Home

Centrale Raad van Beroep, 06-09-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3203, 16/4064 WWAJ

Centrale Raad van Beroep, 06-09-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3203, 16/4064 WWAJ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 september 2017
Datum publicatie
20 september 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:3203
Zaaknummer
16/4064 WWAJ

Inhoudsindicatie

Weigering Wajong-uitkering terecht. Wettelijk kader. Toepasselijk recht. De beoordeling van de aanvraag van appellant om het recht op arbeidsondersteuning moet plaatsvinden aan de hand van de Wajong 2010. De bepaling van het overgangsrecht van artikel 8:10c van de Wajong geeft voor het toepasselijke recht op de aanvraag van appellant, waarop wordt beslist na 1 januari 2015, geen andere aanwijzing. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit terecht de Wajong 2010 toegepast. Omdat appellant zijn aanvraag heeft ingediend op 29 oktober 2014, kan in zijn situatie alleen recht op arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning ontstaan als hij aangemerkt wordt als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2010. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van de Wajong 2010. Bij de beantwoording van de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid ook duurzaam is, is het verlies aan verdiencapaciteit als bepalend criterium niet losgelaten. Er is in artikel 2:4 van de Wajong 2010 sprake van cumulatief gestelde voorwaarden, waaraan moet zijn voldaan alvorens de jongere aan te merken is als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van deze bepaling.

Medische beoordeling van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid

Omdat in het geval van appellant bij de medische beoordeling is vastgesteld dat hij in staat is arbeid te verrichten (en ook feitelijk parttime betaalde arbeid verricht), wordt aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 2:4 van de Wajong 2010 niet voldaan en is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid geen sprake. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft bepaald dat er voor appellant geen recht op arbeidsondersteuning – en dus ook geen recht op inkomensondersteuning – op grond van de Wajong 2010 is ontstaan.

Uitspraak

16/4064 WWAJ

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

14 juni 2016, 15/4733 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 6 september 2017

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Hilten en mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad stelt voor de leesbaarheid van de uitspraak het volgende voorop.

Op 1 januari 1998 is in werking getreden de Wet van 24 april 1997 (Stb. 1997, 177) houdende voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid voor jonggehandicapten. Volgens artikel 79 van die wet was de citeertitel van de wet: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De Raad duidt deze wet aan als Wajong 1998. Bij de Wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 582) is de Wet van 24 april 1997 met ingang van 1 januari 2010 gewijzigd en is de tekst vernummerd. Volgens artikel 8:12 was de citeertitel van de gewijzigde wet: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De Raad duidt deze met ingang van 1 januari 2010 gewijzigde wet aan als Wajong 2010.

Bij de Wet van 3 december 2014 (Stb. 2014, 495) is de Wet van 24 april 1997 met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Zo is een aantal artikelen gewijzigd en is Hoofdstuk 1A toegevoegd. Volgens artikel 8:12 is ook de citeertitel gewijzigd in: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzie-ning jonggehandicapten. De Raad duidt deze met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde wet aan als Wajong 2015. Voor zover het verschil in tekst van de Wajong 1998, de Wajong 2010 en de Wajong 2015 niet relevant is, wordt hierna de Wajong zonder jaaraanduiding genoemd.

1.1.

Appellant, geboren op [geboortedatum] 1988, heeft met een op 29 oktober 2014 door het Uwv ontvangen formulier een aanvraag ingediend om arbeids- en inkomensondersteuning op grond van Hoofdstuk 2 van de Wajong 2010.

1.2.

Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek verricht. Deze arts heeft in een rapport van 29 december 2014 geconcludeerd dat de verwachting is dat de mogelijkheden van appellant na medische behandeling groter zullen zijn en dat er daarom geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.

1.3.

Bij besluit van 12 januari 2015 heeft het Uwv de aanvraag van appellant afgewezen, omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij wil met terugwerkende kracht voor de periode van juni 2013 tot augustus 2014 in aanmerking worden gebracht voor arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft in een rapport van 10 juni 2015 de dossiergegevens en de in bezwaar verkregen informatie van de behandelaars van appellant gewogen. Deze verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat de klachten van appellant op basis van de kleine rughernia van grote invloed kunnen zijn op het dagelijks leven. Ter beoordeling is echter of de medische problematiek tot een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid leidt. Dat is volgens deze verzekeringsarts niet het geval, niet op medische gronden, maar ook niet omdat appellant – zij het partieel (van 12.00 tot 17.30 uur) – werkzaam is.

1.4.

