Home

Centrale Raad van Beroep, 19-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1487, 15/5465 WWAJ

Centrale Raad van Beroep, 19-04-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1487, 15/5465 WWAJ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 april 2017
Datum publicatie
20 april 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:1487
Zaaknummer
15/5465 WWAJ

Inhoudsindicatie

Wajong-uitkering. Het Uwv heeft appellante terecht niet als duurzaam arbeidsongeschikt aangemerkt, de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat uit de verklaringen van de cardioloog volgt dat nog immer behandelmogelijkheden werden beproefd waarvan het resultaat moest worden afgewacht.

Uitspraak

15/5465 WWAJ

Datum uitspraak: 19 april 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 juni 2015, 14/3050 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Verbraaken-Vooys, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verbraaken-Vooys en cardioloog drs. C.M.C. van Campen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1. Appellante, geboren [in] 1987, heeft op 1 maart 2010 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Bij besluit van 23 juli 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 21 juni 2010 recht heeft op een Wajong-uitkering en dat zij mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Bij besluit van 6 december 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat de Wajong-uitkering van appellante ongewijzigd wordt voortgezet. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 26 juni 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv met het verzekeringsgeneeskundig rapport van 22 december 2014 het gebrek genoemd in de tussenuitspraak van 4 december 2014 met procedurenummer 14/3050 heeft hersteld.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv appellante terecht niet als duurzaam arbeidsongeschikt heeft aangemerkt als bedoeld in artikel 2:4 van de Wet Wajong. Daartoe heeft zij overwogen dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat er voor appellante nog behandelmogelijkheden zijn waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Uit de Richtlijn CVS 2013 (hoofdstuk drie, pagina 35 en 36) komt naar voren dat naast CGT en GET nog voldoende andere gedragsinterventies toepasbaar zijn en uit de door appellante overgelegde informatie van de longarts en de cardioloog blijkt dat van de behandeling met prednison en de behandeling door een ergotherapeut wellicht nog (enige) verbetering van de klachten van appellante valt te verwachten.

3. In hoger beroep heeft appellante – samengevat – aangevoerd dat de rechtbank zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er voor haar met ingang van 6 december 2013 nog behandelmogelijkheden zijn waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Voor het toepasselijk wettelijk kader wordt verwezen naar onderdeel 6 van de aangevallen uitspraak.

4.2.

Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend nog in geschil of appellante met ingang van 6 december 2013 duurzaam arbeidsongeschikt was als bedoeld in artikel 2:4, tweede en derde lid, van de Wet Wajong.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank, als samengevat onder 2, dat het Uwv appellante terecht niet als duurzaam arbeidsongeschikt heeft aangemerkt, wordt onderschreven, evenals de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Daaraan wordt toegevoegd dat uit de verklaringen van cardioloog F.C. Visser van 11 februari 2015 en

15 april 2015 volgt dat nog immer behandelmogelijkheden werden beproefd waarvan het resultaat moest worden afgewacht. Verder meldde de cardioloog dat gehoopt werd op verbetering van het inspanningsvermogen van appellante door begeleiding van een ergotherapeut en door het behandelingsvoorstel van de behandelend longarts. Het in hun rapport van 5 januari 2017 door Visser en Van Campen ingenomen standpunt, zoals ter zitting toegelicht door Van Campen, dat bij appellante blijvend mogelijkheden tot arbeidsparticipatie ontbreken, wordt niet gevolgd. In dit rapport is beschreven dat pogingen van appellante om via bewegingstherapie, gedragstherapie en opbouw van activiteiten haar mogelijkheden te vergroten niet succesvol zijn gebleken en dat de situatie van appellante onder al deze pogingen verslechterd is. Het rapport beschrijft – retrospectief – met name de ontwikkelingen tussen 2013 en 2016, waarbij wordt geconcludeerd dat appellante in 2016 ernstiger beperkingen had dan in 2013. Voorts is in het rapport geconcludeerd dat appellante op

6 december 2013 zeer weinig mogelijkheden had om haar activiteiten uit te breiden. Dit is, mede in aanmerking nemend voornoemde verklaringen van Visser over beproefde behandelmogelijkheden in 2015, onvoldoende om aan te nemen dat appellante op 6 december 2013 duurzaam arbeidsongeschikt was. Daarbij is van belang dat blijkens de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2008-2009, 31780, nr. 8, blz. 20) het begrip “duurzaamheid” in artikel 2:4 van de Wet Wajong strikt geïnterpreteerd moet worden, in die zin dat alleen als een jongere geen enkele mogelijkheid heeft op arbeidsparticipatie, nu en in de toekomst niet, deze als duurzaam volledig arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt. Uit het rapport van 5 januari 2017 volgt niet dat die situatie op 6 december 2013 bereikt was.

4.4.

Op grond van hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.S. van der Kolk en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) R.H. Budde

TM