebben gemaakt dat hij het niet eens was met die besluiten.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 1 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van

21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:95) volgt hieruit dat uitsluitend schriftelijk bezwaar kan worden gemaakt.

5.1.

Uitgaande van 10 april 2013 als datum van verzending van de besluiten van die datum was 22 mei 2013 de laatste dag van de bezwaartermijn. Vast staat dat het Uwv geen tijdig ingediend schriftelijk bezwaarschrift van appellant heeft ontvangen.

5.2.

Uit de in 4.1 en 3.1 genoemde uitspraken blijkt dat de schriftelijke weergave van mondeling kenbaar gemaakte bezwaren onder omstandigheden is aan te merken als (voorlopig) bezwaarschrift. In hoger beroep is in geschil of de telefoonnotitie van het gesprek tussen appellant en het KCC van 13 mei 2013 om deze reden als bezwaarschrift aangemerkt had moeten worden.

5.3.

Het telefoonrapport van 13 mei 2013 luidt als volgt:

“Ivm zijn vakantie heeft klant niet eerder kunnen reageren op de voornemen boete-oplegging van 22 maart 2013. Inmiddels is de herziening en terugvordering en boete opgelegd. Klant is het niet eens met de beslissingen. Aan klant uitgelegd dat de beslissing is genomen uit het onderzoek vanuit de inspectie. Het enige wat klant nog kan doen is in bezwaar gaan. Klant gaat dit zeker doen.”

5.4.

Uit deze notitie blijkt weliswaar dat appellant het niet eens was met de besluiten van

10 april 2013, maar de inhoud van zijn bezwaren kan er niet uit worden afgeleid. Appellant heeft daarentegen te kennen gegeven dat hij alsnog bezwaar zou gaan maken. Het telefoonrapport kan dan ook niet worden gezien als de schriftelijke weergave van mondeling kenbaar gemaakte bezwaren en is terecht door het Uwv niet als bezwaarschrift aangemerkt.

5.5.

Appellant had vanaf 13 mei 2013 nog ruimschoots de tijd om binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen. Door dat pas op 10 juni 2013 te doen heeft hij de bezwaartermijn overschreden. Appellant heeft voor deze termijnoverschrijding geen duidelijke verklaring gegeven. Gelet hierop is geen sprake van een situatie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.

5.6.

Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015.

(getekend) B.M. van Dun

(getekend) V. van Rij

MK