In lijn met deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 22 juni 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van12 januari 2015 ongegrond verklaard. Daaraan ligt – samengevat – het volgende standpunt te grondslag. Omdat appellant zijn aanvraag heeft ingediend tussen 10 september 2014 en 1 januari en hij voor 1 januari 2015 18 jaar is geworden, kan hij alleen in aanmerking komen voor arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 als sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Gelet op het rapport van 10 juni 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is van die situatie geen sprake. Dat betekent dat de beslissing dat appellant niet in aanmerking komt voor arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Wajong 2010 wordt gehandhaafd.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.

2.1.

Niet in geschil is dat appellant niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wajong 2015, omdat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Appellant werkt immers tien uur per week.

2.2.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv op 12 januari 2015 heeft beslist op de door het Uwv op 29 oktober 2014 ontvangen aanvraag van appellant van 28 oktober 2014. Hoofdregel is dat op een aanvraag moet worden beslist aan de hand van het op het moment van de beslissing geldende recht. Op 12 januari 2015 was dat de Wajong 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wajong 2015 op het punt van aanvragen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering geen regels van overgangsrecht bevat. Ook in de geschiedenis van totstandkoming van de wet wordt op dit onderdeel niet gesproken over overgangsrecht. Op grond van vaste rechtspraak van de Raad omtrent de zogeheten temporele werking van wetgeving moeten in een geval als dit de rechten en verplichtingen van een belanghebbende inhoudelijk worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de rechten en verplichtingen betrekking hebben. Dit betekent dat wanneer een vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving gelegen datum of tijdvak (opnieuw) wordt beoordeeld, daarbij de oude bepalingen inzake rechten en verplichtingen van en belanghebbende in beginsel van toepassing blijven (vergelijk de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 februari 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:7813). Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv, gelet op het feit dat appellant ten tijde van zijn aanvraag reeds ouder dan achttien jaar was, terecht getoetst aan artikel 2:4 van de Wajong, zoals dat artikel luidde op 29 oktober 2014.

2.3.

Gelet op artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 kan een aanvraag, gedaan na10 september 2014, in het geval dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, niet leiden tot arbeidsondersteuning, aangezien die zou ingaan op of na 1 januari 2015. In zoverre bevat de Wajong 2015 een bepaling die materieel als overgangsrecht fungeert. Uit de geschiedenis van totstandkoming van deze wet heeft de rechtbank afgeleid dat dit ook door de wetgever uitdrukkelijk is beoogd (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 161, nr. 107).

2.4.

Op grond van de hiervoor samengevatte overwegingen is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant geen recht op arbeidsondersteuning heeft.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij met terugwerkende kracht in aanmerking wil(de) komen voor arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 in de jaren en maanden dat hij daarop recht had, omdat hij door zijn rughernia en polsklachten niet volledig kon werken.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Appellant kan niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden aangemerkt. Op grond van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 2:15 kan geen recht op arbeidsondersteuning ontstaan, nu appellant zijn aanvraag heeft ingediend op 29 oktober 2014.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Wettelijk kader

4.1.1.

Op grond van artikel 2:3, aanhef en onder a, van de Wajong 2010 is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die: aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen.

4.1.2.

Op grond van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer te verdienen dan 20% van het maatmaninkomen.

Op grond van het tweede lid wordt in het eerste lid onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

Op grond van het derde lid wordt onder een medisch stabiele of verslechterende situatie mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

4.1.3.

Op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Wajong 2010 heeft de jonggehandicapte op aanvraag recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk, indien:

a. hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van de maatmaninkomen te verdienen;

b. op hem geen uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 2;11 van toepassing is;

c. hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt;

d. hij de aanvraag, bedoeld in de aanhef, heeft ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 580).

Op grond van het tweede lid ontstaat het recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.

Op grond van het derde lid, aanhef en onder a, ontstaat in afwijking van het tweede lid het recht op arbeidsondersteuning op de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsvoorziening werd ingediend, indien de jonggehandicapte volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

4.1.4.

Op grond van artikel 2:39, eerste lid, van de Wajong 2010 ontvangt de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning op aanvraag inkomensondersteuning met ingang van de dag waarop de aanvraag werd ingediend, doch niet voor de dag waarop recht op arbeidsondersteuning ontstaat.

4.1.5.

Op grond van artikel 2:45, eerste lid, van de Wajong 2010 ontvangt de jonggehandicapte die recht heeft op arbeidsondersteuning en volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is een uitkering, tenzij hij aanspraak heeft op inkomensondersteuning als bedoeld in artikel 2:43. Op grond van het tweede lid is artikel 2:39 niet van toepassing op de jonggehandicapte die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

4.1.6.

Op grond van artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 ontstaat recht op arbeidsondersteuning niet, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet.

4.1.7.

Op grond van artikel 8:10c van de Wajong 2015 wordt de jonggehandicapte die op de dag voor inwerkingtreding van artikel III, onderdeel D, van de Invoeringswet Participatiewet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, zoals dat luidde op die dag, geacht op de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel D, van de Invoeringswet Participatiewet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te zijn, als bedoeld in artikel 2:4, zoals dat is komen te luiden op die dag.

