Home

Centrale Raad van Beroep, 20-12-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4354, 16/1169 WIA

Centrale Raad van Beroep, 20-12-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4354, 16/1169 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 december 2017
Datum publicatie
21 december 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:4354
Zaaknummer
16/1169 WIA

Inhoudsindicatie

WIA-uitkering terecht beëindigd. Bijzondere omstandigheden om af te wijken van het oordeel van de ingeschakelde deskundige. Geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de in beroep vastgestelde beperkingen in de FML. Geschiktheid voor geselecteerde functies.

Uitspraak

16/1169 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van

7 januari 2016, 14/515 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 20 december 2017

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.E. Stam, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Stam en E. Battaloglu, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante was laatstelijk werkzaam als productiemedewerkster. Voor dat werk is zij op 2 december 2009 uitgevallen wegens gezondheidsproblemen. Nadien zijn haar psychische klachten op de voorgrond komen te staan. Het Uwv heeft appellante met ingang van

30 november 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid bedroeg 100%. Bij besluit van 16 augustus 2012 is aan appellante meegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 30 augustus 2012 en dat zij vanaf die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering.

1.2.

Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 9 juli 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 10 september 2013 geen recht meer heeft op uitkering op grond van de Wet WIA, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

1.3.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In bezwaar zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies geselecteerd op basis waarvan het verlies aan verdiencapaciteit nader is vastgesteld op 20,58%. Het Uwv heeft op 27 november 2013 een voornemen tot wijziging van het besluit van 9 juli 2013 aan appellante bekend gemaakt. Appellante is daarin op de hoogte gebracht van de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage en dat haar uitkering met ingang van twee maanden en een dag na 27 november 2013 wordt beëindigd. Bij besluit van 19 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juli 2013 gegrond verklaard en in lijn met de conclusies in de voorgenomen beslissing van 27 november 2013 het besluit van 9 juli 2013 herzien en vastgesteld dat de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante op 28 januari 2014 eindigt, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2.1.

In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante naar voren gebracht dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft. Zij heeft ter ondersteuning van haar standpunt verwezen naar informatie van psycholoog F. Toprak van 6 september 2013 en psychotherapeut G. Ay van

5 juni 2014, werkzaam bij i-psy.

2.2.

De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming psychiater H.N. Dijkstra (hierna: deskundige) geraadpleegd. In zijn rapport van 9 juni 2015 heeft de deskundige geconcludeerd dat appellante wegens een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, angststoornis NAO (onder andere gepaard gaand met vermijding en hyperventilatie) en persoonlijkheidsproblematiek, slechts beperkt arbeidsgeschikt is. De deskundige heeft in zijn rapport meerdere belastingaspecten opgesomd waarop appellante volgens hem zwaarder beperkt is te achten dan door een arts van het Uwv is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 maart 2013.

2.3.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn reactie van 25 juni 2015 te kennen gegeven dat hij, gelet op zijn eigen onderzoeksbevindingen en de beschikbare informatie van i-psy, de door de deskundige vastgestelde diagnoses en GAF-score van 55 kan onderschrijven. Voorts heeft hij zich kunnen vinden in de door de deskundige voorgestelde beperkingen op de belastingaspecten 1.9.5, 1.9.6, 1.9.7, 2.9.1, 2.12.5, 2.8.1 en 2.12.5. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontbreekt in het rapport van de deskundige echter een onderbouwing om beperkingen aan te nemen op de belastingaspecten 1.2.1 (verdelen van de aandacht), 1.4.1 (inzicht in eigen kunnen), 1.5.1 (doelmatig handelen), 1.6.1 (zelfstandig handelen), 1.7.1 (handelingstempo) en 2.7.1 (eigen gevoelens uiten), omdat geen sprake is van een ernstige stoornis. Verder ontbreken argumenten om appellante beperkt te achten voor 2.5.1 (lezen), 2.10.1 (vervoer) en voor het aannemen van een duurbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in overeenstemming met zijn reactie voor appellante vastgestelde belastbaarheid, neergelegd in een FML van 25 juni 2015. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 25 juni 2015 nader toegelicht waarom de voor appellante in bezwaar geselecteerde functies nog steeds als passend zijn aan te merken.

2.4.

De deskundige heeft op 24 september 2015 desgevraagd gereageerd op de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 juni 2015. Hij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn standpunt dat een indicatie voor een beperking op belastingaspect 1.2.1 ontbreekt. Wat de overige belastingaspecten betreft, heeft de deskundige te kennen gegeven dat de definities in de Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geen algemeen wetenschappelijk aanvaarde definities zijn en dat er dus sprake kan zijn van minder functioneren, ook al is hiervan op basis van de Basisinformatie CBBS geen sprake.