Toepasselijk recht

4.2.1.

Bij de beoordeling van een aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wajong, waarbij de aanvraag is gedaan na 10 september 2014 en vóór 1 januari 2015 en het besluit op aanvraag is genomen op of na 1 januari 2015, is in verband met de wijziging van de Wajong met ingang van 2015 van belang om eerst vast te stellen op grond van welk recht de beoordeling moet plaatsvinden. In dat verband is de vaste rechtspraak van de Raad over de zogenoemde temporele werking van belang, onder meer de uitspraak van15 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1408. Uit die rechtspraak komt naar voren dat, wanneer bij verandering van wetgeving geen specifieke voorschriften van overgangsrecht zijn gegeven, de aanspraken en verplichtingen van een verzekerde ten materiële moeten worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de aanspraken of verplichtingen betrekking hebben. Vastgesteld wordt dat de Wajong 2015 geen regels van overgangsrecht bevat voor een situatie zoals hier aan de orde, te weten dat de aanvraag is gedaan vóór 1 januari 2015 en het besluit op die aanvraag is genomen na1 januari 2015. Ook in de geschiedenis van totstandkoming van dit onderdeel van de Invoeringswet Participatiewet wordt niet gesproken over overgangsrecht.

4.2.2.

Op grond van wat is bepaald bij of krachtens de Wajong 2010 is voor het ontstaan van het recht op ondersteuning of uitkering bepalend de dag waarop de aanvraag is ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan met ingang van de dag waarop de aanvrager achttien jaar wordt. Appellant was al ouder dan achttien jaar toen hij op29 oktober 2014 zijn aanvraag deed. De vroegst mogelijke datum waarop de aanspraak op grond van de Wajong voor appellant kon ontstaan is dus 29 oktober 2014.

4.2.3.

Uit 4.2.1 en 4.2.2 volgt dat de beoordeling van de aanvraag van appellant om het recht op arbeidsondersteuning moet plaatsvinden aan de hand van de Wajong 2010. De bepaling van het overgangsrecht van artikel 8:10c van de Wajong geeft voor het toepasselijke recht op de aanvraag van appellant, waarop wordt beslist na 1 januari 2015, geen andere aanwijzing. Het Uwv heeft bij het bestreden besluit terecht de Wajong 2010 toegepast.

Aanvragen ingediend gedurende de periode na 10 september 2014 en vóór 1 januari 2015

4.3.1.

Vervolgens is voor de beoordeling van de aanvraag om arbeidsondersteuning van belang de omstandigheid dat de aanvraag is gedaan na 10 september 2014 en vóór1 januari 2015.

4.3.2.

Vooropgesteld wordt dat volgens de geschiedenis van totstandkoming van de Invoeringswet Wet werken naar vermogen (vanaf de vierde nota van wijziging van 6 december 2013 is de citeertitel: Invoeringswet Participatiewet) de wetgever met de Wajong 2015 beoogd heeft de toegang tot de Wajong 2015 te beperken tot jonggehandicapten die duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikken. Hoofdstuk 1A van de Wajong 2015 regelt dat een Wajong-uitkering alleen kan worden toegekend aan mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. In de Wajong 2010 is geen nieuwe instroom meer mogelijk. Mensen die wel arbeidsmogelijkheden hebben of die kunnen ontwikkelen, komen in de Wet werken naar vermogen en vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten (Kamerstukken II, 2011/12, 33 161, nr. 3, blz. 34 e.v., Hoofdstuk 5 Wajong).

4.3.3.

Volgens de toelichting bij de vierde nota van wijzing van 6 december 2013 bij de Invoeringswet Wet werken naar vermogen wordt in het voorgestelde vierde lid van artikel 2:15 geregeld tot welk moment nog instroom mogelijk is in de Wajong 2010. Bepaald wordt dat een recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet. Bij inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet op 1 januari 2015 (Wet van 15 juli 2014, Stb. 2014, 270) betekent dit voor betrokkenen met participatiemogelijkheden, gezien het tweede lid van artikel 2:15, dat zij hun aanvraag uiterlijk op 10 september 2014 moeten hebben ingediend. Voor betrokkenen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, kan op grond van het derde lid, onderdeel a, van de Wajong 2010, nog een recht op arbeidsondersteuning ontstaan, indien de aanvraag uiterlijk op 31 december 2014 is ingediend (Kamerstukken II, 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 128).

4.3.4.