2.5.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en daarbij bepalingen gegeven over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in vaste rechtspraak besloten ligt dat een bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door haar ingeschakelde, deskundige volgt tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van rechtbank is er sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om de deskundige niet volledig te volgen in zijn oordeel. Daartoe heeft zij overwogen dat de deskundige, ook naar aanleiding van het andersluidend commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 juni 2015 en hoewel niet gebonden aan de Basisinformatie CBBS, niet gemotiveerd heeft uiteengezet hoe hij tot de conclusie is gekomen dat appellante ook beperkt is te achten op de door hem aangehaalde belastingaspecten, die niet zijn overgenomen in de FML van 25 juni 2015. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellante in beroep vastgestelde beperkingen in de FML van

25 juni 2015. De rechtbank acht de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt voor appellante. Omdat de grondslag van het bestreden besluit in beroep is aangepast heeft de rechtbank dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.

3.1.

In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, dat is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen, heeft appellante naar voren gebracht dat de rechtbank op onjuiste gronden is afgeweken van het oordeel van haar deskundige. Appellante stelt zich op het standpunt dat de deskundige ook ten aanzien van de belastingaspecten waarin hij niet is gevolgd inzichtelijk heeft toegelicht waarom hij appellante op deze belastingaspecten beperkt acht.

3.2.

Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Met juistheid heeft de rechtbank verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad, dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen als deze hem overtuigend voorkomt en dat bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel kunnen rechtvaardigen. Vormen de aangevoerde bezwaren tegen een deskundigenadvies een gemotiveerde betwisting, dan moet de rechter zodanig motiveren dat daarbij inzicht wordt gegeven in de aan het oordeel van de rechter ten grondslag liggende gedachtegang, waardoor deze voor anderen controleerbaar en aanvaardbaar wordt (zie de uitspraak van de Raad van 4 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8139).

4.2.

Het oordeel van de rechtbank dat deze bijzondere omstandigheden zich in dit geval voordoen, wordt onderschreven. De rechtbank heeft daarbij gemotiveerd inzicht gegeven op welke gronden onderdelen van de advisering niet worden gevolgd. Hoewel de deskundige van mening is dat appellante beperkt is ten aanzien van de belastingaspecten ‘inzicht in eigen kunnen’, ‘doelmatig handelen’, ‘zelfstandig handelen’, ‘handelingstempo’ en ‘eigen gevoelens uiten’, valt uit zijn brief van 24 september 2015 af te leiden dat daarvan sprake kan zijn, zonder dat dit beperkingen oplevert in de zin van de CBBS-systematiek. Dat deze situatie zich hier voordoet lijdt geen twijfel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 juni 2015 inzichtelijk uiteengezet waarom, uitgaande van de onderzoeksbevindingen van de deskundige over de bij appellante bestaande psychische problematiek met matig ernstige symptomen, en zijn eigen onderzoeksbevindingen, er geen argumenten zijn om appellante beperkt te achten op voornoemde belastingaspecten omdat

─ in de gehanteerde CBBS-systematiek ─ daarvan meestal pas sprake zal zijn bij een ernstige stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapporten van 25 juni 2015 en

31 maart 2016 verder inzichtelijk beargumenteerd waarom er geen argumenten zijn om appellante in verband met onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal beperkt te achten voor het belastingaspect 2.5.1 ‘lezen’. Bij appellante is sprake van een verminderde vaardigheid en niet van een medische aandoening, gestoord woordbeeld of evident verminderde cognitie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in voornoemde rapporten verder inzichtelijk beargumenteerd waarom argumenten ontbreken om appellante beperkt te achten voor vervoer. Niet aan de orde is dat appellante voor zowel autorijden, fietsen of het zelfstandig gebruik van het openbaar vervoer aangewezen is op hulp van anderen. Het standpunt van het Uwv dat er geen indicatie is voor een urenbeperking en dat appellante gemiddeld ongeveer 40 uur per week kan werken is in lijn met het oordeel van de deskundige.

4.3.

Uitgaande van de juistheid van de FML van 25 juni 2015 is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de functies die in bezwaar aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, in medisch opzicht geschikt zijn. Het verlies aan verdienvermogen is op grond van die functies minder dan 35%.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en

F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017.

(getekend) J.S. van der Kolk

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

IJ