Het voorgaande betekent voor een aanvraag als hier aan de orde, te weten: ingediend na 10 september 2014 maar vóór 1 januari 2015, dat slechts recht op arbeids- of inkomensondersteuning op grond van de Wajong 2010 kan ontstaan, als de betrokkene is aan te merken als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010. Als hiervan geen sprake is, kan de betrokkene voor arbeidsinschakeling en uitkering een beroep doen op de gemeente. Gelet op de hierboven weergegeven toelichting in de vierde nota van wijziging van 6 december 2013 is sprake van een bewuste keuze van de wetgever en niet, zoals ter zitting is aangevoerd, van een leemte in de wetgeving. Met het bestreden besluit is het Uwv gebleven binnen het door de wetgever geschetste kader met betrekking tot aanvragen, die gedaan zijn in de periode na 10 september 2014 en vóór1 januari 2015.

4.3.5.

Uit 4.3.1 tot en met 4.3.4 volgt dat, omdat appellant zijn aanvraag heeft ingediend op29 oktober 2014, in zijn situatie alleen recht op arbeidsondersteuning en inkomensondersteuning kan ontstaan als hij aangemerkt wordt als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2010.

Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van de Wajong 2010

4.4.1.

De volgende te beantwoorden vraag is wat onder volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 2:4 van de Wajong 2010 moet worden verstaan.

4.4.2.

Bij het voorstel van wet tot wijziging van de Wajong in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning is volgens de memorie van toelichting het begrip volledig en duurzaam arbeidsongeschikt overgenomen uit de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) (Kamerstukken II 2008/09, 31 780, nr. 3, blz. 41). Bij de nota van wijziging van 24 maart 2009 van dit voorstel van wet is aan artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong toegevoegd de zinsnede: “en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie”. Volgens de toelichting in deze nota van wijziging preciseert de wijziging van het tweede lid het begrip “duurzaamheid” om volkomen duidelijk te maken dat alleen als een jongere geen enkele mogelijkheid heeft tot arbeidsparticipatie, nu niet en in de toekomst niet, deze als duurzaam volledig arbeidsongeschikt wordt aangemerkt. Dat is slechts het geval als de jongere niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, ook niet na of met behulp van ondersteuning (bijvoorbeeld in de vorm van omscholing, jobcoach of loondispensatie) of in de vorm van beschut werk op grond van de Wsw (Kamerstukken II 2008/09, 31 780 nr. 8, blz. 20).

4.4.3.

De Raad heeft eerder geoordeeld, met verwijzing naar de geschiedenis van totstandkoming van de wet, dat de Wajong 2010, in vergelijking met de Wet WIA, met oog op een strikte interpretatie van het begrip duurzaamheid een aanvullende voorwaarde kent voor het aannemen van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 2:4 (onder meer de uitspraak van 19 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1487). Allereerst wordt voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de jonggehandicapte als bedoeld in artikel 2:3, met inachtneming van de regels van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, de resterende verdiencapaciteit vastgesteld (het inkomen dat de betrokkene nog met arbeid kan verdienen). Is sprake van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, dan is de betrokkene op grond van het eerste lid van artikel 2:4 te beschouwen als volledig arbeidsongeschikt. Voor de vraag of de aldus vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid ook duurzaam is, moet daarnaast op grond van het tweede lid van artikel 2:4 ook worden voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van een situatie van het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, waaronder moet worden verstaan dat de betrokkene niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, nu niet en in de toekomst niet, ook niet na of met behulp van ondersteuning of in de vorm van beschut werk.

4.4.4.

Bij de beantwoording van de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid ook duurzaam is, is het verlies aan verdiencapaciteit als bepalend criterium niet losgelaten. Er is in artikel 2:4 van de Wajong 2010 sprake van cumulatief gestelde voorwaarden, waaraan moet zijn voldaan alvorens de jongere aan te merken is als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van deze bepaling.

De medische beoordeling van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid

4.5.1.

Omdat in het geval van appellant bij de medische beoordeling is vastgesteld dat hij in staat is arbeid te verrichten (en ook feitelijk parttime betaalde arbeid verricht), wordt aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 2:4 van de Wajong 2010 niet voldaan en is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid geen sprake. Dat betekent dat het Uwv terecht heeft bepaald dat er voor appellant geen recht op arbeidsondersteuning – en dus ook geen recht op inkomensondersteuning – op grond van de Wajong 2010 is ontstaan.

4.5.2.

Voor zover appellant al op goede gronden heeft betoogd dat hij noch bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar noch ten tijde van zijn Wajong-aanvraag medisch gezien niet in staat was een minimuminkomen te verdienen, kan dit hem niet baten, omdat – zoals volgt uit de hiervoor gegeven overwegingen over het toepasselijke recht – in zijn geval alleen volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid tot arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wajong 2010 had kunnen leiden.

4.6.

Uit 4.1 tot en met 4.5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017.

(getekend) M. Greebe

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen